ECLI:NL:RBNHO:2022:10308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
9787710 CV EXPL 22-1959
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van openstaande energienota's op grond van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Intrum Nederland B.V. betaling van openstaande energienota's van een consument, [gedaagde]. De vordering is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling, omdat Nuon, de leverancier van energie, mogelijk niet heeft voldaan aan de beschermingsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van Nuon rechtsgeldig aan Intrum is gecedeerd, maar wijst de vordering af. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat hij de energie gerechtvaardigd heeft ontvangen op basis van de overeenkomst met Nuon. De kantonrechter benadrukt dat de juridische grondslag van de vordering enkel de nakoming van de overeenkomst kan zijn. Intrum heeft niet aangetoond dat Nuon aan de beschermingsbepalingen heeft voldaan, en door zich enkel op het standpunt te stellen dat dit hoogstwaarschijnlijk niet het geval was, heeft Intrum in strijd met de procesregels gehandeld. De kantonrechter verwijst naar een arrest van de Hoge Raad dat stelt dat beschermingsbepalingen voor consumenten niet omzeild mogen worden door een andere juridische grondslag te kiezen. De vordering wordt afgewezen en de proceskosten komen voor rekening van Intrum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9787710 \ CV EXPL 22-1959 (HB)
Uitspraakdatum: 2 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Nederland B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Intrum
gemachtigde: J.J. Sikkema
tegen
[gedaagde]
met briefadres te [plaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
In deze zaak vordert Intrum betaling van een aan haar gecedeerde vordering betreffende openstaande energienota’s. Die energie is geleverd op grond van een tussen Nuon en [gedaagde] (als consument) online gesloten overeenkomst. Omdat Nuon hoogstwaarschijnlijk niet aan de beschermingsbepalingen van de artikelen 6:230m lid 1, 6:230t en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voldaan, baseert Intrum haar vordering niet op die overeenkomst, maar op ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van Nuon rechtsgeldig aan Intrum is gecedeerd. De vordering wordt echter afgewezen. Gelet op de tussen Nuon en [gedaagde] gesloten overeenkomst kan niet worden gezegd dat [gedaagde]
ongerechtvaardigdis verrijkt noch dat Nuon
onverschuldigdheeft betaald. De juridische grondslag van de vordering van Intrum kan daarmee enkel de nakoming van de overeenkomst zijn. Omdat het hier om de nakoming van een consumentenovereenkomst gaat, dient de kantonrechter ambtshalve te toetsen of Nuon bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft voldaan aan de beschermingsbepalingen. Door zich enkel op het standpunt te stellen dat Nuon daaraan hoogstwaarschijnlijk niet heeft voldaan, heeft Intrum in strijd met artikel 21 Rv gehandeld. De kantonrechter acht in dit geval afwijzing van de vordering een passende sanctie.
De kantonrechter verwijst in dit verband nog naar het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236, m.n. o.w. 3.16), waaruit – kort samengevat – volgt dat de beschermingsbepalingen voor consumenten en daarmee de sancties die op het niet naleven van die beschermingsbepalingen volgen, niet omzeild mogen worden door een vordering op een andere (juridische) grondslag toe te wijzen.
1.
Het procesverloop
1.1. Intrum heeft bij dagvaarding van 22 maart 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2. Op 6 oktober 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft Intrum bij brief van 12 september 2022 een schriftelijke toelichting met producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft hierop gereageerd bij brief van 23 september 2022. Ter zitting heeft Intrum nog een stuk overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] is (als consument) op 15 november 2016 online een overeenkomst met N.V. Nuon Klantenservice (hierna: Nuon) aangegaan voor de levering van elektriciteit en gas aan het adres [adres] te [plaats 2] (contractrekeningnummer 3013185609). De overeenkomst is op 23 april 2018 beëindigd door opzegging door [gedaagde] .
2.2.
Op grond van die overeenkomst heeft Nuon kosten voor geleverde elektriciteit en gas aan [gedaagde] in rekening gebracht bij de volgende facturen:
- een jaarafrekening nr. 10015521792 van 2 december 2017 van € 1.685,52;
- een termijnfactuur nr. 44525632487 van 8 maart 2018 van € 321,00;
- een termijnfactuur nr. 41529131828 van 9 april 2018 van € 321,00;
- een eindafrekening nr. 10015837087 van 24 mei 2018 van € 1.397,09.
[gedaagde] heeft die facturen (van in totaal € 3.724,61) niet betaald.

