ECLI:NL:RBNHO:2022:10511

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/15/333032 / FA RK 22-4901
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling, informatie- en consultatieregeling en kinderbijdrage in een procedure ex artikel 223 Rv

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een procedure ex artikel 223 Rv, waarin de man verzocht om een omgangsregeling, een informatie- en consultatieregeling en een kinderbijdrage voor zijn minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt en dit niet in het belang van de minderjarige is. De huidige omgangsregeling werd als summier beoordeeld, en de rechtbank heeft besloten om de omgangsregeling uit te breiden met een opbouw, zodat de minderjarige kan wennen aan meer omgang met zijn vader. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. Daarnaast heeft de rechtbank de kinderbijdrage van de man vastgesteld op € 127 per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot het opleggen van dwangsommen afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de vrouw zich niet aan de afspraken zou houden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv.
zaak-/rekestnr.: C/15/333032 / FA RK 22-4901
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 november 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn Nh.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 17 oktober 2022;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man van 7 november 2022;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 8 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 november 2022 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [geslachtsnaam] :
- [naam kind] , op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
2.3.
De man heeft ook een bodemprocedure aanhangig gemaakt door een verzoekschrift in te dienen waarin hij verzoekt een omgangsregeling, een informatie- en consultatieregeling, en gezamenlijk gezag vast te stellen. De bodemprocedure is bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer C/15/333033 / FA RK 22-4902.

3.Verzoek

3.1.
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de bodemprocedure een omgangsregeling vast te stellen, die inhoudt dat de man recht heeft op omgang met [de minderjarige] :
  • elke woensdag van 15.15 tot 19.00 uur, zodat de man met [de minderjarige] ook kan eten;
  • in het weekend volgens de volgende opbouwregeling:
o eerst vier keer wekelijks een zaterdag of zondag van 12.00 tot 16.00 uur;
o dan vier keer wekelijks een zaterdag of zondag van 10.00 tot 18.00 uur;
o dan vier keer eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur;
o dan vier keer eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
o daarna om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader af te spreken en zo veel mogelijk aansluitend bij de reguliere regeling;
  • op Vaderdag;
  • op de verjaardag van [de minderjarige] (om en om);
  • op de verjaardag van de man.
Hij verzoekt hierbij te bepalen:
  • dat de omgangsregeling ingaat vanaf het tweede weekend na de datum van deze beschikking;
  • dat partijen het halen en brengen van [de minderjarige] bij helfte verdelen;
  • dat de vrouw moet meewerken aan eventueel door de rechtbank te bepalen omgangscontacten, begeleidingstrajecten, onderzoeken of andere maatregelen;
  • dat de vrouw een dwangsom van € 1.000 moet betalen voor iedere keer dat zij niet aan deze beschikking voldoet.
3.2.
Hij stelt hiertoe het volgende. De huidige omgangsregeling is veel te summier en de vrouw is niet bereid mee te werken aan een uitbreiding daarvan. Het is in het belang van [de minderjarige] dat snel wordt uitgebreid naar een regeling waarbij hij ook overnacht bij de man. De man heeft hier een spoedeisend belang bij, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] heel snel gaat en gemiste omgang niet meer kan worden ingehaald. De man wil dat uiteindelijk een normale weekend- en vakantieregeling zal gelden. Hier moet met een opbouw naartoe worden gewerkt. Het is goed voor [de minderjarige] als partijen het halen en brengen bij helfte delen. De man is bereid een hulpverleningstraject aan te gaan om te werken aan het onderlinge vertrouwen tussen partijen, maar intussen kan er best meer omgang zijn. Gelet op het handelen van de vrouw jegens de man in het verleden dient een dwangsom te worden opgelegd om af te dwingen dat zij de vast te stellen omgangsregeling naleeft of meewerkt aan een onderzoek of traject.
3.3.
