2.9.Verdeling
2.9.1.Partijen verzoeken beiden om de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen te verdelen, waarbij zij ieder een eigen (wijze van) verdeling voorstaan.
2.9.2.Als peildatum voor de bepaling van de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 11 december 2020. Met betrekking tot de peildatum voor het bepalen van de waarde van de bestanddelen van de gemeenschap zal worden uitgegaan van de datum van (feitelijke) verdeling, tenzij in het navolgende expliciet een andere datum staat vermeld.
2.9.3.Uit de stukken en de mondelinge behandeling volgt dat de ontbonden gemeenschap op 11 december 2020 bestond uit de volgende vermogensbestanddelen:
a. de echtelijke woning
b. de hypothecaire geldlening
c. panden
d. de ondernemingen van partijen
e. inboedel
f. auto’s
g. ring
h. bankrekeningen
i. DEGIRO rekening
j. cash geld
k. levensverzekering bij BLG Wonen
l. levensverzekering bij Aegon
m. lijfrente bij [onderneming 1 (man)]
n. rekening-courant vordering vrouw op [onderneming vrouw]
o. rekening-courant schuld man bij [onderneming 1 (man)]
2.9.4.De diverse posten worden hierna behandeld. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, de rechtbank ingevolge artikel 3:185 BW niet bevoegd is daarover te beslissen.
Ad a en b) de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening
2.9.5.Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning aan [het adres] . Op de woning rust een hypothecaire geldlening bij de ING Bank.
2.9.6.Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw als eerste de gelegenheid krijgt om de echtelijke woning over te nemen. Partijen zijn het niet met elkaar eens over de waarde van de woning. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de woning moet worden getaxeerd door De Groot Makelaardij te Uitgeest. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen ter zitting te kennen hebben gegeven dat hun voorkeur uitgaat naar een taxateur uit Uitgeest die niet verbonden is aan de kantoren Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk, Prismaat Makelaars te Heemskerk of Taxatieshop te Beverwijk. Beide partijen mogen bij de taxatie aanwezig zijn en de door de taxateur vastgestelde waarde is bindend tussen partijen. De kosten van de taxatie dienen partijen bij helfte te dragen. De vrouw krijgt tot vier maanden na de taxatie van de woning de gelegenheid om de woning toegedeeld te krijgen tegen de getaxeerde waarde, mits de man daarbij kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Bij een overwaarde dient de vrouw uit hoofde van overbedeling een bedrag aan de man te voldoen ter hoogte van 50% van het verschil tussen de getaxeerde waarde en de restantsom van de hypothecaire lening. Een onderwaarde dienen partijen bij helfte te dragen.
2.9.7.Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat als de vrouw niet in staat is om de echtelijke woning over te nemen, de man vervolgens de gelegenheid krijgt om de woning tegen de getaxeerde waarde over te nemen. De man krijgt na het bericht van de vrouw dat zij de woning niet kan overnemen, vier maanden de tijd om woning toegedeeld te krijgen tegen de getaxeerde waarde, mits de vrouw daarbij kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Bij een overwaarde dient de man uit hoofde van overbedeling een bedrag aan de vrouw te voldoen ter hoogte van 50% van het verschil tussen de getaxeerde waarde en de restantsom van de hypothecaire lening. Een onderwaarde dienen partijen bij helfte te dragen.
2.9.8.De kosten van toedeling van de woning aan één van partijen dienen partijen bij helfte te dragen.
2.9.9.Als ook de man niet in staat is om de echtelijke woning over te nemen, moet de woning te koop worden gezet bij De Groot Makelaardij te Uitgeest. Partijen zijn gehouden de adviezen van de makelaar op te volgen voor wat betreft de vraag- en laatprijs, alsmede alle verdere adviezen van de makelaar. De verkoopopbrengst dient na aftrek van de verkoopkosten ter aflossing van de hypothecaire lening te worden aangewend. Een eventuele overwaarde dienen partijen bij helfte te delen en een eventuele restschuld dienen partijen bij helfte te dragen.
2.9.10.Aangezien nog niet duidelijk is of één van partijen de woning kan overnemen en door partijen diverse uitvoeringshandelingen zullen moeten worden verricht, zal de rechtbank ten aanzien van de echtelijke woning de wijze van verdeling vaststellen. Beide partijen dienen hun medewerking te verlenen aan alle voor het vorenstaande benodigde uitvoerings- en rechtshandelingen.
