ECLI:NL:RBNHO:2022:11057

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21-2233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van handhavingsbesluit inzake hobbymatig houden van paarden en onrechtmatige overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het hobbymatig houden van paarden op een perceel in [plaats 1]. Eiseres, die op een nabijgelegen perceel woont, had handhaving verzocht tegen de derde-partij die op het perceel paarden hield, omdat zij stelde dat dit in strijd was met het bestemmingsplan en leidde tot onrechtmatige overlast door mest en ongedierte. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat handhavend optreden had afgewezen, gedeeltelijk vernietigd moest worden. De rechtbank concludeerde dat het hobbymatig houden van paarden op het perceel in beginsel in overeenstemming was met de woonbestemming, maar dat het gebruik van de paardrijdbak door derden niet in overeenstemming was met de voorwaarden van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen veertien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2233
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2022 in de zaak tussen
[naam 4], uit [plaats 1] , eiseres
gemachtigde: mr. R. Oosterbroek, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, verweerder
gemachtigden: mrs. M. Gardenier en M. Klaver, ambtenaren in dienst van de gemeente.
Als derde-partij nemen aan de zaken deel:
[naam 5]en
[naam 6]uit [plaats 1]
gemachtigde: mr. S. Smit, advocaat te Alkmaar.
Inleiding en procesverloop
In het besluit van 25 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van eiseres wegens gestelde overlast door onrechtmatig stallen van paarden en het onrechtmatig plaatsen van een paardrijdbak, de derde-partij (alleen) gelast de toen nog aanwezige [1] paardrijdbak op het perceel [adres 3] in [plaats 1] binnen zes maanden na verzending van het primaire besluit te verwijderen en verwijderd te houden, onder aanzegging van een dwangsom van € 15.000, ineens.
In het besluit van 27 november 2018 op het bezwaar van eiseres en haar partner [naam 7] (haar partner) tegen het primaire besluit, heeft verweerder het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten en het handhavingsverzoek voor wat betreft het houden van paarden en het storten en opslaan van mest afgewezen.
Eiseres en haar partner hebben tegen het besluit van 27 november 2018 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 november 2019 (HAA 18/5628) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak hebben eiseres en haar partner hoger beroep ingesteld. Ook de derde-partij heeft hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 28 oktober 2020 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de hoger beroepen ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
In het besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres en haar partner beslist en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering (opnieuw) in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2022 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep in de zaak met nummer HAA 22/3326. [3] Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1.1. Eiseres woont op het adres [adres 2] in [plaats 1] . De derde-partij woont op het naburige adres [adres 3] . Op het perceel van de derde-partij (het perceel) zijn de bestemmingsplannen ‘Drechterland Zuid’, ‘Eerste herziening Drechterland Zuid’ en ‘Tweede herziening Drechterland Zuid’ van toepassing. De van die bestemmingsplannen deel uitmakende regels zal de rechtbank hierna aanduiden als: de Planregels. Aan het perceel zijn de enkelbestemmingen ‘Wonen – Lint 1’en ‘Tuin – 2’ toegekend.
1.2. Op 12 februari 2018 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden tegen geur-, geluids- en ongedierteoverlast door het (onrechtmatig) stallen van diverse paarden en het plaatsen en gebruiken van een paardrijdbak op het perceel in strijd met het bestemmingsplan Drechterland Zuid, de omgevingsvergunning, het Bouwbesluit en het Burgerlijk Wetboek. Bij brief van 17 februari 2018 heeft zij dit verzoek aangevuld en verweerder ook verzocht handhavend op te treden tegen het illegaal storten en houden van paardenmest op het perceel gelegen achter de [plaats 2] op het perceel [adres 4] in [plaats 1] . Eiseres stelt dat dit een overtreding van de Milieuwet is.
