ECLI:NL:RBNHO:2022:11155

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
15/244817-21, 23/000431-21 (vord. tul) en 15/302970-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal door bankhelpdeskfraude met opzetheling van een gestolen auto

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in de periode van 13 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van geld door middel van bankhelpdeskfraude. De verdachte en een medeverdachte hebben zich voorgedaan als medewerkers van de bank en op slinkse wijze bankpassen en pincodes van oudere slachtoffers bemachtigd. Door het verhogen van opnamelimieten en het overboeken van geld van spaarrekeningen naar betaalrekeningen, heeft de verdachte met de bemachtigde bankpassen grote sommen geld van de rekeningen van de slachtoffers opgenomen, in totaal € 54.440,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft hem vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de Rabobank behandeld, die werd toegewezen, omdat de bank rechtstreeks schade had geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partijen afgewezen, omdat de schade al door de bank was vergoed. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/244817-21, 23/000431-21 (vord. tul) en 15/302970-21 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat:
15/244817-21
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of te Zandvoort en/of te Heemskerk en/of te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of te Hoorn en/of te Schoorl, gemeente Bergen en/of te Spanbroek, gemeente Opmeer en/of te Alkmaar, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) / goed(eren) (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten (een) bankpas(sen) en (een) bijbehorende pincode(s), tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd en/of gemachtigd en/of bevoegd was/waren, te weten:
- op 13 juli 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 10.000,- , toebehorende aan [benadeelde 1] (zaak 11), en/of
- op 13 juli 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,- , toebehorende aan [benadeelde 2] (zaak 12), en/of
- op 20 juli 2021 te Zandvoort (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,-, toebehorende aan [benadeelde 3] (zaak 13), en/of
- op 23 juli 2021 te Heemskerk (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,- toebehorende aan [benadeelde 4] (zaak 14), en/of
- op 23 juli 2021 te Nieuw-Vennep (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,- , toebehorende aan [benadeelde 5] (zaak 17), en/of
- op 26 juli 2021 te Hoorn (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 10.000,- , toebehorende aan [benadeelde 6] (zaak 15), en/of
- op 26 juli 2021 te Schoorl, gemeente Bergen (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,- , toebehorende aan [benadeelde 7] (zaak 16), en/of
- op 26 juli 2021 te Spanbroek, gemeente Opmeer (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,-, toebehorende aan [benadeelde 8] (zaak 18), en/of
- op 10 augustus 2021 te Schoorl, gemeente Bergen (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 4880,- , toebehorende aan [benadeelde 9] (zaak 21), en/of
- op 23 augustus 2021 te Alkmaar (een) geldbedrag(en) van (in totaal) € 5000,- , toebehorende aan [benadeelde 10] (zaak 19);
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 te Venhuizen, gemeente Drechterland en/of te Grootebroek, gemeente Stedé Broec en/of te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of te Uitgeest en/of te Haarlem en/of te Alkmaar en/of te Heerhugowaard en/of te Castricum en/of te Heemskerk en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of te De Goorn, gemeente Koggenland en/of te Hoorn en/of te Schagen en/of te Schoorl, gemeente Bergen en/of te Winkel, gemeente Hollands-Kroon en/of te Spanbroek, gemeente Opmeer en/of te IJmuiden, gemeente Velsen en/of te Obdam, gemeente Koggenland en/of te Burgerbrug, gemeente Schagen en/of te Tuitjehoorn, gemeente Schagen en/of te Terneuzen, althans in Nederland,
(telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie (telkens) tot oogmerk had/heeft het plegen van misdrijven, namelijk:
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
- computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht).
- aantasting/manipulatie computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht)
- diefstal door middel van een valse sleutel (artikel 311/310 Wetboek van Strafrecht)
15/302970-21
hij op of omstreeks 7 november 2021 te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, een auto (Fiat met kenteken: [kenteken 1]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte in zaak 11 onder feit 1 € 4.600,- heeft weggenomen van de aangever in plaats van de tenlastegelegde € 10.000,-.
Wat betreft feit 2 (deelname aan een criminele organisatie) heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De modus operandi in de onder zaak 1 tenlastegelegde zaken is grotendeels hetzelfde. Steeds belt er een dame die zich voordoet als een medewerkster van de Rabobank, zij noemt zich in veel gevallen [naam]. Dan komt er een koerier naar het huisadres van de aangever die de bankpas van de aangever meeneemt na het noemen van een code van drie cijfers en twee letters. Vervolgens worden er in een aantal gevallen op de bankrekening van de aangever overboekingen gedaan en de daglimiet verhoogd, waarna in bijna alle gevallen een bedrag van € 5.000,- is gepind. De werkwijze duidt op een zekere organisatie en structuur. Diverse daders verrichten diverse handelingen, die elkaar opvolgen en die moeten zijn afgestemd om het doel te bereiken.