2.9.11.Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de door de vrouw gedane aflossingen op de hypothecaire geldlening na 11 december 2020 aan de vrouw toekomen (verschil tussen de hypotheekstand op 11 december 2020 en de hypotheekstand op de datum van overdracht van de woning). Daarnaast zijn partijen ter zitting overeengekomen dat het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw kan worden toegekend voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en waarbij de vrouw gehouden is de hypothecaire lasten van de woning te blijven voldoen. Deze afspraken tussen partijen zal de rechtbank in het dictum van deze beschikking vastleggen.
2.9.12.Partijen hebben de panden aan [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [plaats] in gezamenlijk eigendom verkregen met twee andere personen. Partijen hebben ieder een aandeel in de panden van 25%.
2.9.13.Partijen zijn het erover eens dat het aandeel van de vrouw in de panden aan de vrouw wordt toebedeeld en dat het aandeel van de man in de panden aan de man wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening.
2.9.14.Gelet op de overeenstemming van partijen op dit punt, zal de rechtbank onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 2.9.4. over deze verdeling niets opnemen in het dictum.
Ad d) de ondernemingen van partijen
2.9.15.De man is bestuurder en enig aandeelhouder van de onderneming [onderneming 1 (man)] De vrouw is bestuurder en enig aandeelhouder van de onderneming [onderneming vrouw]
2.9.16.Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen in de onderneming [onderneming 1 (man)] worden toebedeeld aan de man en dat de aandelen in de onderneming [onderneming vrouw] worden toebedeeld aan de vrouw, waarbij partijen gehouden zijn om de helft van de waarde van de aandelen aan de ander te vergoeden.
2.9.17.Partijen verschillen van mening over de waarde van de aandelen van de ondernemingen. In dit verband zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de waarde van de aandelen van de ondernemingen bindend zal worden vastgesteld door middel van overleg tussen de door de man benaderde heer [A] van [B.V. 1] en de door de vrouw benaderde heer [B] van [B.V. 2] , dan wel een andere medewerker van deze kantoren. Deze adviseurs zullen de peildatum voor de waardering van de aandelen, de waarderingsmethode en de aanwezige belastinglatenties bepalen. Partijen hebben afgesproken dat in het geval deze adviseurs niet tot een gezamenlijk gedragen waardering van de aandelen van de ondernemingen kunnen komen, de waarde van de aandelen zal worden vastgesteld op het gemiddelde van de afzonderlijke waarderingen van de adviseurs. Partijen zijn gehouden de adviseurs over en weer inzage te verschaffen in alle relevante financiële bescheiden.
2.9.18.Aangezien nog geen duidelijkheid bestaat over de waarde van de aandelen van de ondernemingen van partijen zal de rechtbank in dit verband de wijze van verdeling vaststellen.
2.9.19.De man verzoekt de volledige inboedel toe te delen aan één van partijen tegen een waarde van € 40.000,00. Volgens de man zijn partijen het in het voortraject eens geworden over deze waarde van de inboedel. Een andere verdeling van de inboedel ziet de man niet zitten, omdat daarmee geen gelijke verdeling van de waarde kan worden bereikt.
2.9.20.De vrouw wenst het schilderij van Herman Brood aan een derde te verkopen, waarbij de opbrengst bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. Voor de overige inboedelgoederen heeft de vrouw een voorstel voor verdeling gedaan, zonder nadere verrekening van de waarde. De vrouw acht de door de man genoemde waarde van de inboedel van € 40.000,00 volstrekt onrealistisch.
2.9.21.De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat partijen een schilderij van Herman Brood bezitten. Partijen hebben geen indicatie van de waarde van dit schilderij en onduidelijk is of er nog een certificaat van echtheid aanwezig is. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat partijen het schilderij moeten verkopen aan een derde, waarbij de opbrengst na aftrek van de verkoopkosten bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Voor de overige inboedelgoederen zal de rechtbank de wijze van verdeling als volgt vaststellen. De vrouw dient een lijst te maken van de inboedel die op 11 december 2020 aanwezig was in de echtelijke woning, welke lijst de man eenmalig mag aanvullen. In het bijzijn van een derde dienen partijen de inboedel te verdelen. Door middel van het opgooien van een dobbelsteen wordt bepaald wie begint met kiezen van een goed (degene die het hoogst gooit, mag als eerste kiezen) en vervolgens kiezen partijen om de beurt een inboedelgoed totdat alle inboedelgoederen zijn verdeeld, een en ander zonder nadere verrekening.
