ECLI:NL:RBNHO:2022:11099

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
HAA 22/2240
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van handhavingsverzoek door de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten

Op 6 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, wonende in Koog aan de Zaan, en de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij het bezwaar tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun handhavingsverzoek door de Deken werd afgewezen. Eisers hadden de Deken verzocht om een onderzoek in te stellen naar de verspreiding van informatie over rechtszaken vanuit een anoniem e-mailadres, waarvan alleen drie advocaten op de hoogte waren. De Deken had in eerste instantie aangegeven niet bevoegd te zijn om een onderzoek in te stellen, maar verklaarde later het handhavingsverzoek ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de Deken geen bestuursrechtelijke handhaving kon toepassen, omdat de relevante bepalingen in de Verordening van de advocatuur (Voda) niet bestuursrechtelijk handhaafbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen tuchtrechtelijke overtreding was geconstateerd en dat de beslissing van de Deken om geen handhavend op te treden geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2240

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser 1] en [eiser 2] , uit Koog aan de Zaan, eisers

(gemachtigde: mr. [naam] ),
en

De Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M. de Waard).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van verweerder van
22 april 2022 op 6 december 2022 op zitting behandeld, nadat het wrakingsverzoek van eisers was afgewezen. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde waren niet aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

Op 5 februari 2021 hebben eisers verweerder verzocht om een onderzoek in te stellen naar het feit dat zij vanuit een anoniem e-mailadres informatie hebben ontvangen over gevoerde rechtszaken. Hierbij is opgemerkt dat alleen drie advocaten het e-mailadres van eisers kennen. Ook hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden.
In eerste instantie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd was om een onderzoek in te stellen. Het bezwaar wat hiertegen was ingediend had verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich bij nader inzien – ter zitting – op het standpunt gesteld dat het handhavingsverzoek moest worden afgewezen en dat het bezwaar hiertegen ongegrond was.
In een eerdere uitspraak van 18 november 2021 [1] heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat verweerder wel onderzoek had kunnen en moeten doen.
In december 2021 heeft verweerder het onderzoek opgestart. Op 25 maart 2022 heeft verweerder aan eisers laten weten dat er onderzoek is gedaan en dat er geen aanleiding was voor handhaving. Het bezwaar hiertegen is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing van 25 maart 2022 geen besluit is in de zin van de Awb.
Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. Eisers stellen zich op het standpunt dat er wel sprake is van een besluit, omdat het besluit om geen deugdelijk en nader dekenonderzoek te doen en niet handhavend op te treden op rechtsgevolg is gericht.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Slechts een deel van de voor advocaten geldende normen is bestuursrechtelijk handhaafbaar. De basis voor bestuursrechtelijke handhaving door de Deken ligt in artikel 45g van de Advocatenwet. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij overtreding van administratieve voorschriften, waarbij de toepassing of uitleg van de beroepsethiek in beginsel niet in het geding is. [2] Op grond van artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in de artikelen 9b, zesde lid (patronage en stage), 9c, tweede lid (opleiding van advocaat-stagiaires), en 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d (bevordering van de vakbekwaamheid en de kwaliteit van de beroepsuitoefening, verplichte aansluiting bij een klachten- en geschillenregeling, behoorlijke inrichting van de administratie van praktijkvoering en verzekering ter zake van het risico van de beroepsaansprakelijkheid). De in deze artikelen bedoelde verordening is de Verordening van de advocatuur (Voda). Alleen de bepalingen uit de Voda die hun grondslag vinden in één van de in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet vermelde bepalingen, zijn bestuursrechtelijk handhaafbaar.
1.2
Gevraagd is een onderzoek te doen naar de vraag wie het e-mailadres van eisers verspreid heeft en of dit een van de advocaten is geweest die het e-mailadres kende. De Voda bevat geen bestuursrechtelijke handhaafbare bepalingen die daarover gaan en zoals gezegd zijn alleen bepalingen uit de Voda die hun grondslag vinden in één van de in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet vermelde bepalingen, bestuursrechtelijke handhaafbaar. Verweerder is ten aanzien van dit handhavingsverzoek dus niet bevoegd om bestuursrechtelijk handhavend op te treden.
1.3
In de brief van 25 maart 2022 staat dat het onderzoek wordt afgesloten. De rechtbank begrijpt hieruit dat er tuchtrechtelijk geen overtreding is geconstateerd en dat het handhavingsverzoek niet leidt tot tuchtrechtelijke handhaving. Dit soort tuchtrechtelijke beslissingen van de Deken zijn geen besluit en daartegen staat geen bezwaar en/of beroep open. Dit is meermaals overwogen in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3]
1.4
Het bezwaar van eisers tegen de beslissing van verweerder van 25 maart 2022 is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
1.5
De rechtbank komt vervolgens niet meer toe aan een beoordeling van de inhoud van het door verweerder uitgevoerde onderzoek.
1.6
Bij deze beslissing is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de beslissing van verweerder van 22 april 2022 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2022 door
mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 10, blz. 70
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS: 2020:1603