3.De vordering

3.1.
Intrum vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.943,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.724,61 vanaf 15 maart 2022 en met de proceskosten, waaronder de nakosten. Ook vordert Intrum waarmerking van het vonnis in het Nederlands als Europese executoriale titel (conform de Verordening nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet betwiste schuldvorderingen).
3.2.
Intrum legt – kort weergegeven – het volgende aan de vordering ten grondslag.
3.3.
Vattenfall - de kantonrechter begrijpt: Nuon - heeft haar vordering betreffende bovengenoemde facturen van in totaal € 3.724,61 (vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten) gecedeerd aan Intrum.
3.4.
Intrum wenst de vordering in deze procedure niet te baseren op de (tussen Nuon en [gedaagde] gesloten) overeenkomst ‘an sich’, omdat Vattenfall – de kantonrechter begrijpt: Nuon – hoogstwaarschijnlijk niet heeft voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m lid 1, 6:230t en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) (hierna: de beschermingsbepalingen).
3.5.
Daarom legt Intrum
primairaan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] door de geleverde energie ongerechtvaardigd is verrijkt. De voor die levering in rekening gebrachte tarieven zijn marktconform. Daarom moet de vordering op basis van de onderliggende facturen van in totaal € 3.724,61 worden toegewezen.
3.6.
Subsidiairbaseert Intrum haar vordering op onverschuldigde betaling. Nuon heeft immers onverschuldigd een op geld waardeerbaar al dan niet stoffelijk goed (energie) verschaft. Op grond van artikel 6:210 lid 2 BW dient [gedaagde] de waarde van de prestatie te vergoeden, beoordeeld naar het moment van ontvangst. Dat betekent dat [gedaagde] de in rekening gebrachte factuurbedragen moet vergoeden.
3.7.
Omdat [gedaagde] het verschuldigde ondanks sommaties niet heeft voldaan, is hij ook de wettelijke rente (tot en met 14 maart 2022 berekend op € 721,82) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 497,46) verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] is van mening dat de vordering moet worden afgewezen. Hij betwist dat hij meer moet betalen dan hij al heeft gedaan. Op het verdere verweer zal – voor zover relevant – hierna onder de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling

De cessie
5.1.
Volgens [gedaagde] heeft Intrum niet aangetoond dat de vordering van Nuon rechtsgeldig aan Intrum is overgedragen (gecedeerd). De kantonrechter verwerpt dat verweer. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.2.
De in deze procedure aan de orde zijnde vordering is een vordering op naam. Op grond van artikel 3:94 lid 1 BW zijn voor de overdracht van zo’n vordering een daartoe bestemde akte en mededeling aan de schuldenaar vereist.
5.3.
Intrum heeft een akte van cessie overgelegd waaruit blijkt dat N.V. Nuon Klantenservice (KvK nummer 09105542) haar vorderingen genoemd in de aan die akte gehechte lijst aan Lindorff B.V. (KvK nummer 05025428) heeft verkocht. Op regel 623 van die lijst staan het contractrekeningnummer van [gedaagde] (3013185609) en het bedrag van de vordering (€ 4.281,61) vermeld. Naar Intrum (onbetwist) heeft toegelicht, bestaat dat bedrag uit de hoofdsom van € 3.724,61 en € 557,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Intrum heeft (onbetwist) gesteld dat Lindorff B.V. later Intrum is geworden. Uit de door Intrum ter zitting overgelegde volmacht blijkt ook dat Intrum hetzelfde KvK-nummer heeft als Lindorff B.V.
5.4.
Verder stelt de kantonrechter vast dat in de dagvaarding (op de derde bladzijde) is vermeld dat de dagvaarding als mededeling van de cessie moet worden beschouwd voor het geval een eerdere mededeling [gedaagde] niet heeft bereikt.
5.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat aan de beide in artikel 3:94 lid 1 BW genoemde vereisten voldaan. De vordering van Nuon is dus op rechtsgeldige wijze aan Intrum overgedragen, zodat Intrum in deze procedure als eisende partij kan optreden.
De grondslagen van de vordering
5.6.
Vaststaat dat in de periode waarop de vordering betrekking heeft tussen Nuon en [gedaagde] een (online gesloten) overeenkomst voor de levering van gas en elektriciteit aan het betreffende adres heeft bestaan. Intrum heeft haar vordering echter niet op die overeenkomst gebaseerd, maar primair op ongerechtvaardigde verrijking en subsidiair op onverschuldigde betaling.
5.7.
Gelet op de gesloten overeenkomst kan echter niet worden gezegd dat [gedaagde]
ongerechtvaardigdis verrijkt noch dat Nuon
onverschuldigdheeft betaald. Nuon heeft de elektriciteit en het gas immers geleverd op grond van de overeenkomst, zodat [gedaagde] de elektriciteit en het gas gerechtvaardigd heeft ontvangen en Nuon die levering ook verschuldigd was.
5.8.
De juridische grondslag van de vordering van Intrum kan daarmee enkel de nakoming van de overeenkomst zijn. Wellicht ten overvloede merkt de kantonrechter op dat uit artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de kantonrechter de rechtsgronden ambtshalve aanvult en dat het daarmee niet aan partijen is te kiezen op welke juridische grondslag zij hun vordering wensen te baseren.
5.9.
Gelet op het feit dat het hier om de nakoming van een consumentenovereenkomst gaat, dient de kantonrechter ambtshalve te toetsen of Nuon bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft voldaan aan de beschermingsbepalingen. Door zich enkel op het standpunt te stellen dat Nuon daaraan hoogstwaarschijnlijk niet heeft voldaan, heeft Intrum in strijd met artikel 21 Rv gehandeld, waarin is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Indien deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de kantonrechter hieraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht. De kantonrechter acht in dit geval afwijzing van de vordering een passende sanctie.
5.10.
De kantonrechter verwijst in dit verband nog naar het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236, m.n. o.w. 3.16), waaruit – kort samengevat – volgt dat de beschermingsbepalingen voor consumenten en daarmee de sancties die op het niet naleven van die beschermingsbepalingen volgen, niet omzeild mogen worden door een vordering op een andere (juridische) grondslag toe te wijzen. Dit zou de doeltreffendheid en de afschrikwekkendheid van die sancties ondermijnen, aldus de Hoge Raad.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Intrum afwijst.
De proceskosten
5.12.
Omdat de vordering wordt afgewezen, komen de proceskosten voor rekening van Intrum.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Intrum in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter