6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie en de maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft – tijdens het transmurale tbs verlof – zich schuldig gemaakt aan diverse ernstige misdrijven. De verdachte heeft op 24 augustus 2020 een 17-jarige medewerkster van een supermarkt met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en haar gedwongen geld uit de kassalade aan hem af te staan. Zij was erg bang en de ervaring leert dat slachtoffer van dit soort strafbare feiten nog gedurende langere tijd de psychisch nadelige gevolgen van een dergelijke traumatische gebeurtenis kunnen ondervinden. Dergelijke feiten maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen. De verdachte heeft enkel gehandeld uit geldelijk gewin en daarbij de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zou hebben niet onderkend danwel van minder belang geacht. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan, maar neemt daarbij wel in ogenschouw dat de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Voorts heeft de verdachte getracht in te breken in een vakantiewoning. Toen hij daarbij werd betrapt, heeft hij de nietsvermoedende toevallige bezoeker van de vakantiewoning, die hem betrapte, bedreigd met een koevoet. Dergelijke feiten veroorzaken angst en gevoelens van onveiligheid bij de persoon die hem betrapte, maar, zoals uit het dossier blijkt, ook bij het gezin dat toen de vakantiewoning huurde, en bij de maatschappij in het algemeen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal in vereniging. Dergelijke vermogensdelicten zijn bijzonder ergerlijk en hinderlijk voor de direct betrokkenen en roepen daarnaast gevoelens van onrust op in de gemeenschap.
De rechtbank overweegt dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, terwijl hij in een resocialisatie appartement van transmurale woonvoorziening [naam woonvoorziening ] van FPC de Kijvelanden verbleef in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De verdachte heeft aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de tbs-kliniek hem gaf door hem in een transmurale woonvoorziening te plaatsen en hem de kans te geven om terug te keren in de maatschappij. Voorts rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat het de tweede keer is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten tijdens de tbs-maatregel.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van soortgelijke delicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 november 2020 van [naam getuige] als reclasseringswerker verbonden aan Fivoor.
De rechtbank overweegt dat dergelijke ernstige feiten en voornoemde omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen met een aanmerkelijk langere duur dan de verdachte thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vraag die zich vervolgens aandient is of het feit dat de verdachte in een tbs-kliniek verblijft en eerder depressief is geworden in detentie een reden vormt om van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Het opleggen van een straf dient namelijk meerdere maatschappelijke doelen. Niet alleen het voorkomen dat de dader opnieuw een strafbaar feit pleegt, maar de afschrikwekkende werking voor anderen om strafbare feiten te plegen. Bovendien kan het opleggen van een straf worden gezien als vergelding voor het leed dat door de dader is veroorzaakt. In lijn met het voorgaande overweegt de rechtbank voorts dat het niet zo kan zijn dat een veroordeelde tbs-er, tijdens het verlof, strafbare feiten pleegt en vervolgens vanwege zijn verblijf in de kliniek een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf opgelegd zou krijgen dan de ernst van de feiten rechtvaardigt en dan enkel de pijn van het intrekken van het verlof voelt. Ook de verdachte moet op passende wijze voelen dat hetgeen hij heeft gedaan niet mag en niet wordt geaccepteerd. De rechtbank is van oordeel dat dit enkel kan door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in overeenstemming is met wat in de regel voor dergelijke feiten wordt opgelegd, daarbij rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor een feit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. De rechtbank ziet – vanwege de tbs-maatregel – geen reden om een deels voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank aan de verdachte geen nieuwe TBS-maatregel opleggen. De rechtbank onderkent dat de maatschappij beveiligd moet worden, maar is van oordeel dat de huidige maatregel daartoe volstaat. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het verlof van TBS-gestelden een procedure geldt, waarbij, onder meer, het Adviescollege Verloftoetsing Tbs toetst of het verlof in overeenstemming is met de veiligheid van de samenleving. De rechtbank gaat ervan uit dat in deze procedure de geschiedenis van het verloop van de TBS-maatregel van de verdachte, waaronder de onttrekkingen aan de maatregel en de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, worden betrokken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om een nieuwe TBS-maatregel aan de verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.