1.3. In het besluit op bezwaar van 27 november 2018 heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Verweerder heeft het verzoek om handhaving van eiseres afgewezen, voor zover dat ziet op handhaving van het bestemmingsplan met betrekking tot het houden van paarden op het perceel. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD) van 12 oktober 2018 volgt dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten op het perceel. Gelet daarop is volgens verweerder sprake van hobbymatig gebruik dat past binnen het bestemmingsplan. Verweerder acht het houden van paarden in zijn huidige vorm en omvang mede gelet op de landelijke omgeving en de grootte van het perceel toelaatbaar. Voor zover het verzoek om handhaving van eiseres ziet op het storten en de opslag van mest op het perceel achter de [plaats 2] op het perceel [adres 4] in [plaats 1] , heeft verweerder dat verzoek ook afgewezen, omdat geen mestopslag op het betreffende perceel meer plaatsvond ten tijde van het besluit.
1.4. In de uitspraak van 22 november 2019 (HAA 18/5628) heeft deze rechtbank verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarin nader wordt gemotiveerd waarom het hobbymatig houden van paarden in dit geval in overeenstemming is met de woonbestemming. Daarnaast moet verweerder nader onderzoek doen naar de door eiseres gestelde overlast. Deze uitspraak is door de Afdeling bevestigd. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende geoordeeld:
“Om te bepalen of sprake is van een inrichting, heeft de RUD onder meer beoordeeld of op het perceel sprake is van bedrijfsmatige activiteiten of van activiteiten in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Daarvan is volgends de RUD geen sprake. De rechtbank kan die conclusie volgen. (…)
De rechtbank overweegt voorts dat de vervolgens te beantwoorden vraag of het hobbymatig houden van paarden in overeenstemming is met de woonbestemming, afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval. In het kader van de ruimtelijke uitstraling zijn volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7298, onder meer de aard van de omgeving en de relatie van het perceel tot het buitengebied van belang. Daarnaast is de afmeting van het perceel van belang, alsmede de afstand tot en de afmeting van de omliggende percelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het hobbymatig houden van paarden op het perceel in overeenstemming is met de woonbestemming. De enkele overweging dat het houden van paarden in zijn huidige vorm en omvang, mede gelet op de landelijke omgeving en de grootte van het perceel, toelaatbaar is, is daarvoor ontoereikend. Niet inzichtelijk is bijvoorbeeld wat de grootte van het perceel is en welk deel van het perceel wordt gebruikt voor het houden van paarden. Ook is niet inzichtelijk wat de afstanden zijn tussen het perceel en de paardenstal ten opzichte van de omliggende percelen en woningen, waaronder die van eisers.
Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek verricht om te kunnen concluderen dat geen sprake is van onevenredige overlast als gevolg van het houden van paarden. Door verweerder is niet inzichtelijk gemaakt hoe op het perceel met mest en urine van de paarden wordt omgegaan en waarom daarvan geen of beperkte overlast voor eisers is te verwachten. Evenmin is onvoldoende onderzocht of met betrekking tot de aspecten geluid en ongedierte sprake is of kan zijn van overlast en zo ja in welke mate. De enkele daartoe uitgevoerde controle op 21 februari 2018 betreft een beperkte momentopname en geeft over de door eisers gestelde overlast geen, althans niet inzichtelijk, uitsluitsel. Verder is verweerder afgegaan op het advies van de RUD van 12 oktober 2018, maar dat advies gaat over de vraag of op het perceel sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm en niet over de vraag of sprake is van onevenredige overlast. Het betoog slaagt.”
1.5. Ter zitting heeft de derde-partij toegelicht dat er in eerste instantie twee paarden aanwezig waren op het perceel. In april 2021 kwam er een volwassen paard bij. Op 23 mei 2021 heeft een van de paarden een veulen gekregen. Eind 2021 kwam er een vijfde paard, een veulen, bij. Er zijn vier boxen in de stal en daarom kunnen maximaal vier volwassen paarden aanwezig zijn in de stal. De volwassen paarden hebben ieder hun eigen box en de twee veulens delen een box. De derde-partij [naam 8] rijden dagelijks paard op het perceel.
De derde-partij heeft daarnaast toegelicht dat zij momenteel 8968 m² aan gronden in gebruik heeft voor de paarden, bestaande uit de gronden van de [plaats 2] , een deel van de gronden ( [plaats 3] ’) van een naburige boer, het eigen veld, de (gedoogde) paardrijdbak en de stal.
Omvang van het geschil
2. In geschil is nu alleen of het houden van paarden op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en of sprake is van onrechtmatige overlast door mest en ongedierte. Bij de huidige beoordeling is de rechtbank gebonden aan de inhoud van de uitspraken van de rechtbank en de Afdeling. Dat betekent dat de rechtbank in deze uitspraak enkel in zal gaan op de vragen of het hobbymatig houden van paarden in overeenstemming is met de bestemming die op het perceel rust en of sprake is van onevenredige hinder en overlast door het houden van paarden.
Juridisch kader
3. Enige wet- en regelgeving die de rechtbank in deze uitspraak verkort aanhaalt, is te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er – voor wat betreft het houden van paarden en de gestelde overlast – geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan dan wel andere wet- en regelgeving en verweerder daarom niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het perceel ligt volgens verweerder in een lintbebouwing met een open agrarisch karakter in de zeer dichte nabijheid van het buitengebied. Dat geeft aan het gebied het karakter van overgangsgebied naar landelijk gebied. Het hobbymatig houden van paarden is daarom in overeenstemming met de woonbestemming. Sinds 2000 worden op het perceel hobbymatig paarden gehouden. Het perceel heeft een oppervlakte van 3300m². Ongeveer 2100m² wordt gebruikt voor de twee hobbymatig gehouden paarden. Daarnaast huurt derde-partij een gedeelte (+/- 1613m²) van de ongebruikte grond bij de [plaats 2] van de gemeente. Dit stuk grond wordt enkel voor begrazing gebruikt. Het perceel bevindt zich aan het groen en rafelig bebouwingslint in het open agrarisch landschap. Tussen de woonbestemmingen liggen wisselende bestemmingen aan het lint, waaronder bedrijven en agrarische bedrijven. Ten noorden van het perceel bevindt zich een woonbestemming, een maatschappelijke bestemming met [gebouw] en [plaats 2] en een agrarisch loonbedrijf. Ten oosten, aan de overkant van de weg, bevinden zich enkele woonbestemmingen, een detailhandel- en horecabestemming. Ten zuiden bevinden zich woonbestemmingen met daarop vrijstaande woningen met aansluitend tuinbestemmingen van +/- 30 tot 60 meter diep en een agrarische bestemming en een melkveehouderij (+/- 210 meter van het perceel). Ten westen bevindt zich een groot agrarisch gebied voor landbouw en veeteelt. Op 2 km afstand bevindt zich het woonlint van Schellinkhout . Het perceel van eiseres heeft een oppervlakte van 1200 m² en grenst aan de noordzijde en westzijde aan het perceel. De afstand van de paardenbak tot de woning van eiseres is +/- 70 meter, van de stal tot de woning is +/- 30 meter, aldus steeds verweerder.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van onevenredige overlast. Tijdens een vijftal controles uitgevoerd in april en mei 2020 hebben toezichthouders in dienst van verweerder geen geluidsoverlast waargenomen en is evenmin een penetrante of storende geur waargenomen. De toezichthouders hebben wel vliegen maar geen vliegenplaag waargenomen. Niet is vast te stellen dat de vliegen afkomstig zijn van de paarden op het perceel, aldus steeds verweerder.
Is sprake van een overtreding?
5.
Of het houden van paarden een overtreding van het bestemmingsplan inhoudt, beoordeelt de rechtbank –gelet op de wederzijds ingenomen standpunten aan de hand van de volgende (sub)vragen:
A1. Is het hobbymatig houden van paarden in overeenstemming met de op het perceel rustende bestemming?
A2. Is sprake van eigen hobbymatig gebruik door bewoners van de woning?
B. Is sprake van onrechtmatige hinder en/of overlast?
A1. Is het hobbymatig houden van paarden in overeenstemming met de op het perceel rustende bestemming?
