Uitspraak
[naam 3]en
[naam 4], uit [plaats 1]
eigenhobbymatig gebruik
van de bewoners van de woning. Deze voorwaarde brengt met zich mee dat structureel gebruik van de paardrijdbak door een derde niet in overeenstemming is met het door de planwetgever toegelaten gebruik. Zodra sprake is van het structureel aanbieden van de voorzieningen voor de paarden (i.c. de paardrijdbak) aan derden en het structureel gebruiken van de gronden door derden voor activiteiten met paarden, is het aspect van het
eigengebruik
door bewoners van de woningimmers verdwenen. Structureel gebruik van de gronden door derden voor activiteiten met paarden staat het bestemmingsplan dan ook niet toe.
“In dit beplantingsplan is geen minimale hoogte opgenomen van de beplanting. Dit is echter wel van belang omdat daarmee wordt gewaarborgd dat het zicht op de paardenbak en de paarden wordt ontnomen. We vinden 2,5 meter een reële hoogte en stellen dat als voorwaarde. Het beplantingsplan is voor drie zijden ingediend die grenzen aan een perceelgrens. Een groot gedeelte van de oostzijde van de paardrijdbak grenst aan het perceel van uw cliënten(rechtbank: eisers)
. Aan deze zijde wordt deels door de aanvrager een schutting geplaatst. Hier hoeft geen beplanting te worden aangebracht, omdat het zicht al door de schutting wordt ontnomen. Voor het deel aan de oostzijde waar geen schutting wordt geplaatst dient beplanting te worden aangebracht om zicht vanaf de paardrijdbak in de tuin van uw cliënten te ontnemen. (…).”Noch in het bestreden besluit, noch ter zitting, heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom een beplantingsplan met name aan de zijde waar het perceel grenst aan dat van eisers, in het onderhavige geval niet meer noodzakelijk wordt geacht. Weliswaar stelt verweerder dat dit in het belang van het open landschap zou zijn en geen zicht op de paardrijdbak bestaat vanaf de openbare weg, maar daar waar in het vernietigde besluit nog rekening werd gehouden met de belangen van eisers, betrekt verweerder het zicht vanaf de paardrijdbak in de tuin van eisers in het bestreden besluit, onterecht, niet meer in zijn afweging. Dat uitsluitend het zicht vanaf enige openbare weg doorslaggevend zou zijn bij de toetsing aan deze voorwaarde voor afwijking, volgt ook niet uit de (tekst van de) bestemmingsplanbepaling.
€ 1518,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,–). Aangezien geen griffierecht is geheven, bestaat er ook geen grond verweerder op te dragen betaald griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen veertien weken een nieuw besluit op de aanvraag van de derde-partij neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1518,.
mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
Algemene wet bestuursrechtArtikel 7:1a1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(…)
(…)
2. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
(…)
Artikel 30 Tuin - 2 (artikel 31)
c. de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van de woning;
(…)