Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5 Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het H12-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 21 januari 2015;
- het pleidooi d.d. 5 februari 2015, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
6.De gronden van het hoger beroep
7.De beoordeling
Partijen verplichten zich jegens elkander, ter verdeling bij helfte, bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden ten goede is gekomen.”
De verrekening geschiedt doordat de verrekenplichtige partij binnen zes maanden na verloop van een kalenderjaar een zodanig bedrag uitkeert aan de andere partij dat daardoor per saldo ieder van partijen de helft heeft genoten van de gezamenlijke netto-inkomsten uit arbeid als hiervoor bedoeld.”
- Woning te [woonplaats] (grief 1 tot en met 9);
- Kapitaalpolis Falcon Leven (grief 10);
- Woning Spanje (grief 11);
- Grondstukken Spanje (grief 12);
- Kapitaalpolissen (grief 13 en 14);
- Automatiserings- en Adviesbureau [bureau] B.V. (grief 15);
- Woonlastenvergoeding (grief 16);
- Hapimag-aandelen (grief 17);
- Pensioenen (grief 18);
- KBC-lening (grief 19);
- Visa creditcard [de vrouw] (grief 20);
- Lening ouders van de vrouw aan [bureau] Automatisering B.V. (grief 21);
- Premie AOV (grief 22);
- Overige (grief 23).
4.5.1. Ten eerste ziet het debat tussen partijen voornamelijk op de vraag uit welk privévermogen – dat van de man dan wel de vrouw – de verbouwingen aan de woning zijn voldaan. Geen der partijen heeft derhalve gesteld dat de verbouwingen zijn voldaan uit overgespaard inkomen. Hieruit volgt dat partijen het erover eens zijn dat de door hen gestelde investeringen in de woning niet behoeven te worden verrekend. Dit impliceert dat, voor zover komt vast te staan dat de vrouw investeringen in de woning van de man heeft gedaan, zij (slechts) een nominale vordering ter hoogte van het door haar geïnvesteerde bedrag op de man heeft.
4.6.1. De stelling van de vrouw dat uit de vergunningaanvraag alsmede het handgeschreven briefje van de man de door haar gedane investeringen blijken, kan de rechtbank niet onderschrijven. De in de vergunningaanvraag vermelde raming van de verbouwingskosten zegt immers niets over de vraag wie die kosten heeft voldaan. Aan de inhoud van het handgeschreven briefje kan de rechtbank evenmin de door de vrouw gewenste betekenis toekennen. Ter comparitie heeft de man hierover gezegd dat het briefje niet meer is dan dat hij zich in het kader van onderhandelingen met de vrouw op een bepaald standpunt heeft gesteld. Nu de vrouw hier niets meer tegenover heeft gesteld, dient de rechtbank van deze uitleg uit te gaan.
4.10. Nu is komen vast te staan dat de man ten behoeve van de woning in Spanje een hypothecaire lening is aangegaan voor een bedrag van f 250.000,00, staat tevens vast dat die financiering niet is voldaan uit overgespaard inkomen, maar uit privévermogen. Gelet hierop is, anders dan de man stelt, geen plaats voor verrekening. Wel heeft de man een nominale vordering op de vrouw voor genoemd bedrag van f 250.000,00 (€ 113.445,00). Het debat over de vraag naar de waarde van de woning op de peildatum van 15 augustus 2008 behoeft dan ook geen verdere bespreking meer.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat sprake was van een eenvoudige gemeenschap tussen partijen. In dit licht is de rechtbank niet helder tot welke vordering de aanschaf, de verkoop en het verbruik van de opbrengsten had moeten leiden. Afgezien hiervan heeft de vrouw bij (eerste) akte, anders dan bij antwoord, gesteld dat zij eigenaar was van de grondstukken. Dit standpunt is niet te rijmen met het eerder (bij antwoord) ingenomen standpunt dat sprake was van “gezamenlijke grondstukken.” Mocht laatstgenoemd standpunt al worden gevolgd, dan is het niet onderbouwd. Voorts heeft de vrouw in afwijking van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie gesteld dat zij de grondstukken heeft gekocht uit haar privévermogen. Ook dat is niet onderbouwd. Verder ontbreken bewijsstukken waaruit de gestelde betalingen uit de opbrengst van de verkoop van de gronden blijken. Wat betreft de (in dit verband wederom door de vrouw aangevoerde) lening van de erven [grootouders van de vrouw] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.6.8 heeft overwogen. Wat er van dit alles ook zij, nu de vrouw ruimschoots de gelegenheid heeft gehad haar stellingen in dezen te ontwikkelen en nader te onderbouwen, maar die gelegenheid niet te baat heeft genomen, zal de rechtbank aan het betoog van de vrouw voorbijgaan. Gelet hierop wordt liet standpunt van de man gevolgd dat in dit verband niets tussen partijen te verrekenen is. Ook anderszins kunnen uit het door de vrouw gestelde geen rechtsvorderingen van de vrouw op de man worden gedestilleerd.”
4.6.9. Wat betreft de aan de hypotheek verbonden polis heeft de man onweersproken gesteld dat dit de Falcon Leven polis met nummer [polisnummer 10] betreft. Deze zal hierna onder het kopje ‘Kapitaalpolissen’ worden besproken.”
4.16. De man heeft gesteld dat partijen tijdens hun huwelijk een aantal kapitaalpolissen op zijn naam uit gemeenschappelijke middelen hebben opgebouwd. Deze polissen komen derhalve, aldus de man, voor verrekening in aanmerking. Bij de meeste van deze polissen (zie hierna onder 4.18, sub 1 tot en met 8) moet volgens de man bij afkoop of uitkering ineens wel rekening worden gehouden met een belastingdruk van 52% en een revisierente van 20% van het opgebouwde kapitaal.