2.9.22.Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van twee auto’s, te weten een Audi Q8 met kenteken [1] en een Audi A7 met kenteken [2] .
2.9.23.Partijen zijn het erover eens dat de Audi Q8 aan de man moet worden toebedeeld. Zij twisten echter over de waarde van de auto op de peildatum van feitelijke verdeling.
2.9.24.De vrouw stelt dat de waarde van de auto € 95.000,00 bedraagt en zij wijst hierbij naar de door haar overgelegde verkoopadvertenties van vergelijkbare auto’s. De man is van mening dat de auto een waarde vertegenwoordigt van € 62.450,00. Ter onderbouwing heeft de man een ANWB koerslijst van 15 november 2021 overgelegd waaruit volgt dat dit de waarde van de auto is bij verkoop tussen particulieren. Inmiddels is de auto volgens de man minder waard.
2.9.25.De rechtbank zal voor het bepalen van de waarde van de auto de door de man overgelegde ANWB koerslijst tot uitgangspunt nemen. De koerslijst van de ANWB geeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende indicatie voor het bepalen van de waarde van de auto. De door de vrouw overgelegde verkoopadvertenties acht de rechtbank minder geschikt voor het bepalen van de waarde aangezien hierin slechts vraagprijzen van auto’s staan vermeld. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van de waarde van de auto bij aan- en verkoop tussen particulieren volgens de ANWB koerslijst. Uit de door de man overgelegde ANWB koerslijst blijkt dat de waarde van de auto bij verkoop tussen particulieren op 15 november 2021 € 62.450,00 bedroeg. De rechtbank acht het redelijk om van deze door de man voorgestane waarde van de auto uit te gaan. Weliswaar is de waarde van de auto op de peildatum van feitelijke verdeling leidend, maar door het tijdsverloop zal de waarde van de auto inmiddels licht zijn gedaald en wordt de vrouw niet benadeeld.
2.9.26.De man stelt dat hij ten behoeve van de aankoop van de auto twee leningen is aangegaan, te weten een lening bij [naam] van € 50.000,00 en een lening bij [onderneming 1 (man)] van € 15.000,00. De man verzoekt de auto aan hem toe te delen, onder de verplichting de ten behoeve van de aankoop aangegane leningen als zijn eigen schuld te voldoen.
2.9.27.De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet heeft betwist dat de man deze leningen is aangegaan voor de aankoop van de auto. Gelet op de vastgestelde waarde van de auto van € 62.450,00 en de leningen van in totaal € 65.000,00 ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de man ter verrekening van de waarde van de Audi Q8 de leningen bij
[naam] en [onderneming 1 (man)] als een eigen schuld voor zijn rekening dient te nemen.
2.9.28.Partijen zijn het erover eens dat de Audi A7 aan de vrouw moet worden toebedeeld onder de verplichting dat de vrouw de helft van de waarde van de auto aan de man vergoedt. Zij twisten echter over de waarde van de auto op de peildatum van feitelijke verdeling.
2.9.29.De vrouw stelt dat de waarde van de Audi A7 € 8.125,00 bedraagt. Ter onderbouwing heeft de vrouw een ANWB koerslijst van 5 september 2022 overgelegd waaruit volgt dat de waarde van de auto bij verkoop tussen particulieren € 8.800,00 en bij inruil bij een autobedrijf € 7.450,00 bedraagt. De vrouw is van mening dat voor de waarde van de auto het gemiddelde van deze bedragen moet worden genomen, te weten € 8.125,00. De man is van mening dat de waarde van de Audi A7 moet worden vastgesteld op € 8.800,00. Blijkens de door de vrouw overgelegde ANWB koerslijst kan de auto tussen particulieren immers voor € 8.800,00 worden verkocht, zodat van deze waarde moet worden uitgegaan.