De man verzoekt ook een voorlopige informatie- en consultatieregeling vast te stellen, die inhoudt:
  • dat de vrouw hem moet consulteren bij relevante gelegenheden;
  • dat de vrouw hem eenmaal per maand c.q. kwartaal schriftelijk moet informeren over [de minderjarige] , en daarbij een foto van [de minderjarige] moet meesturen, ten aanzien van de volgende punten:
o algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling: eten, drinken, slapen, dingen doen, ontwikkelen, zelfstandigheid, etc.;
o lichamelijke ontwikkeling: groei, motoriek, etc.;
o medische aangelegenheden: koorts, medicatie, doktersbezoek, wisselen tanden, etc.;
o school en schoolaangelegenheden en BSO: ontwikkeling in de klas, leren, bezigheden op school, etc.;
o sport en sociale activiteiten: spelen, zwemles, sport, spelen met vriendjes en vriendinnetjes, familie, verjaardagen, feestjes, speeltuin, bioscoop, lezen, voorlezen, etc.;
o vakantie en vrije tijd.
Hij verzoekt hierbij te bepalen:
  • dat de vrouw hem binnen twee weken na de datum van deze beschikking voor het eerst moet informeren;
  • dat de vrouw een dwangsom van € 1.000 moet betalen voor iedere keer dat zij niet aan deze beschikking voldoet.
3.4.
Hij stelt hiertoe dat hij door de vrouw onvoldoende wordt geïnformeerd over de ontwikkelingen van [de minderjarige] en in het geheel niet door haar wordt geconsulteerd. De vrouw wil niet in onderling overleg tot een informatie- en consultatieregeling komen. Gelet op het handelen van de vrouw tot op heden, is ook hier een dwangsom geïndiceerd, aldus de man.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man. Ten aanzien van de omgang voert zij aan dat de door de man verzochte regeling zo uitgebreid is dat die niet in een voorlopige voorzieningenprocedure kan worden verzocht. De man heeft ook geen spoedeisend belang bij zijn verzoek, omdat hij al omgang met [de minderjarige] heeft. Sinds [de minderjarige] onbegeleide omgang met de man heeft, gaat het minder goed met hem. Hij wordt snel boos, heeft last van nachtmerries en plast in zijn bed. Hij beeldbelt iedere week met tegenzin met de man en wil niet dat de omgang wordt uitgebreid. De man heeft bij [de minderjarige] zijn vriendin en familieleden geïntroduceerd zonder voorafgaand overleg met de vrouw, terwijl dit in samenspraak met hulpverlening wel was afgesproken. De man trekt zijn eigen plan en lijkt daarbij het belang van [de minderjarige] uit het oog te verliezen. Een uitbreiding van de omgangsregeling is op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . Het is belangrijk dat hulpverlening wordt ingezet om zicht te krijgen op hoe het met [de minderjarige] gaat en om de onderlinge communicatie tussen partijen te verbeteren. Het opleggen van een dwangsom is niet passend, omdat de vrouw juist iedere vorm van omgang heeft gestimuleerd, en omdat de man weigert normaal te communiceren, niet eerlijk is en zelf ook afspraken vergeet.
4.2.
Ten aanzien van de informatieregeling voert zij aan dat de man om te veel informatie vraagt. Als de vrouw hem over alle door hem genoemde punten moet informeren, zal dat een inbreuk maken op haar privacy en die van [de minderjarige] en een onwenselijk inmenging vormen in hun gezinsleven. Hier komt bij dat de vrouw de man al informeert over [de minderjarige] via Whatsapp, aldus de vrouw.
4.3.
De vrouw verzoekt zelfstandig te bepalen dat de man een voorlopige bijdrage zal betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 145 per maand. Zij stelt hiertoe dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van [de minderjarige] . Gelet op de behoefte van [de minderjarige] en de draagkracht van partijen, dient de man een maandelijkse bijdrage van € 145 te betalen, aldus de vrouw.

5.De Raad

De Raad heeft op de zitting gezegd dat het belangrijk is dat partijen (opnieuw) hulpverlening aangaan om het vertrouwen in elkaar te herstellen en hun onderlinge communicatie te verbeteren. De ouders zullen nog veel samen te bespreken hebben totdat [de minderjarige] meerderjarig is en [de minderjarige] voelt het als het de ouders niet lukt om er samen uit te komen. Het is handig als een informatieregeling wordt vastgelegd waarbij concreet wordt aangegeven over welke punten de vrouw de man dient te informeren, aldus de Raad.

6.Beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
6.2.
De rechtbank stelt vast de verzochte voorlopige voorzieningen samenhangen met de verzoeken in de bodemprocedure. Daarom is voldaan aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv, zodat partijen in zoverre ontvankelijk is in hun verzoeken.
spoedeisend belang
6.3.