5.1. Eiseres voert aan dat het hobbymatig houden van paarden niet in overeenstemming is met de woonbestemming. Volgens eiseres heeft het perceel een oppervlakte van 3300m², inclusief woonhuis en wordt twee derde daarvan gebruikt voor het houden van paarden. Daarmee is het gebruik voor wonen ondergeschikt aan het houden van paarden.
Het achtergelegen weiland, dat de derde-partij voor de paarden gebruikt, is hier nog niet eens bij betrokken. Daarnaast is volgens eiseres geen sprake van een perceel gelegen in een lintbebouwing met een open agrarisch karakter. Ook is geen sprake van overgangsgebied. Het gaat om een woonhuis dat deel uitmaakt van de woonkern. Het perceel ligt aan de rand van de dorpskern met de voorzieningen (detailhandel, horeca) nabij. Het woonhuis wordt aan drie zijden omringd door woningen. Als laatste verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:3803), waaruit blijkt dat het hobbymatig houden van twee paarden bij de woning in strijd is met de woonbestemming en dus vergunningplichtig is. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat het gebruik van de paardrijdbak door derden er op wijst dat niet langer sprake is van
eigenhobbymatig gebruik en dit gebruik niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
5.2. Verweerder verwijst naar het bestreden besluit en stelt zich daarnaast op het standpunt dat wel degelijk sprake is van lintbebouwing in een agrarische omgeving. Het perceel heeft de bestemming ‘Wonen – Lint 1’. Verweerder stelt zich voorts ten aanzien van het gebruik door derden op het standpunt dat het erom gaat dat het gebruik niet bedrijfsmatig mag zijn. Als een derde komt rijden, blijft het hobbymatig gebruik.
5.3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.3.1. De op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag welk gebruik van de gronden in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan kan licht werpen op de bedoeling van de planwetgever en bij de uitleg van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt, maar alleen als de bestemmingsomschrijving en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang (systematiek) duidelijk zijn. Omwille van de rechtszekerheid moet een planregel zo veel mogelijk letterlijk worden uitgelegd. [4]
5.3.2. In het bestemmingsplan ‘Drechterland Zuid’ zijn diverse bestemmingen voor ‘wonen’ opgenomen. Op de gronden met de bestemmingen ‘Wonen – 1’ [5] , ‘Wonen – 2’ [6] en ‘Wonen – woonwagenstandplaats’ [7] mag geen paardrijdbak aanwezig zijn, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken. De bestemming ‘Wonen – Woongebouw’ [8] maakt de bouw en/of aanleg en daarmee het gebruik van een paardrijdbak in het geheel niet mogelijk. Deze bestemmingen kennen geen mogelijkheid om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels ten behoeve van de bouw en/of aanleg van een paardrijdbak.
De gronden met de bestemmingen ‘Wonen – Lint 1’, ‘Wonen – Lint 2’ en ‘Wonen – Stolp’ kennen bouw- en gebruiksregels voor de bouw en/of aanleg van paardrijdbakken. In beginsel zijn (de bouw en/of aanleg van) paardrijdbakken in strijd met het bestemmingsplan, met uitzondering van bestaande paardrijdbakken. [9] Deze woonbestemmingen kennen, anders dan de hiervoor genoemde woonbestemmingen, de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van deze regels, in die zin dat paardrijdbakken onder voorwaarden kunnen worden toegestaan. Naast deze woonbestemmingen maakt ook de bestemming ‘Tuin – 2’ een paardrijdbak via een omgevingsvergunning mogelijk. De voor ‘Tuin – 2’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen. De bestemming ‘Tuin – 2’ is daarmee verbonden aan een woonbestemming. In onderhavig geval behoren de gronden van derde-partij met de bestemming ‘Tuin – 2’ bij de aangrenzende gronden met de bestemming ‘Wonen – Lint 1’.