2.9.30.Zoals eerder vermeld is de rechtbank van oordeel dat de koerslijst van de ANWB voldoende indicatie geeft voor het bepalen van de waarde van de auto. De rechtbank houdt de ANWB koerslijst van 5 september 2022 aan zoals door de vrouw overgelegd nu deze datum voldoende dicht bij de waardepeildatum van feitelijke verdeling is gelegen. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van de waarde van de auto bij aan- en verkoop tussen particulieren. Volgens de ANWB koerslijst bedroeg deze waarde op 5 september 2022 € 8.800,00 en van deze waarde van de auto zal de rechtbank uitgaan. Dit bedrag moet bij helfte tussen partijen worden verrekend zodat de vrouw € 4.400,00 aan de man dient te voldoen.
2.9.31.De vrouw verzoekt om de opgebouwde schadevrije jaren in de autoverzekering van de man aan haar toe te delen. In dit verband licht de vrouw toe dat zij 20 schadevrije jaren had opgebouwd in haar autoverzekering. Op 1 juni 2019 heeft de vrouw haar schadevrije jaren overgedragen aan de man omdat hij een veel hogere premie voor zijn autoverzekering en dus hogere korting had. Het zijn echter uitdrukkelijk door de vrouw opgebouwde jaren.
2.9.32.De man is primair van mening dat dit verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. De schadevrije jaren zijn volgens de man niet aan te merken als een vermogensrecht, maar als een persoonsgebonden korting. Het is aan de man als polishouder de verdeling van de schadevrije jaren te bepalen en dus niet aan de vrouw om de rechtbank daartoe te verzoeken. Voor zover de rechtbank de wijze van verdeling van deze schadevrije jaren gelast, verzoekt de man subsidiair te bepalen dat partijen enkel de schadevrije jaren opgebouwd na 1 september 2019 moeten verdelen. Op deze datum heeft de vrouw immers alle schadevrije jaren naar de man overgeheveld, zodat alleen de daarna ontstane schadevrije jaren nog moeten worden verdeeld. Meer subsidiair stelt de man dat partijen enkel de schadevrije jaren kunnen verdelen die partijen gedurende het huwelijk hebben opgebouwd. Deze schadevrije jaren dienen tussen partijen bij helfte te worden verdeeld als deze, zoals de vrouw stelt, tot de gemeenschap zijn gaan behoren. Indien de rechtbank oordeelt dat alle schadevrije jaren moeten worden verdeeld dan geldt hierbij volgens de man ook dat een verdeling bij helfte dient plaats te vinden.
2.9.33.Het komt de rechtbank redelijk voor dat partijen de opgebouwde schadevrije jaren in de autoverzekering van de man moeten verdelen. Immers tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in 2019 20 door haar opgebouwde schadevrije jaren aan de man heeft overgeheveld. Vanaf 1 januari 2022 werken verzekeraars mee aan de verdeling van de schadevrije jaren. De man moet daarvoor een afstandsverklaring tekenen en indienen bij de verzekeraar. De rechtbank zal daarom bepalen dat de schadevrije jaren in de autoverzekering van de man bij helfte moeten worden gedeeld tussen partijen en dat de man binnen twee weken na deze beschikking zijn medewerking moet verlenen door de afstandsverklaring in te vullen, te ondertekenen en in te dienen bij de verzekeraar.
2.9.34.Partijen zijn in het bezit van een ring.
2.9.35.De vrouw gaat akkoord met toedeling van de ring aan de man tegen een waarde van € 1.750,00, waarbij zij een bedrag van € 875,00 vergoed krijgt van de man. De vrouw licht toe dat zij bij vijf verschillende juweliers is geweest voor een taxatie van de ring en dat alleen Ydo Juweliers daartoe bereid was. De juwelier heeft de nieuwwaarde van de ring blijkens het taxatierapport van 27 augustus 2022 geschat op een bedrag tussen de € 1.500,00 en € 2.000,00. De huidige waarde is bij gebrek aan een factuur of certificaat volgens de vrouw niet duidelijk.
2.9.36.De man wenst de ring toebedeeld te krijgen tegen een waarde van € 112,00, waarbij hij een bedrag van € 56,00 aan de vrouw moet vergoeden. Volgens de man is de conclusie uit het taxatierapport niet dat de ring een waarde vertegenwoordigt van € 1.750,00. De juwelier stelt immers dat de nieuwwaarde tussen de € 1.500,00 en € 2.000,00 ligt, maar de ring is niet nieuw. Bij inlevering van de ring zou volgens de juwelier € 112,00 worden voldaan voor het goud. De man is van mening dat van deze waarde van de ring dient te worden uitgegaan.
