ECLI:NL:RBNHO:2021:11730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
21/1622
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving op grond van de Advocatenwet en de rol van de deken als toezichthouder

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], verzocht om handhaving op basis van de Advocatenwet. De rechtbank Noord-Holland heeft op 18 november 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eisers hebben verweerder, de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, gevraagd om een onderzoek in te stellen naar het feit dat zij anonieme e-mails ontvangen over rechtszaken. Verweerder heeft echter gesteld geen bevoegdheid te hebben om een dergelijk onderzoek uit te voeren. De rechtbank oordeelt dat dit standpunt onjuist is, aangezien de deken wel degelijk de bevoegdheid heeft om onderzoek te doen als toezichthouder. De rechtbank concludeert dat verweerder had moeten onderzoeken of er aanleiding was voor tuchtrechtelijke handhaving, ondanks dat hij terecht heeft afgezien van bestuursrechtelijke handhaving. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op het verzoek van eisers en moet hen het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. Z. Zivro),
en

De Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H. van den Ende).

Procesverloop

Bij e-mail van 5 februari 2021 hebben eisers verweerder verzocht om een onderzoek in te stellen naar het feit dat zij vanuit een anoniem e-mailadres informatie ontvangen over gevoerde rechtszaken. Hierbij hebben eisers opgemerkt dat alleen een drietal advocaten het e-mailadres kennen waarop de informatie wordt ontvangen. Ook hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden.
Bij e-mail van 24 februari 2021 heeft verweerder verklaard dat hij noch de bevoegdheid, noch de middelen heeft om een dergelijk onderzoek te doen.
In het besluit van 6 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de e-mail van 24 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij persoon van mr. E.J. Henrichs en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.M. de Waard.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het e-mailbericht van 24 februari 2021 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht [1] (Awb), omdat het e-mailbericht niet is gericht op rechtsgevolg. Dit brengt met zich dat er geen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld tegen dit bericht.
2. Eisers hebben hiertegen aangevoerd dat de e-mail van 24 februari 2021 een afwijzing inhoudt om te handhaven en dat dit wel een besluit is in de zin van de Awb. Ook hebben eisers aangevoerd dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in bezwaar.
Het beroep is gegrond
3. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt niet langer gehandhaafd. Verweerder stelt zich bij nader inzien op het standpunt dat het e-mailbericht van 24 februari 2021 wel een besluit is, inhoudende een afwijzing van het verzoek om handhaving. Hiertegen stonden wel rechtsmiddelen open. Het bezwaar had vervolgens ongegrond moeten worden verklaard in plaats van niet-ontvankelijk.
Gelet op het gewijzigde standpunt van verweerder is het beroep gegrond. Het bestreden besluit bevatte namelijk een onjuiste motivering en is daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Finale geschillenbeslechting
4. De rechtbank zal vervolgens in het kader van de finale geschillenbeslechting en de uitdrukkelijke wens van partijen om het gewijzigde standpunt van verweerder te beoordelen bezien of het gewijzigde standpunt stand kan houden.
Standpunten van partijen
5. Verweerder stelt dat hij op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Verweerder kan tuchtrechtelijk handhaven en/of bestuursrechtelijk. Verweerder stelt dat het hier gaat om een verzoek om bestuurlijke handhaving, aangezien er – tegen de afwijzing daarvan – beroep is ingesteld bij de bestuursrechter. Bestuursrechtelijke handhaving kan alleen in de in artikel 45g van de Advocatenwet opgesomde gevallen en een dergelijk geval doet zich hier niet voor. Vandaar dat verweerder niet bevoegd was om te handhaven.
6. Eisers stellen dat niet alleen is verzocht om handhaving, maar ook om een onderzoek naar het e-mailadres waar eisers ongevraagd e-mails van ontvangen en naar de vraag of de advocaten die bekend waren met het e-mailadres van eisers dit e-mailadres hebben doorgegeven aan derden. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden en onduidelijk is gebleven waarom niet. Daarbij stellen eisers dat zij niet expliciet hebben verzocht om bestuursrechtelijke handhaving, maar om – afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek – tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke handhaving.
Wet- en regelgeving