De planwetgever heeft de bouw en/of aanleg van paardrijdbakken op de gronden van de bestemmingen ‘Wonen – Lint 1’, ‘Wonen – Lint 2’, ‘Wonen – Stolp’ en ‘Tuin – 2’ bewust via een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Nu de bouw en/of aanleg en het gebruik van een paardrijdbak onlosmakelijk verbonden zijn met het houden van paarden, heeft de planwetgever ook het (hobbymatig) houden van paarden op deze bestemmingen bewust mogelijk gemaakt.
5.3.3. Of het houden van paarden in dit specifieke geval in overeenstemming is met de (woon)bestemming hangt af van de omstandigheden van het geval. [10] In het kader van de ruimtelijke uitstraling zijn onder meer de aard van de omgeving en de relatie van het perceel tot het buitengebied van belang.
Daarnaast is de afmeting van het perceel van belang en ook de afstand tot en de afmeting van de omliggende percelen. Ook de aard, omvang en intensiteit van het gebruik spelen bij de beantwoording van die vraag een rol. [11]
5.3.4. Het perceel is 3280 m² groot. Daarnaast heeft de derde-partij ongeveer 5600 m² grond van de gemeente en een naburige boer gehuurd en in gebruik voor de begrazing van de paarden. Het perceel van eiseres is 1192 m² groot. Het perceel op het adres [adres 5] is 507 m² groot. Het perceel op het adres [adres 6] , de [plaats 2] , is 4740 m² groot. De afstand van de paardenbak tot de omringende woningen is minimaal 65 meter en tot de omringende perceelgrenzen niet minder dan 5 meter. [12] De afstand van de paardenstal tot de omringende woningen is minimaal 22 meter en tot de omringende perceelgrenzen minimaal 7 meter. [13] Het perceel bevindt zich, anders dan eiseres stelt, aan een bebouwingslint in het dorp [plaats 1] . Het perceel heeft de bestemming ‘Wonen – Lint 1’ en het dorp kenmerkt zich als lintdorp door langgerekte bebouwing langs de hoofdweg en de open achtergelegen gronden. [14] Uit de verbeelding blijkt dat [plaats 1] wordt omringd door gronden met de bestemming ‘Agrarisch’. Ook de achterzijde van het perceel grenst aan gronden met de bestemming ‘Agrarisch’.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat het perceel van zodanige omvang is dat hobbymatig houden van paarden daarop verantwoord is. Het perceel is gelegen aan een open agrarisch landschap. De aard van de omgeving, de omvang en inrichting van de naastgelegen percelen en de relatie van het perceel tot het buitengebied verzetten zich niet tegen het hobbymatig houden van paarden. Daarmee is het houden van paarden op het perceel in beginsel in overeenstemming met de voor het perceel geldende (woon)bestemming.
A2. Is sprake van eigen hobbymatig gebruik door bewoners van de woning?
5.4.1. In het bestemmingsplan heeft de planwetgever aan de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en gebruiksregels ten aanzien van paardrijdbakken voorwaarden gesteld. Die voorwaarden moeten zo worden begrepen dat de planwetgever het toegelaten gebruik van de gronden voor het houden van paarden heeft beperkt tot uitsluitend het gebruik dat aan die voorwaarden voldoet. Een van deze voorwaarden is dat de voorzieningen, in dit geval de paardrijdbak, alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het
eigenhobbymatig gebruik van
de bewoners van de woning. Deze voorwaarde brengt met zich mee dat structureel gebruik van de paardrijdbak door een derde niet in overeenstemming is met het door de planwetgever toegelaten gebruik. Zodra sprake is van het structureel aanbieden van de voorzieningen voor de paarden (i.c. de paardrijdbak) aan derden en het structureel gebruiken van de gronden door derden voor activiteiten met paarden, is het aspect van het
eigengebruik
door bewoners van de woningimmers verdwenen. In het geval van structureel gebruik van de gronden door derden voor activiteiten met paarden is sprake van een overtreding van het bestemmingsplan.
5.4.2. In het onderhavige geval is verweerder ten onrechte tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Ter zitting is gebleken dat in het onderhavige geval gebruik wordt gemaakt van de paardrijdbak door een derde en dat dit gebruik structureel van aard is. Daarom is sprake van een overtreding. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de derde-partij ter zitting heeft toegelicht dat [naam 9] een derde, dagelijks van de paardrijdbak gebruik maakt.