2.9.37.De rechtbank stelt vast dat de nieuwwaarde van de ring in het taxatierapport van Ydo Juweliers van 27 augustus 2022 is vastgesteld op een bedrag tussen de € 1.500,00 en € 2.000,00. Andere aanknopingspunten voor de waarde van de ring heeft de rechtbank niet. Aangezien de aankoopdatum van de ring niet bekend is, stelt de rechtbank de huidige waarde van de ring schattenderwijs vast op € 1.250,00. De rechtbank biedt de man de gelegenheid om de ring binnen twee weken na deze beschikking over te nemen tegen deze waarde, waarbij hij een bedrag van € 625,00 aan de vrouw vergoedt. Als de man de ring niet tegen deze waarde wil overnemen dan dienen partijen de ring te verkopen aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank zal deze wijze van verdelen vastleggen.
2.9.38.De rechtbank stelt vast dat de volgende bankrekeningen tot de gemeenschap behoren:
- [bankrekening 1] op naam van de vrouw
- [bankrekening 2] op naam van de vrouw
- [bankrekening 3] op naam van de man
- [bankrekening 4] op naam van de man
- [bankrekening 5] op naam van de man
- [bankrekening 6] op naam van partijen
- [bankrekening 7] op naam van partijen
- [bankrekening 8] op naam van partijen
2.9.39.Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bankrekeningen worden opgeheven en dat de privé bankrekeningen worden voortgezet door degene op wiens naam de rekening staat. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de saldi op de bankrekeningen op de peildatum 11 december 2020 bij helfte moet worden verdeeld. De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd over de saldi op de bankrekeningen op 11 december 2020 zodat zij de wijze van verdeling zal gelasten, aldus dat een positief saldo bij helfte moet worden verdeeld en dat een negatief saldo bij helfte dient te worden gedragen. Partijen dienen elkaar hiertoe inzage te verschaffen in de saldigegevens op de bankrekeningen op 11 december 2020, voor zover zij dit nog niet hebben gedaan.
2.9.40.Partijen zijn het erover eens dat de man de op zijn naam staande DEGIRO rekening voortzet.
2.9.41.De man stelt dat partijen via DEGIRO hebben geïnvesteerd in crypto en dat het saldo op de rekening op de peildatum 11 december 2020 nihil is. Ter onderbouwing overlegt de man een rekeningoverzicht. De vrouw stelt dat partijen via DEGIRO hebben geïnvesteerd in aandelen en dat sprake is van een aandelenrekening. Volgens de vrouw moet duidelijk worden welke aandelen op 11 december 2020 aanwezig waren en wat de waarde van deze aandelen op de peildatum van feitelijke verdeling is.
2.9.42.De rechtbank is niet duidelijk geworden wat er precies aanwezig was op de DEGIRO rekening op de peildatum 11 december 2020. Uit het door de man overgelegde rekeningoverzicht kan de rechtbank slechts afleiden dat er op 17 december 2020 een transactie heeft plaatsgevonden die niets heeft opgeleverd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de wijze van verdelen als volgt vast te stellen. Indien er op de peildatum 11 december 2020 een saldo op de rekening aanwezig was, dan dient dit saldo bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. Bij een positief saldo dient de man de helft van dit saldo aan de vrouw te betalen en een negatief saldo dienen partijen bij helfte te dragen. Indien op de peildatum 11 december 2020 sprake was van een ander vermogensbestanddeel op de rekening waarvan de waarde fluctueert dan moet de actuele waarde van dit vermogensbestanddeel worden verdeeld of, indien het vermogensbestanddeel inmiddels is verkocht, het verkoopbedrag worden verdeeld. De man dient in dat geval de helft van de waarde op de peildatum van feitelijke verdeling dan wel de helft van het verkoopbedrag aan de vrouw te betalen. De man dient de vrouw hiertoe inzage te verschaffen in de DEGIRO rekening.
2.9.43.De vrouw stelt dat de man € 4.000,00 aan cash geld heeft meegenomen uit de kluis toen hij uit de echtelijke woning vertrok. Ter onderbouwing overlegt de vrouw een verklaring van een vriendin van 10 december 2020. De vrouw verzoekt om te bepalen dat de man gehouden is om een bedrag van € 2.000,00 aan haar te voldoen.