7. In artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet is – voor zover van belang – bepaald dat de deken van de orde in het arrondissement is belast met het toezicht op de naleving door advocaten die kantoor houden in dat arrondissement van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
In artikel 45h is bepaald dat het college van toezicht beleidsregels vaststelt voor de uitoefening van de taken ingevolge artikel 45a, eerste en tweede lid, en 46c.
Uit de Handreiking toezicht en handhaving advocatuur volgt dat de deken is belast met het toezicht. De deken is toezichthouder zoals bedoeld in artikel 5:11 van de Awb. De deken houdt toezicht op:
  • De naleving van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet;
  • De zorg die advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degene wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen;
  • Inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten;
  • Enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
De deken kan naar aanleiding van een melding onderzoek doen. De deken heeft de bevoegdheid om plaatsen te betreden, zoals kantoren [2] en de bevoegdheid om inlichtingen en inzage te vorderen [3] .
Het toezicht kan ertoe leiden dat de deken een overtreding constateert. De deken bepaalt vervolgens of er handhavend wordt opgetreden of niet. Indien de deken besluit over te gaan tot handhaving dan kan hij kiezen tussen tuchtrechtelijk handhaving en/of (bij een beperkt aantal overtredingen) bestuursrechtelijke handhaving. Alle normen die gelden voor advocaten zijn tuchtrechtelijk handhaafbaar. Een gedeelte, namelijk de normen met een overwegend administratief of organisatorisch karakter, is ook bestuursrechtelijk handhaafbaar. De deken kan voor het overtreden van deze normen een last onder dwangsom en/of een bestuurlijke boete opleggen (artikel 45g Advocatenwet). Dit geldt voor de overtreding van de bepalingen betreffende de volgende onderwerpen:
- De opleiding van advocaat-stagiaires;
  • De eisen ter bevordering van de vakbekwaamheid en de kwaliteit van de beroepsuitoefening;
  • De kantoorklachtregeling;
  • De administratie van de praktijkvoering;
  • De beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Het oordeel van de rechtbank
8.1.
Eisers hebben verzocht om een uitgebreid onderzoek en om handhaving. Gelet op de regelgeving ligt het voor de hand dat er eerst een onderzoek wordt ingesteld door de deken als toezichthouder en dat er daarna – afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek –handhavend zal worden opgetreden.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat hij geen bevoegdheid heeft om een feitelijk onderzoek te doen. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De deken is toezichthouder en heeft bevoegdheden gekregen om onderzoek te doen.
In dit geval is er een melding gedaan dat het e-mailadres van eisers vermoedelijk verspreid is door een van de drie genoemde advocaten. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een onderwerp dat valt onder het toezicht van de deken. Het had vervolgens op de weg van de deken gelegen om onderzoek te doen of om te motiveren waarom er geen onderzoek zal plaatsvinden. Het standpunt van verweerder dat hij geen bevoegdheid heeft is dus onjuist, waardoor er geen zorgvuldige motivering aan het besluit ten grondslag ligt.
8.2.
Wat betreft de handhaving kan de rechtbank verweerder wel volgen. De vraag of verweerder al dan niet op goede gronden heeft afgezien van handhaving kan alleen zien op de bestuursrechtelijke handhaving. Immers, tegen beslissingen van de deken ten aanzien van tuchtrechtelijke handhaving kan geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht afgezien van bestuursrechtelijke handhaving, omdat er geen bestuursrechtelijke bevoegdheid is om handhavend op te treden tegen de vermeende overtreding. Dit laat onverlet dat verweerder diende te onderzoeken of er aanleiding zou zijn om tuchtrechtelijk te handhaven en als die aanleiding er zou zijn, dit ook te doen.
Waar leidt dit toe?
9.1.
Nu de motivering van verweerder in het besluit van 24 februari 2021 onjuist is, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren en het besluit van 24 februari 2021 herroepen. De rechtbank ziet verder geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien, omdat er eerst opnieuw beslist moet worden op het verzoek tot het instellen van een onderzoek. Dit is een bevoegdheid van verweerder. Verweerder zal daarom met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak opnieuw moeten beslissen op het verzoek van eisers van 5 februari 2021.
9.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
9.3.
Omdat het bezwaar en beroep gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.030,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.030,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
2.Artikel 5:15 Awb
3.Artikel 5:16 en 5:17 Awb