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van de verzoeken van partijen tot het vaststellen van een provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter allereerst te onderzoeken of hierbij een voldoende spoedeisend belang bestaat. Van een voldoende belang bij toewijzing van een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij of zij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen van alle betrokkenen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
6.4.
Ten aanzien van de verzoeken van de man overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat de man voorheen vier jaar lang geen omgang met [de minderjarige] heeft gehad. De reden hiervoor is dat het in die periode niet goed ging met de man. Naar eigen zeggen had hij financiële problemen en was hij bezig met andere dingen dan om er voor [de minderjarige] te zijn. Na een hulpverleningstraject via de gemeente Stede Broec en een periode van begeleide omgang (maart-mei 2022) tussen [de minderjarige] en de man is de hulpverlening afgesloten vanwege de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats] en hebben partijen zelfstandig een onbegeleide omgangsregeling afgesproken. Op dit moment geldt een regeling die inhoudt dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende tweeënhalf à drie uur omgang met de man heeft op donderdagmiddag en dat [de minderjarige] en de man iedere woensdag met elkaar Facetimen. Partijen hebben ook afgesproken dat de man eenmaal per week met [de minderjarige] naar voetbal gaat, maar inmiddels gaat [de minderjarige] niet meer naar voetbaltrainingen. In samenspraak met de hulpverlening hebben partijen afgesproken dat uitbreiding van de omgang geleidelijk en in onderling overleg tussen partijen moet plaatsvinden om het behapbaar voor [de minderjarige] te houden. Partijen hebben ook afgesproken dat [de minderjarige] alleen contact heeft met de vriendin en de familie van de man na voorafgaand overleg tussen partijen.
De vrouw stelt dat de man zich niet aan de gemaakte afspraken houdt en dat hij [de minderjarige] blootstelt aan veranderingen waar hij nog niet aan toe is. De man heeft een andere visie op de incidenten (introduceren van nieuwe partner en familie) waar de vrouw aan refereert en hij vindt dat [de minderjarige] daar best mee kan omgaan. Mede door de verschillende visies van partijen verloopt de onderlinge communicatie tussen hen op dit moment niet goed. Dit acht de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige] . Het is in zijn belang dat er een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling komt waar beide ouders achter staan en dat de verstandhouding tussen de ouders en hun onderlinge communicatie verbetert. Kinderen merken het namelijk als er spanningen zijn tussen de ouders en dit heeft een negatieve invloed op hen. Naar het oordeel van de rechtbank dient er daarom nu een voorlopige beslissing over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling te worden gegeven en kan van de man niet worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht. De man heeft daarom een spoedeisend belang bij zijn verzoeken en zal hierin worden ontvangen.
6.5.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage heeft de man op de zitting verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat dit verzoek zal worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij dit verzoek, zodat zij hierin zal worden ontvangen.
omgangsregeling
6.6.
Niet in geschil is dat het in beginsel in het belang van [de minderjarige] is dat hij een goede band met zijn vader opbouwt. Hiervoor is nodig dat hij en de man voldoende tijd met elkaar kunnen doorbrengen. De huidige regeling, die inhoudt dat [de minderjarige] en de man elkaar slechts een paar uur per week zien, is naar het oordeel van de rechtbank summier. Niet is komen vast te staan dat (een uitbreiding van) de onbegeleide omgang een negatieve weerslag op [de minderjarige] heeft of zal hebben. Het door de moeder gestelde bedplassen en de nachtmerries kunnen erop wijzen dat [de minderjarige] enigszins ontregeld raakt door de omgangsmomenten. Feit is dat de ouders uit elkaar zijn en dat [de minderjarige] zal moeten schakelen tussen het verblijf bij zijn moeder en het contact met zijn vader. Een en ander betekent niet zonder meer dat [de minderjarige] geen omgang met de man wil of dat de omgang anderszins niet in zijn belang is. Ter zitting kon de moeder dan ook akkoord gaan met een eerste stap in uitbreiding van het contact.
6.7.