2.9.44.De man betwist dat er € 4.000,00 aan cash geld in de kluis lag en dat hij dit bedrag heeft meegenomen.
2.9.45.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de man € 4.000,00 aan cash geld uit de kluis heeft meegenomen onvoldoende heeft onderbouwd. De door de vrouw overgelegde verklaring van een vriendin van 10 december 2020 acht de rechtbank niet afdoende aangezien zij slechts heeft verklaard dat zij bij het opmaken van de kluis heeft gezien dat er geen cash geld in lag. Nergens blijkt echter uit dat er eerder € 4.000,00 aan cash geld in de kluis lag en dat de man dit heeft meegenomen. Bij gebrek aan onderbouwing zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Ad k) levensverzekering bij BLG Wonen
2.9.46.Partijen zijn het erover eens dat de op naam van de man staande levensverzekering bij BLG Wonen aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting dat de man de helft van de waarde van de levensverzekering aan de vrouw vergoedt. Zij twisten echter over de waarde van de levensverzekering op de peildatum van feitelijke verdeling.
2.9.47.De man licht toe dat de waarde van de levensverzekering € 13.112,27 bruto bedraagt. Volgens de man dient op dit bedrag de door hem bij afkoop verschuldigde revisierente van 20%, inkomstenbelasting van 52% en administratiekosten van € 75,00 in mindering te worden gebracht. Na aftrek hiervan resteert volgens de man een netto waarde van € 5.000,00 die in de verdeling moet worden betrokkien. Ter onderbouwing overlegt de man een e-mail van BLG Wonen van 9 mei 2022.
2.9.48.De vrouw stelt dat de man een onjuist belastingtarief heeft gehanteerd. Gelet op de stelling van de man ten aanzien van zijn inkomen is immers niet het hoogste belastingtarief van 52% op hem van toepassing, maar een lager belastingtarief. Daarnaast betwist de vrouw dat rekening moet worden gehouden met een revisierente van 20%. Het staat immers niet vast dat de man de verzekering zal afkopen en in dat geval is hij geen revisierente verschuldigd. De vrouw is van mening dat de levensverzekering een netto waarde vertegenwoordigt van € 8.251,55.
2.9.49.De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een waarde van de levensverzekering op de peildatum van feitelijke verdeling van € 13.112,27 bruto tot uitgangspunt kan worden genomen, zoals ook volgt uit de door de man overgelegde brief van BLG wonen van 9 mei 2022. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen latente belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum verschuldigd is over de op dat tijdstip - zij het fictief - uitgekeerde afkoopwaarde, te weten het jaar 2022 (zie het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6095). Voor het te hanteren percentage moet aansluiting worden gezocht bij de belastingschijven zoals deze werden gehanteerd in het jaar 2022. De afkoopwaarde dient bij het belastbaar inkomen te worden opgeteld waarover vervolgens inkomstenbelasting dient te worden betaald. Gelet op de onder 2.7.12. en 2.7.15. vermelde inkomensgegevens van de man geldt voor 2022 een belastingtarief van 49,5%. De rechtbank houdt geen rekening met de revisierente en administratiekosten, omdat gesteld noch gebleken is dat de man de levensverzekering nu zal afkopen (zie de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 november 2017, ECLI:NL: GHARL:2017:9827). De belastinglatentie bedraagt dan € 6.490,57, zodat de waarde van de levensverzekering waarmee rekening dient te worden gehouden bij de verdeling € 6.621,70 netto bedraagt. De man dient daarom uit hoofde van de verdeling van de levensverzekering aan de vrouw een bedrag te voldoen van € 3.310,85. Ad l) levensverzekering bij Aegon
2.9.50.De man stelt dat hij pensioen heeft opgebouwd bij Aegon. Het tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen wordt volgens de man met de vrouw verevend op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Ter onderbouwing overlegt de man een pensioenoverzicht van Aegon.