Nu er in de maanden juli en augustus 2021 éénenveertig aangiftes zijn gedaan van bankhelpdeskfraude met dezelfde modus operandi, is het samenwerkingsverband duurzaam te noemen.
De verdachte heeft verklaard dat hij enkel ‘katvanger’ is geweest en dat ‘ze’ via Snapchat communiceerden. Hij heeft verteld dat hij binnen 30 minuten na een bericht op de locatie moest zijn waar hij de pinpas kreeg en geld moest opnemen. De verdachte heeft verklaard dat hij daar telkens € 100,- voor kreeg.
De officier van justitie wijst erop dat zonder een ‘betrouwbare en kundige’ pinner het doel van de criminele organisatie niet kan worden verwezenlijkt. Voor bankhelpdesk-fraude als deze is een goede communicatie vereist tussen de verschillende deelnemers. Gelet op de volgorde van de handelingen van de verschillende spelers, moet er een strakke planning zijn. De officier van justitie wijst erop dat tussen het moment dat de daglimiet van de betreffende bankrekening werd verhoogd en de pintransactie, soms slechts een minuut tot enkele minuten waren verstreken. Er was dus sprake van een directe verbinding tussen de persoon die de limiet verhoogde en de pinner. Daarbij heeft de verdachte niet slechts één of twee keer geld opgenomen, maar gedurende twee maanden lang, soms meermaals per dag, door heel Noord-Holland pinopnames gedaan met de bankpas van een ander. De officier van justitie acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist dat hij deelnam aan een organisatie en daar ook opzet op had.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte in zaak 11 een bedrag ter hoogte van € 10.000,- heeft weggenomen. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan een samenwerkingsverband met een zekere structuur en duurzaamheid. De modus operandi in de verschillende zaken is daarvoor niet voldoende specifiek. In bankhelpdeskfraude-zaken is de modus operandi vrijwel altijd identiek aan de onderhavige. Het Openbaar Ministerie neemt aan dat er sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband, omdat er in een relatief korte periode 41 aangiftes van soortgelijke feiten zijn gedaan. Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat de tien zaken die aan de verdachte zijn tenlastegelegd in hetzelfde samenwerkingsverband zijn gepleegd, maar daarvoor biedt het dossier geen steun. De raadsman wijst erop dat in de aan de verdachte tenlastegelegde zaken slechts bij twee zaken sprake is geweest van een telefoniste die zich voorstelde als [naam]. De verdachte heeft uitgelegd wat zijn rol was in het geheel. Hij heeft geen opzet gehad op deelname aan een criminele organisatie.
Ten aanzien van de heling van de gestolen Fiat heeft de raadsman betoogd dat de verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat de auto waar hij in reed was gestolen. Als de rechtbank hem daarin volgt, moet de verdachte worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 (deelname aan een criminele organisatie)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt blijkens vaste jurisprudentie verstaan dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon.