De rechtbank zal een uitbreiding van de omgangsregeling met een opbouw vaststellen, zodat [de minderjarige] stapsgewijs kan wennen aan meer omgang met zijn vader. De eerste stap, die zal gelden voor de eerste vier weken, is dat [de minderjarige] iedere zondag van 12.00 tot 16.00 uur en eenmaal per twee weken op woensdag uit school tot voor het avondeten bij de man verblijft. De reden hiervoor is dat op de zitting is gebleken dat voor deze regeling draagvlak bestaat bij beide partijen. Hierbij heeft de vrouw gezegd dat zij er nu nog tegen is dat [de minderjarige] op woensdag bij de man blijft eten, omdat de vriendin van de man en haar dochter er dan ook bij zijn. De rechtbank verwacht echter dat [de minderjarige] er na vier weken aan toe is om aan de vriendin en de dochter te worden geïntroduceerd. Daarom zal als tweede stap gelden dat de regeling in die zin wordt uitgebreid dat [de minderjarige] op woensdag tot na het avondeten bij de man verblijft. Als derde en laatste stap, die weer vier weken later begint, zal gelden dat de regeling in die zin wordt uitgebreid dat [de minderjarige] op zondag van 10.00 tot 18.00 uur bij de man verblijft.
6.8.
Partijen hebben op de zitting afgesproken dat zij zich tot 1.Hoorn zullen wenden om hulpverlening te krijgen voor de verbetering van hun onderlinge communicatie en gezamenlijk ouderschap en, voor zover dat in het belang van [de minderjarige] is, tot verdere uitbreiding van de omgangsregeling te komen. Volgens de vrouw kunnen partijen daar meteen, zonder op een wachtlijst te komen, met de hulpverlening beginnen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen deze afspraak gestand doen en de hulpverlening benutten om goede afspraken in het belang van [de minderjarige] te maken. Goede communicatie tussen partijen en onbelast contact met beide ouders is in het belang van [de minderjarige] en bepalend voor een goede omgangsregeling. De rechtbank merkt nog op dat de vast te stellen regeling met zich mee brengt dat [de minderjarige] wordt geïntroduceerd aan de vriendin van de man en haar dochter. Ook zal [de minderjarige] in de toekomst mogelijk worden geïntroduceerd aan andere familieleden van de man. Het is in het belang van [de minderjarige] dat dit met beleid gebeurt en daarom moeten partijen met elkaar overleggen voordat een introductie plaatsvindt. Zoals reeds overwogen, hebben partijen afgesproken dat zij dit op deze manier zullen doen. De rechtbank verwacht van de man dat hij zich aan deze afspraak houdt.
informatie- en consultatieregeling
6.9.
De rechtbank acht het van belang dat de vrouw de man maandelijks informeert over [de minderjarige] , en dat zij hem raadpleegt als er belangrijke beslissingen over [de minderjarige] moeten worden genomen. Met de Raad is de rechtbank van het oordeel dat het van toegevoegde waarde is als er vaste punten zijn waarover de vrouw de man dient te informeren. Hiermee wordt, anders dan de vrouw betoogt, geen inbreuk op haar privacy gemaakt en is er evenmin sprake van een onwenselijke inmenging in haar gezinsleven. Weliswaar ziet de wettelijke regeling van artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek op gewichtige aangelegenheden, maar de rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de vader tijdens de omgang kan aansluiten bij de ontwikkeling van [de minderjarige] in het algemeen. Nu de ouders niet op een normale wijze kunnen communiceren is hiervoor een meer formele informatieregeling noodzakelijk. De rechtbank overweegt daarbij wel uitdrukkelijk dat niet alle onderwerpen steeds aan de orde hoeven te komen, maar slechts voor zover er iets relevants is te melden. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen op onderstaande wijze.
dwangsommen
6.10.
Niet gebleken is dat de vrouw zich in het verleden niet heeft gehouden aan een door partijen afgesproken regeling. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de vrouw zich zonder dwangmiddel niet zal houden aan de vast te stellen regelingen. Daarbij komt dat het opleggen van een dwangsom waarschijnlijk de verstandhouding tussen partijen zal doen verslechteren, wat de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige] acht. Daarom zullen de verzoeken van de man tot het opleggen van dwangsommen worden afgewezen.
kinderbijdrage
Tremanormen
De rechtbank neemt bij de berekening van de vast te stellen kinderbijdrage de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt en rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij door de rechtbank zijn gehanteerd. Met betrekking tot deze uitgangspunten overweegt de rechtbank specifiek nog het navolgende.
ingangsdatum
6.11.