2.9.51.De vrouw stelt dat uit het pensioenoverzicht van de man blijkt dat sprake is van een levensverzekering bij Aegon. De vrouw verzoekt om te bepalen dat bij toedeling van deze levensverzekering aan de man zij recht heeft op de helft van de contante waarde van deze levensverzekering. De vrouw wijst ter onderbouwing op de uitspraak van het gerechtshof
2.9.52.De rechtbank maakt uit het door de man overgelegde pensioenoverzicht van Aegon op dat sprake is van een op naam van de man staande levensverzekering bij Aegon. Uit het overzicht volgt echter niet wat de actuele waarde van de levensverzekering is. Gelet hierop zal de rechtbank de wijze van verdelen van de levensverzekering vaststellen. De man dient binnen twee weken na deze beschikking de actuele waarde van de levensverzekering op te vragen bij Aegon. Voor de daarop in mindering te brengen latente belastingvordering dient onder verwijzing naar 2.9.49 rekening te worden gehouden met het op het moment van (fictieve) afkoop voor de man in 2022 geldende belastingtarief voor de inkomstenbelasting van 49,5%. De levensverzekering zal tegen de resterende netto waarde van de levensverzekering aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting dat de man de helft van deze netto waarde aan de vrouw vergoedt.
Ad m) lijfrente bij [onderneming 1 (man)]
2.9.53.Partijen zijn het erover eens dat de aanspraak van de man op een lijfrente bij [onderneming 1 (man)] aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting dat de man de helft van de waarde van de lijfrente aan de vrouw vergoedt. Zij twisten echter over de waarde van de lijfrente op de peildatum van feitelijke verdeling.
2.9.54.De man licht toe dat de waarde van de lijfrente € 55.783,00 bruto is. Na aftrek van de inkomstenbelasting van 49,5% resteert een waarde van € 28.170,41 die volgens de man in de verdeling moet worden betrokken.
2.9.55.De vrouw stelt dat de man ten onrechte rekening houdt met inkomstenbelasting van 49,5%. Volgens de vrouw is het redelijk om rekening te houden met een belastinglatentie (contant) die op het moment van verdeling verschuldigd is. De vrouw wijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:583. 2.9.56.De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een waarde van de lijfrente op de peildatum van feitelijke verdeling van € 55.783,00 bruto tot uitgangspunt kan worden genomen. Onder verwijzing naar 2.9.49 houdt de rechtbank voor de daarop in mindering te brengen latente belastingvordering rekening met het op het moment van (fictieve) afkoop voor de man in 2022 geldende belastingtarief voor de inkomstenbelasting van 49,5%. De belastinglatentie bedraagt dan € 27.612,59, zodat de waarde van de lijfrente waarmee rekening dient te worden gehouden bij de verdeling € 28.170,41 netto bedraagt. De man dient daarom uit hoofde van de verdeling van de lijfrente aan de vrouw een bedrag te voldoen van € 14.085,21.
Ad n) rekening-courant vordering vrouw op [onderneming vrouw]
2.9.57.De man stelt dat de vrouw op de peildatum een rekening-courant vordering op [onderneming vrouw] had van € 34.420,00. De man verzoekt deze vordering aan de vrouw toe te delen onder uitkering van de helft van dit bedrag aan de man, te weten € 17.210,00.
2.9.58.De vrouw licht toe dat haar opgebouwde saldo in rekening-courant en spaarsaldo in [onderneming vrouw] waren bedoeld voor haar oude dag. Inmiddels is daar bijna € 50.000,00 op ingeteerd, omdat alle kosten van de vrouw doorlopen en zij onvoldoende inkomen heeft. De vrouw is van mening dat het surplus in haar rekening-courant dient te worden beschouwd als toegevoegd aan het spaarsaldo in [onderneming vrouw] bij de Rabobank.
2.9.59.De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet heeft betwist dat zij op de peildatum 11 december 2020 een rekening-courant vordering op [onderneming vrouw] had van € 34.420,00. Deze vordering van de vrouw dient op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in dit geval anders over te oordelen. De rechtbank zal bepalen dat de vordering van de vrouw op [onderneming vrouw] van € 34.420,00 aan de vrouw wordt toebedeeld, onder de verplichting om een bedrag van € 17.210,00 aan de man te betalen.
Ad o) rekening-courant schuld man bij [onderneming 1 (man)]
2.9.60.De man stelt dat hij een rekening-courant schuld heeft bij [onderneming 1 (man)]
van € 91.168,00. De man verzoekt te bepalen dat hij deze schuld als een eigen schuld voldoet en dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 45.584,00 aan hem.
2.9.61.De vrouw betwist dat zij mede draagplichtig is voor de rekening-courant schuld van de man. De vrouw stelt dat de man € 15.000,00 in rekening-courant heeft opgenomen voor de aanschaf van de Audi Q8. Deze schuld zou de man volgens de vrouw alleen dragen. Daarnaast heeft de man € 60.000,00 opgenomen in rekening-courant om een schuld aan de vrouw af te lossen.