Van deelname aan een criminele organisatie is slechts dan sprake, indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband; en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
De rechtbank zal, in het navolgende, bewezen achten dat de verdachte pintransacties heeft uitgevoerd in de tien onder feit 1 in de tenlastelegging opgenomen zaken. In deze zaken is overwegend dezelfde modus operandi toegepast. Hoewel uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat de modus operandi in deze zaken afstemming tussen de deelnemers vereiste (zoals ook weergegeven in de processen-verbaal van verbalisant Van Koten van 1 mei 2021 en 2 december 2021 op pagina 435 en 437 van het dossier), bevat het dossier geen informatie over het samenwerkingsverband, anders dan de feitelijke gedragingen van de verdachte in die tien zaken. Voor het aannemen van het bestaan van een criminele organisatie is weliswaar niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is, maar het onderhavige dossier bevat geen enkele informatie over de andere deelnemers, de rolverdeling tussen hen of het eventuele samenwerkingsverband dat zij hadden. Evenmin blijkt op welke wijze en hoe vaak de deelnemers communiceerden en wat de inhoud van die communicatie was. Niet blijkt met welke deelnemers de verdachte contact had.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dossier aldus onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan méér dan strafbare deelneming (medeplegen) aan strafbare feiten. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 en heling van de auto (parketnummer 15/302970-21)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1 en van de heling van de auto op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, met dien verstande dat zij ten aanzien van zaak 11 onder 1 bewezen zal achten dat, kort gezegd, de verdachte samen met anderen op 13 juli 2021 € 4.600,- heeft weggenomen in plaats van het tenlastegelegde bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 1 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal voor dit feit in de bijlage worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.3.3
Bewijsmotivering heling van de auto
Uit de bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van de verdachte ter zitting) en de overige stukken uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte op 7 november 2021 te Halfweg als bestuurder heeft gereden in een auto van het merk Fiat met het kenteken [kenteken 2]. Verbalisanten hebben de verdachte en voornoemd voertuig aangetroffen op de vluchtstrook naast de snelweg, terwijl met startkabels werd gepoogd om het voertuig te laten starten. Uit onderzoek aan dit voertuig is gebleken dat de kentekenplaten zowel aan de voorkant als de achterkant van de auto met tiewraps waren bevestigd. Daaronder zaten de originele kentekenplaten van de auto met het kenteken [kenteken 1]. Dit voertuig bleek op 30 september 2021 te zijn gestolen. Het dashboard aan de linkerkant van het stuur ter hoogte van de bedrading om het voertuig te starten, was verbroken, waardoor het moederbord zichtbaar was. In het contactslot zat een vervalste sleutel. De cilinder was uit de deur aan de bestuurderskant getrokken.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij wist dat de auto waarin hij op 7 november 2021 reed van diefstal afkomstig was. Hij heeft verklaard dat hij geen van de hierboven beschreven beschadigingen heeft gezien en dat hij die dag enkel in de auto heeft gereden nadat deze al door een ander was gestart.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte onaannemelijk gelet op de grote en direct zichtbare braakschade aan de auto. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto wist dat deze van misdrijf (diefstal) afkomstig was. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van opzetheling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder parketnummer 15-302970-21 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 13 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, Zandvoort, Heemskerk, Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, Hoorn, Schoorl, gemeente Bergen, Spanbroek, gemeente Opmeer en Alkmaar,
telkens tezamen en in vereniging met anderen,
telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, toebehorende aan een ander dan aan hem, verdachte, of zijn mededaders,
waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededaders die weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd, gemachtigd of bevoegd waren, te weten:
- op 13 juli 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec een geldbedrag van € 4.600,-, toebehorende aan [benadeelde 1] (zaak 11), en
- op 13 juli 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan [benadeelde 2] (zaak 12), en
- op 20 juli 2021 te Zandvoort een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan
[benadeelde 3] (zaak 13), en
- op 23 juli 2021 te Heemskerk een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan [benadeelde 4] (zaak 14), en
- op 23 juli 2021 te Nieuw-Vennep een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan [benadeelde 5] (zaak 17), en
- op 26 juli 2021 te Hoorn een geldbedrag van € 10.000,-, toebehorende aan
[benadeelde 6] (zaak 15), en
- op 26 juli 2021 te Schoorl, gemeente Bergen een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan [benadeelde 7] (zaak 16), en
- op 26 juli 2021 te Spanbroek, gemeente Opmeer een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan [benadeelde 8] (zaak 18), en
- op 10 augustus 2021 te Schoorl, gemeente Bergen een geldbedrag van € 4.880,-, toebehorende aan [benadeelde 9] (zaak 21), en
- op 23 augustus 2021 te Alkmaar een geldbedrag van € 5.000,-, toebehorende aan [benadeelde 10] (zaak 19);
Parketnummer 15-302970-21:
hij op 7 november 2021 te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, een auto (Fiat met kenteken [kenteken 1]), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
Parketnummer 15-302970-21:
opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van het voorarrest. In haar strafeis heeft de officier van justitie reeds rekening gehouden met de samenloop van de feiten en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring, het onvoorwaardelijke gedeelte van een gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de (kleine) rol van de verdachte en de hoogte van de schade zou een gevangenisstraf voor die duur passend zijn. De raadsman heeft voorts verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte nog relatief jong is, uit eigen beweging is gestopt, berouw heeft getoond en zicht heeft op een betaalde baan. De samenleving is er meer bij gebaat dat de verdachte aan het werk kan en herstelbetalingen kan doen. De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen in het geval na de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat aan de verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd die korter is dan of gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in de periode van 13 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021 meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van geld. Een medeverdachte heeft zich voorgedaan als medewerker van de bank en zo zijn van slachtoffers op leeftijd op slinkse en geraffineerde wijze de bankpas en bijbehorende pincode bemachtigd (bankhelpdeskfraude). Om het maximale geldbedrag van de bankrekening van de slachtoffers te kunnen opnemen, werd eerst de opnamelimiet verhoogd en/of geld van de spaarrekening van de slachtoffers naar de betaalrekening overgeboekt. De verdachte is de persoon geweest die vervolgens zoveel mogelijk geld van de bankrekeningen van de slachtoffers heeft opgenomen door met de bemachtigde bankpas te pinnen. Hiermee heeft hij een essentiële bijdrage geleverd aan het zonder toestemming wegnemen van grote sommen geld. Het gaat in totaal om een bedrag van € 54.440,-. Bij het plegen van de feiten zijn kennelijk doelbewust kwetsbare ouderen als slachtoffer uitgekozen. De verdachte en zijn mededaders hebben deze mensen als een gemakkelijke prooi gezien, die zij zonder veel risico en met eenvoudige middelen geld afhandig konden maken. Uit de aangiftes en toelichtingen op de vorderingen tot schadevergoeding blijkt duidelijk dat de slachtoffers schrik en overlast hebben ondervonden en dat hun vertrouwen in de medemens ernstig is geschaad. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat de bankpassen waarmee hij het geld heeft weggenomen, telkens bij de slachtoffers thuis zijn opgehaald. Het gevoel van veiligheid dat eenieder in en rond het eigen huis zou moeten hebben, is daardoor eveneens geschaad. Daarnaast is bankhelpdeskfraude een misdrijf dat het vertrouwen ondermijnt dat rekeninghouders in het algemeen in het betalingsverkeer en het bankwezen mogen hebben. Dit vertrouwen is van groot belang voor het maatschappelijk en economisch verkeer. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving als geheel.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een personenauto.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (zijn strafblad), gedateerd 1 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, gedateerd 15 februari 2022 en 3 oktober 2022, opgesteld door [reclasseringswerker 1] respectievelijk [reclasseringswerker 2], beiden als reclasseringsmedewerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in. Als risicofactoren worden aangemerkt de houding van de verdachte (omdat hij zijn delictgedrag bagatelliseert en nauwelijks verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen), de drijfveer om meer (geld) te willen hebben, een negatief sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte. Gelet op het gebrek aan motivatie aan de zijde van de verdachte ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag in positieve zin te veranderen. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel. In het geval de verdachte zich ter terechtzitting toch gemotiveerd toont tegenover reclasseringstoezicht, adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van achttien maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Nu de rechtbank de verklaring van de verdachte ter terechtzitting zo verstaat dat hij niet (intrinsiek) gemotiveerd is voor hulp en begeleiding door de reclassering, zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf geen bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De rechtbank legt een gevangenisstraf van kortere duur op dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank de deelname aan een criminele organisatie (feit 2) niet bewezen acht. Een straf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de raadsman is verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit.
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

Op 7 december 2021 is onder de verdachte het volgende goed in beslag genomen:
- 1 STK Telefoon, zwart, Apple (goednummer 699263).
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij voornoemde telefoon nog niet heeft teruggekregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon kan worden teruggegeven aan de verdachte.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de telefoon aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de telefoon dient te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is immers niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit voorwerp en de bewezen verklaarde feiten.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat de schade reeds is vergoed door de bank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de materiële schade moet worden afgewezen, omdat de schade reeds is vergoed door de bank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de toelichting op de vordering blijkt dat het bedrag ter hoogte van € 10.000,- volledig is vergoed door Rabobank, zodat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
8.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.880,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 4.880,-) en immateriële (€ 1.000,-) schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat de materiële schade reeds is vergoed door de bank en de immateriële schade niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de materiële schade moet worden afgewezen, omdat de schade reeds is vergoed door de bank. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de toelichting op de vordering blijkt dat het bedrag ter hoogte van € 4.880,- volledig is vergoed door Rabobank, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade, bij gebreke aan enige onderbouwing, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan, desgewenst, het deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
8.3
Vordering benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A.