5.5. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2, 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bestemmingsplan. Het besluit komt in zoverre dan ook voor vernietiging in aanmerking.
B. Is sprake van onevenredige hinder en / of overlast?5.6. Eiseres voert aan dat het besluit hobbymatig houden van paarden ongelimiteerd toestaat. Het gebruik van de paardenbak is onbeperkt en het aantal te houden paarden is niet gemaximeerd. Het besluit gaat uit van twee paarden, maar dit aantal is op dit moment verdubbeld. Wat deze verdubbeling betekent voor de overlast is niet nader onderzocht en betrokken. Het bestreden besluit is op dat punt niet zorgvuldig en niet voldoende gemotiveerd. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat vliegen op paarden en mest afkomen. Vliegen vermeerderen zich ook razendsnel, zeker boven de 10° Celsius. De open voorziening van mest is voor eiseres onaanvaardbaar en moet dan ook als strijdig gebruik worden aangemerkt.
5.7.1. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het verzoek om handhaving voor wat betreft de overlast is getoetst aan artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 is een restbepaling op basis waarvan verweerder kan overgaan tot handhaving als optreden vanwege overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen niet helpen. [15]
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van overmatige hinder, waartegen verweerder moet optreden. Bij een vijftal controles (8 april 2020, 21 april 2020, 23 april 2020, 3 mei 2020, 22 mei 2020) heeft verweerder geen geur- dan wel geluidshinder of overmatige aanwezigheid van vliegen geconstateerd. Uit de controlerapporten volgt dat het perceel een opgeruimde uitstraling heeft. Er zijn weinig tot geen mesthopen aangetroffen, de stallen zijn schoon en bedekt met vlas. De mest op het land en in de stal werd opgeruimd en verzameld in een aanhangwagen, welke volgens verweerder om de +/- 10-14 dagen geleegd wordt. De toezichthouder heeft tijdens de controles geen penetrante of storende geur waargenomen. Tijdens de controles is evenmin overlast van geluid waargenomen door het schoppen van de paarden. Ook is geen schade van hoefgetrap aan staldeuren geconstateerd.
Tijdens de controles heeft de toezichthouder weliswaar meerdere vliegen, maar geen vliegenplaag aangetroffen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vlieg over het algemeen meer dan twee weken en in de ideale omstandigheden tien dagen nodig heeft om volwassen te worden, terwijl de mest, zo blijkt uit de controlerapportages, om de 10 à 14 dagen wordt weggebracht. De vliegen krijgen daarom niet de kans om volwassen te worden in de mest waardoor van onaanvaardbare vliegenoverlast veroorzaakt door de aanwezigheid van paarden op het perceel niet is gebleken. Eiseres heeft deze bevindingen van verweerder niet toereikend weerlegt, zodat de rechtbank van die bevindingen uitgaat.
5.7.2. De omstandigheid dat het aantal paarden inmiddels is verdubbeld, maakt het vorenstaande niet anders. Het bestreden besluit is van 30 maart 2021. Op dat moment waren er twee paarden aanwezig op het perceel. De verdubbeling van het aantal paarden mag niet worden meegenomen in dit beroep, omdat het bestreden besluit moet worden beoordeeld volgens de feiten ten tijde van dat besluit.
5.7.3. Dit betekent dat geen sprake is van een overtreding van artikel 7:22 van het Bouwbesluit 2012 en verweerder niet bevoegd was ten aanzien hiervan op te treden.
Conclusie
6.1. Het beroep is gelet op de rechtsoverwegingen 5.4.1. tot en met 5.5. gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het door derden hobbymatig gebruiken van paarden op het perceel. Voor het overige (hinder en/of overlast) blijft het besluit in stand.