2.9.62.De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet heeft betwist dat de man op de peildatum 11 december 2020 een rekening-courant schuld bij [onderneming 1 (man)] had van € 91.168,00. Deze schuld valt in de huwelijkse gemeenschap en op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek dient deze schuld in beginsel bij helfte door partijen gedragen te worden. Tussen partijen is niet in geschil dat de man € 15.000,00 in rekening-courant heeft opgenomen voor de aankoop van de Audi Q8. Hierover is in overweging 2.9.27 bepaald dat de man deze schuld ter verrekening van de waarde van de Audi Q8 als een eigen schuld voor zijn rekening zal nemen. Dit deel van de rekening-courant schuld van de man zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten. Voor het resterende gedeelte van de rekeningcourant schuld van € 76.168,00 zijn partijen naar het oordeel van de rechtbank wel beiden voor de helft draagplichtig. De stelling van de vrouw dat de man € 60.000,00 in rekeningcourant heeft opgenomen om een schuld aan haar af te lossen, maakt dit niet anders. Zowel de schuld van de man als de vordering van de vrouw vielen in de gemeenschap en de aflossing heeft plaatsgevonden voor de peildatum. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courant schuld van de man bij [onderneming 1 (man)] van € 76.168,00.
2.9.63.De vrouw stelt dat de man een overlijdensrisicoverzekering heeft bij Scildon en dat de premie voor deze verzekering € 55,00 per maand bedraagt. Deze premie werd volgens de vrouw afgeschreven van de gezamenlijke rekening van partijen die alleen door haar werd gevoed. De man weigerde de premie van zijn eigen rekening te laten afschrijven. De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling aan haar van de som van de maandelijkse premiebetaling gedaan aan verzekeraar Scildon vanaf 1 april 2021 van € 55,00 per maand tot aan het moment van wijziging van het bankrekeningnummer waarvan de premie betaald wordt.
2.9.64.De man verzoekt dit verzoek van de vrouw af te wijzen. De man stelt dat de overlijdensrisicoverzekering tot uitkering zou komen aan de vrouw indien hij zou komen te overlijden. Aangezien de polis de vrouw zou begunstigen, is het volgens de man niet meer dan redelijk (en fiscaal correct) dat de vrouw deze premies heeft betaald. Per 1 september 2022 heeft de man de begunstiging gewijzigd, zodat de betaling van de premie met ingang van deze maand voor zijn rekening dient te komen. De man heeft bij de wijziging van de begunstiging dan ook direct geregeld dat de premie van zijn rekening wordt geïnd.
2.9.65.De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw over de periode van 1 april 2021 tot en met 1 september 2022 de premie voor de overlijdensrisicoverzekering van de man bij Scildon heeft betaald. Voorts heeft de vrouw niet betwist dat zij tot 1 september 2022 de begunstigde van de verzekering was en dat zij dus voordeel van de verzekering had op het moment dat de man zou komen te overlijden. Gelet op deze begunstiging acht de rechtbank het redelijk dat de premies voor de overlijdensrisicoverzekering tot 1 september 2022 voor rekening van de vrouw kwamen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
2.9.66.Voorts stelt de vrouw dat de man zonder enige noodzaak maritaal beslag heeft laten leggen op de inboedel. De vrouw verzoekt om veroordeling van de man in alle kosten aangaande het maritale beslag zoals door de deurwaarder aangegeven voor slotenmaker, exploitkosten ect. van in totaal € 527,91.
2.9.67.De man licht toe dat hij maritaal beslag heeft laten leggen op de inboedel aangezien hij door zijn vertrek uit de echtelijke woning geen zicht meer had op de inboedel en de vrouw bijvoorbeeld heeft geweigerd een ring van hem af te geven.
2.9.68.De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kosten van het maritaal beslag toe te wijzen nu de man ervoor heeft gekozen beslag op de inboedel te leggen. Dat er een gegrond vrees was voor verduistering van inboedelgoederen door de vrouw is de rechtbank nergens uit gebleken. Gelet hierop zal de rechtbank de man veroordelen tot betaling van de kosten van het maritaal beslag van in totaal € 527,91.