Namens de benadeelde partij Rabobank is een vordering tot schadevergoeding van € 45.680,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die de bank als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- betaalde schadeloosstellingen ter hoogte van € 44.600,-;
- onderzoekskosten ter hoogte van € 1.080,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente per zaak vanaf het moment van schadeloosstelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de gestelde onderzoekskosten geenszins met stukken zijn onderbouwd. De raadsman heeft verzocht om bij toewijzing van de vordering geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de schade die de bank heeft gevorderd voor vergoeding in aanmerking komt. Vooropgesteld moet worden dat een benadeelde partij ex artikelen 51f en 361 Sv een vordering tot schadevergoeding kan indienen als er sprake is van schade die rechtstreeks aan haar is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De wetgever heeft de kring van voegingsgerechtigden in artikel 51f Sv beperkt tot degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, omdat de werklast van, onder meer, de gerechten naar verwachting onevenredig zou toenemen als bijvoorbeeld gesubrogeerde verzekeraars zich als benadeelde partij zouden kunnen voegen in het strafproces. Het belang van natuurlijke personen, voor wie het terugvorderen van schade via het civiele recht waarschijnlijk een uitzonderlijke gebeurtenis is, moet zwaarder wegen dan het openstellen van deze weg aan rechtspersonen die hun vordering ook via het civiele recht kunnen verhalen. In die gedachte zou de Rabobank in deze zaak niet gelden als een entiteit die rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het strafbare feit.
De rechtbank overweegt evenwel dat in de onderhavige zaak de verdediging niet heeft betwist dat Rabobank rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voorts is in dit concrete geval duidelijk dat de in de bewezenverklaring genoemde slachtoffers, allen rekeninghouders bij Rabobank, rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het handelen van de verdachte. Zij zijn gerechtigd om een vordering tot schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure in te brengen. Rabobank heeft zich de situatie van haar klanten, de slachtoffers, aangetrokken en de door hen geleden schade voorafgaand aan het strafproces gecompenseerd. Het merendeel van de slachtoffers in de onderhavige zaak heeft als gevolg van de schadeloosstelling door Rabobank niet zelf een vordering tot schadevergoeding ingediend, hetgeen deze slachtoffers vermoedelijk zonder die schadeloosstelling wel hadden gedaan. De vorderingen van de slachtoffers die zich wel in het strafproces hebben gevoegd worden afgewezen, omdat hun schade reeds door de bank is vergoed. Indien de bank nu niet zou worden aangemerkt als een partij die rechtstreeks schade heeft geleden, zou dit tot de onwenselijke situatie leiden dat de bank schade lijdt die door het handelen van de verdachte is veroorzaakt en deze vordering bij de burgerlijke rechter moet aanbrengen. Dit zou opnieuw een belasting voor de rechtspraak betekenen.
Nu de onbetwiste vordering eenvoudig van aard is, is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich leent voor behandeling binnen het strafproces en zal zij, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, Rabobank beschouwen als een partij aan wie rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat een schade tot een bedrag van
€ 44.600,-rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2022, de datum van het indienen van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende schadeloosstellingen:
- [benadeelde 1]: € 4.600,-;
- [benadeelde 2]: € 5.000,-;
- [benadeelde 3]: € 5.000,-;
- [benadeelde 4]: € 5.000,-;
- [benadeelde 5]: € 5.000,-;
- [benadeelde 6]: € 10.000,-;
- [benadeelde 8]: € 5.000,-;
- [benadeelde 10]: € 5.000,-.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat het deel van de vordering dat ziet op de onderzoekskosten, bij gebrek aan een toelichting, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in de vordering.
De benadeelde partij kan, desgewenst, de delen van de vordering die tot niet-ontvankelijkheid hebben geleid bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan de verdachte.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 11 juni 2021 in de zaak met parketnummer 23/000431-21 heeft het gerechtshof te Amsterdam de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van dertig uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke taakstraf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 29 juni 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 juni 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie (op 23 februari 2022) niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke taakstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie verduidelijkt dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet ziet op de geldboete van € 750,- want die geldboete is door het gerechtshof onvoorwaardelijk opgelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder parketnummer 15/302970-21
ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en onder parketnummer 15/302970-21 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 6] geleden schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Benadeelde partij [benadeelde 9]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in het deel van de vordering tot schadevergoeding dat ziet op een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade en de wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid, desgewenst, bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Coöperatieve Rabobank U.A.geleden schade tot een bedrag van
€ 44.600,- (zegge: vierenveertigduizendzeshonderd euro)bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Coöperatieve Rabobank U.A., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid, desgewenst, bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 1 STK Telefoon, zwart, Apple (goednummer 699263).
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000431-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 30 (dertig) uren, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 11 juni 2021. De taakstraf wordt vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis indien deze niet, of niet naar behoren, wordt uitgevoerd.
Voorlopige hechtenis
Wijst af het verzoek tot opheffing van de bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.