6.2. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen veertien weken opnieuw op het bezwaar van eiser beslist met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zich voordoen op het moment dat het nieuwe besluit wordt genomen (de zogenoemde ex nunc-beoordeling). De rechtbank houdt bij het stellen van een termijn rekening met het feit dat verweerder mogelijk nader onderzoek moet doen en de derde-partij in de gelegenheid moet stellen een zienswijze uit te brengen voordat een eventuele sanctie wordt opgelegd.
6.3. Nu het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het griffierecht van € 181,– vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,–).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het anders dan voor eigen gebruik hobbymatig houden van paarden op het perceel;
  • bepaalt dat verweerder binnen veertien weken na heden een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181, aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1518,.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.C. de Haan, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en
mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:11. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
3. (…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.121. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…)
Bouwbesluit 2012

Artikel 7.22

Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
(…)
overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
(…)
Bestemmingsplan Eerste herziening Drechterland Zuid

Artikel 30 Tuin - 2 (artikel 31)

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Tuin - 12 zijn de regels van artikel 31 van het bestemmingsplan "Drechterland Zuid" (…) van toepassing. Voorts worden de regels van het bestemmingsplan "Drechterland Zuid" (…) gewijzigd dan wel aangevuld zoals hierna is aangegeven. Behoudens onderstaande wijziging blijven de overige regels van artikel 31 ongewijzigd van toepassing.
Artikel 37 Wonen - Lint 1 (artikel 38)
Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Lint 1" zijn de regels van artikel 38 van het bestemmingsplan "Drechterland Zuid" (…) van toepassing. Voorts worden de regels van het bestemmingsplan "Drechterland Zuid" (…) gewijzigd dan wel aangevuld zoals hierna is aangegeven. Behoudens onderstaande wijziging blijven de overige regels van artikel 38 ongewijzigd van toepassing.
Bestemmingsplan Drechterland Zuid(inclusief wijzigingen n.a.v. herziening)
Artikel 31 Tuin - 2
31.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
(…)
met de daarbij behorende:
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet zijnde paardrijdbakken, zwembaden en tennisbanen
31.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
(…)
31.3
Afwijken van de bouwregels
31.3.1
Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.2.2. sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, mits:
 tevens de in lid 31.5.1. bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
31.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
 het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.
31.5
Afwijken van de gebruiksregels
31.5.1
Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.4. in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
tevens de in lid 31.3.1. bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van niet meer dan 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van de bijbehorende woning;
de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van de woning;
e gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woning niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;
de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;
er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van niet minder dan 3,50 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 meter;
het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6;
er sprake is van objectgerichte verlichting;
de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen niet minder bedraagt dan 30,00 meter;
op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.
Artikel 38 Wonen - Lint 138.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Lint 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1;
ijgebouwen,
(…)
38.2.3
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
(…)
38.3.5
Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 38.2.3. sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, mits:
- tevens de in lid 38.5.4. bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
38.5.4
Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 38.4. sub g in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
a. tevens de in lid 38.3.5. bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
(…).

Voetnoten

1.De toenmalige paardrijdbak heeft de derde-partij verwijderd. Die overtreding speelt daarom nu geen rol meer.
3.Beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik tbv een nieuwe paardrijdbak.
4.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling: ECLI:NL:RVS:2021:3010.
5.Artikel 36 van de Planregels.
6.Artikel 37 van de Planregels.
7.Artikel 42 van de Planregels.
8.Artikel 41 van de Planregels.
9.Artikel 38.2.3, aanhef en en onder a (bouwregels), en 38.4, aanhef en onder i (gebruiksregels), artikel 39.2.3, aanhef en onder a (bouwregels), en 39.4, aanhef en onder g (gebruiksregels), en artikel 40.2.3, aanhef en onder a (bouwregels), en 40.4, aanhef en onder g (gebruiksregels), van de Planregels.
10.Zie ook de uitspraak van 22 november 2019 (HAA 18/5628), r.o. 4.4.
12.Artikel 31.5.1, aanhef en onder e, van de Planregels.
13.Zo volgt uit
14.Lintbebouwing: vrijwel aaneengesloten bebouwing langs hoofdwegen, terwijl de achtergelegen gronden openblijven. Uit: Van Dale woordenboek.