De vrouw heeft geen ingangsdatum van de vast te stellen kinderbijdrage verzocht. De rechtbank zal daarom de datum van deze beschikking als ingangsdatum vaststellen.
behoefte
6.12.
De ouders hebben nooit samengewoond. De behoefte van een kind van wie de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Nu niet is betwist dat het inkomen (zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget) van de vader hoger is dan de feitelijke inkomens van de beide ouders ten tijde van het uiteengaan bij elkaar opgeteld (de drempel), dient de behoefte op basis van het huidige inkomen van partijen te worden vastgesteld. Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk wordt met de aanspraak op kindgebonden budget rekening gehouden, ook al is dit voor een ouder een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid). De man heeft een bruto arbeidsinkomen van € 3.140 per maand, een IKB van € 492 per maand, inkomsten uit overwerk van € 1.130 per jaar en een 13e maand van € 2.784. Uit de overgelegde loonstroken blijkt dat hierop gemiddeld € 169 per maand aan premies wordt ingehouden. De rechtbank berekent de behoefte van [de minderjarige] op basis van het inkomen van de man op € 374 per maand. Uit de overgelegde loonstroken van de maanden juli tot en met september 2022 blijkt dat de vrouw een bruto loon heeft van € 2.515 per maand en dat hierop € 264 per maand aan premies wordt ingehouden. Daarnaast heeft de vrouw een IKB van € 439 per maand. De rechtbank berekent de behoefte van [de minderjarige] op basis van het inkomen van de vrouw op € 328 per maand. Het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de man en de vrouw bedraagt € 351 per maand. Dit bedrag stelt de rechtbank vast als de behoefte van [de minderjarige] .
draagkracht man
6.13.
Op basis van de hiervoor genoemde gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 666 per maand.
draagkracht vrouw
6.14.
Op basis van de hiervoor genoemde gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw op € 636 per maand.
draagkrachtvergelijking
6.15.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 1.302 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte [de minderjarige] en daarom maakt de rechtbank een draagkrachtvergelijking. De rechtbank berekent het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] op € 180 per maand en het aandeel van de vrouw op € 171 per maand.
zorgkorting
6.16.
Op het berekende aandeel van de man dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De vast te stellen omgangsregeling houdt in dat de man gemiddeld meer dan één, maar minder dan twee dagen per week omgang heeft met [de minderjarige] . Daarom geldt een zorgkortingspercentage van 15%. Omdat de behoefte € 351 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 53 per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
conclusie
6.17.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van het oordeel dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een kinderbijdrage voor [de minderjarige] van € 127 (€ 180 - € 53) per maand aan de vrouw moet betalen. Deze bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege geïndexeerd.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt, tot nader wordt beslist, de volgende tijdelijke omgangsregeling vast:
[de minderjarige] verblijft bij de man:
- de eerste vier weken na deze beschikking:
o iedere zondag van 12.00 tot 16.00 uur;
o eenmaal per twee weken op woensdag uit school tot voor het avondeten;
- de volgende vier weken:
o iedere zondag van 12.00 tot 16.00 uur;
o eenmaal per twee weken op woensdag uit school tot na het avondeten;
- daarna:
o iedere zondag van 10.00 tot 18.00 uur;
o eenmaal per twee weken op woensdag uit school tot na het avondeten.
Ieder van partijen neemt de helft van het halen en brengen van [de minderjarige] voor zijn of haar rekening;
7.2.
bepaalt dat de vrouw tijdelijk, totdat nader wordt beslist, de man dient te raadplegen over te nemen beslissingen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] ;
7.3.
bepaalt dat de vrouw tijdelijk, totdat nader wordt beslist, de man eenmaal per maand schriftelijk informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot voornoemde minderjarige en daarbij een recente foto van de minderjarige aan hem zal verstrekken, waarbij de vrouw de man over in ieder geval de volgende onderwerpen dient te informeren:
  • algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling;
  • lichamelijke ontwikkeling;
  • medische aangelegenheden;
  • school en schoolaangelegenheden en BSO;
  • sport en sociale activiteiten;
  • vakantie en vrije tijd;
7.4.
bepaalt dat de man tijdelijk, totdat nader wordt beslist, aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen van € 127 per maand, met ingang van heden;
7.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.