Nog daargelaten dat de vrouw aan de gestelde weigering van de man tot het verschaffen van informatie geen vordering verbindt, maakt de vrouw de gestelde “diverse geldstromen” die “via haar ouders” in de onderneming van de man zijn “gepompt” niet inzichtelijk noch voorziet zij deze van enige onderbouwing. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat tussen partijen niets meer te verrekenen valt.”
4.38. De rechtbank stelt op grond van de stellingen van partijen vast dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Partijen zijn het eens over de toedeling van één aandeel aan elk der partijen. De rechtbank zal dan ook dienovereenkomstig beslissen. Nu het ervoor moet worden gehouden dat de vrouw door het feit dat de man de betreffende bijdrage vanaf 2009 heeft betaald is verrijkt en voor die verrijking geen redelijke grond bestaat, acht de rechtbank de helft van het door de man betaalde bedrag, derhalve (€ 1.452,19 : 2=)
4.39. Nu partijen na 1 mei 1995 zijn gescheiden, is de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding van toepassing. Dat geldt ook voor zover de man pensioen heeft opgebouwd in Duitsland. Gelet op Hoge Raad 31 mei 1996, NJ 1996, 686 alsmede Hoge Raad 28 maart 1997, NJ 1997, 581 vallen eventuele pensioenrechten onder de vlag van genoemde wet buiten de werking van het tussen partijen geldende verrekenbeding, zodat verrekening in dezen niet aan de orde is. Nu de verevening alsmede de wijze van verevening volgen uit voornoemde wet, is de daartoe door de man gevorderde veroordeling van partijen niet aan de orde.”
4.42. Met de man is de rechtbank van oordeel dat, nu zowel de man als de vrouw partij waren bij het aangaan van de onderhavige “Overeenkomst van een Lening op afbetaling – Consumentenkrediet” (productie 13A1 bij dagvaarding), zij uit dien hoofde jegens de bank (hoofdelijk) aansprakelijk zijn. In geval één partij de gehele lening voldoet, zoals de man in dit geval heeft gedaan, kan deze voor de helft regres nemen op de andere partij. Dat hiermee geen rekening is gehouden hij de vaststelling van de alimentatieverplichtingen van de man, heeft de vrouw, wat daar ook van zij, niet toegelicht, hoewel dat na betwisting door de man op haar weg had gelegen. Ook het feit dat met de lening een schuld van de onderneming van de man is afgelost, maakt het voorgaande niet anders, niet het minst daar waar de vrouw verzuimt om aan te geven welke consequenties hieraan dienen te worden verbonden. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vrouw dienaangaande een bedrag van € 7.086,00 aan de man dient te voldoen.”
4.45. Nog daargelaten dat schulden niet worden verrekend, stelt de rechtbank voorop dat de uitgaven na 15 augustus 2008 zijn gedaan, zodat ook om die reden verrekening niet aan de orde is. Nu de man de enkele niet nader onderbouwde stelling van de vrouw heeft betwist dat de uitgaven in overleg en na overeenstemming met de man zijn gedaan, volgt de rechtbank die stelling niet. De vrouw heeft niet betwist dat zij de betreffende uitgaven met de card heeft gedaan. Tevens is niet betwist dat de man die kosten voor zijn rekening heeft genomen. Gelet hierop dient de vrouw het betreffende bedrag van € 1.150,22 alsnog aan de man te voldoen.”
4.48. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat haar ouders een kredietovereenkomst hebben gesloten met [bureau] Automatisering BV – niet duidelijk is of dit een andere dan de hiervoor genoemde onderneming is van de man – voor een bedrag van € 20.000 met een kredietvergoedingspercentage van 8,5% per jaar (productie 23 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). Van dit krediet is € 5.000,00 terugbetaald. De vrouw heeft dienaangaande gesteld: “Het resterende door de man terug te betalen bedrag ad € 15.000,00 exclusief rente is door partijen meegenomen in de regeling rond de verdeling van de personenauto’s.”
4.20. Ten aanzien van de door de vrouw gestelde premie-terug AOV met polisnummer [polisnummer 13] (een arbeidsongeschiktheidsverzekering) heeft de man ter comparitie gesteld dat een eventuele uitkering niet hem maar zijn onderneming ten goede zal komen. Nu de vrouw dit niet meer heeft betwist, volgt de rechtbank de man in dit standpunt, zodat deze verzekering niet voor verrekening in aanmerking komt.”
4.56. Tot slot heeft de vrouw nog aanspraak gemaakt op gelden die na 15 augustus 2008 ten onrechte op de rekening van de man zijn bijgestort. Het gaat dan om een bedrag van € 3.589,99, zijnde een uitkering van de verzekering ter zake schade aan de woning in [woonplaats], € 1.065,30 ter zake een eindafrekening van Essent en € 1.200,00 ter zake een aanbetaling voor kronen bij tandarts [tandarts] te [plaats].
8.De uitspraak
- de aanbouw van een serre ad € 12.016,10;
- de plaatsing van een nieuwe keuken ad € 11.014,61;
- kleinere uitgaven tot een bedrag van € 12.148,48 in 1990 en € 1.456,06 in 1991;
- een nieuwe badkamer ad € 1.568,51;
- een nieuw tuinhuis en tuinserre ad € 2.590,54,-;