ECLI:NL:RBNHO:2022:10165

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
HAA- 21/3385
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een besloten vennootschap, tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) en een vergrijpboete opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de omzet van eiseres gecorrigeerd en een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 2015, berekend naar een belastbaar bedrag van € 198.682. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur had de aanslag verminderd tot € 150.146, terwijl de vergrijpboete in stand was gelaten. Eiseres stelde dat de inspecteur onterecht geen rekening had gehouden met bepaalde kosten, waaronder uitgaven voor alcoholische presentjes, diners, theatertickets en verhuiskosten. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat deze kosten zakelijk waren en dat de inspecteur de omzet op een juiste manier had vastgesteld. De rechtbank vernietigde de boetebeschikking wegens het overlijden van de gemachtigde van eiseres, maar handhaafde de navorderingsaanslag en de belastingrente. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur voldoende gelegenheid had gegeven om een herinvesteringsvoornemen aan te tonen, maar dat eiseres hierin niet was geslaagd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3385

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [eiseres] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 198.682, alsmede bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 10.107 en een vergrijpboete vastgesteld van € 1.314.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 150.146, de beschikking belastingrente verminderd tot € 7.064 en de vergrijpboete in stand gelaten.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en [inspecteur 1] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een besloten vennootschap, opgericht op 2 januari 2001. De activiteiten van eiseres bestaan uit het houden van een deelneming in [bedrijf] B.V. (de dochtervennootschap). De activiteiten van de dochtervennootschap bestaan uit het optreden als accountant, adviseur en boekhouder. Eiseres en de dochtervennootschap vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (de fiscale eenheid).
2. Gemachtigde [gemachtigde] was enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. [gemachtigde] was tevens eigenaar van de eenmanszaak ‘ [bedrijf 1] ’. De bedrijfsactiviteiten van deze eenmanszaak bestonden uit lesgeven, mediation, financial planning en werkzaamheden op het gebied van persoonsgebonden budget. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting een mededeling van verweerder ontvangen dat [gemachtigde] op [datum] is overleden.
3. Eiseres en de dochtervennootschap waren tot 3 april 2015 gevestigd op het adres [adres] te [plaats] (de toenmalige woning van [gemachtigde] ) en vanaf 3 april 2015 op het adres [adres 1] , te [plaats] . Vanaf 1 september 2021 is het vestigingsadres van eiseres en de dochtervennootschap [adres 2] te [plaats] .
4. De woning aan de [adres] is door [gemachtigde] in 2015 inclusief parkeerplaats verkocht voor een bedrag van € 340.000. De bij de woning behorende parkeerplaats behoorde op dat moment tot het ondernemingsvermogen van eiseres. In het jaar 2001 heeft verweerder de overgang van de parkeerplaats naar het ondernemingsvermogen beoordeeld, en geconcludeerd dat de parkeerplaats 1/13e deel van de totale waarde van de woning uitmaakt. Ultimo 2014 stond de parkeerplaats voor een bedrag van € 18.012 op de balans van eiseres.
5. Eiseres heeft op 5 december 2016 een aangifte Vpb 2015 voor de fiscale eenheid ingediend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 37.452. Verweerder heeft op 31 december 2016 conform de aangifte een aanslag opgelegd.
6. Verweerder heeft op 14 juni 2019 de administratie van de onderneming opgevraagd bij [gemachtigde] . Verweerder heeft na ontvangst van stukken en correspondentie met [gemachtigde] op 3 september 2019 een boekenonderzoek aangekondigd. Tijdens het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangifte Vpb van de fiscale eenheid van het jaar 2015 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 van eiseres onderzocht. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder een controlerapport met dagtekening 9 juli 2020 (het controlerapport) opgesteld. De conclusies van het controlerapport zijn, kort gezegd, dat eiseres niet voldaan heeft aan haar administratieve verplichtingen. In het controlerapport wordt geconcludeerd tot diverse correcties en tot het opleggen van een vergrijpboete.
7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn op 15 augustus 2020 de in geschil zijnde navorderingsaanslag Vpb, beschikking belastingrente en boetebeschikking opgelegd.
8. Eiseres heeft hiertegen op 23 september 2020 bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft verzocht om prorogatie en een klacht heeft ingediend jegens een aantal medewerkers van verweerder. Eiseres heeft op 16 november 2020 haar bezwaar per e-mailbericht nader gemotiveerd.
9. Verweerder heeft op 23 november 2020 het verzoek om prorogatie afgewezen, omdat het geplande slotgesprek voorafgaand aan het afronden van het boekenonderzoek niet heeft plaatsgevonden en het bezwaarschrift slechts summier was gemotiveerd.
10. Verweerder heeft op 30 november 2020 aanvullende vragen gesteld. Eiseres heeft hierop bij brief van 22 januari 2021 gereageerd.
11. Verweerder heeft met dagtekening 17 februari 2021 een voornemen tot gedeeltelijke afwijzing van het bezwaar aan eiseres verzonden.
12. Op 10 maart 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een hoorverslag opgesteld dat op 1 april 2021 naar eiseres is verzonden. Eiseres heeft per
e-mailbericht van 14 april 2021 aangegeven grotendeels akkoord te zijn met de weergave van het hoorgesprek.
13. Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2021 gedeeltelijk gegrond verklaard.

Geschil14. In geschil zijn de navorderingsaanslag, de beschikking belastingrente en de vergrijpboete. Meer specifiek is in geschil of verweerder de omzet van eiseres op een juiste manier heeft vastgesteld, of eiseres terecht aanspraak maakt op een hogere aftrek van kosten dan verweerder heeft verleend, of de duur van de procedure aanleiding is voor vermindering van de belastingrente en of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

15. Eiseres stelt dat verweerder onterecht geen rekening heeft gehouden met de kostprijs van tot de omzet gerekende verkoopopbrengsten van privéverkopen, en een betaling van een creditfactuur niet in aanmerking heeft genomen. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder onterecht kosten van alcoholische presentjes, diners, theatertickets en verhuiskosten heeft gecorrigeerd. Ook is onterecht geen rekening gehouden met een investeringsaftrek en een afschrijving ten aanzien van decoratie voor de werkkamer. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder ten onrechte geen buitengewone last ten aanzien van een boekverlies op de parkeerplaats in aftrek heeft toegelaten. Wat betreft de vergrijpboete stelt eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de navorderingsaanslag overeenkomstig de aangifte, vermindering van de belastingrente vanwege de duur van de procedure en vernietiging van de vergrijpboete. Tevens verzoekt eiseres om vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten.
16. Verweerder stelt dat eiseres in haar aangifte is uitgegaan van een te lage omzet. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres de zakelijkheid van de in aftrek gebrachte kosten voor presentjes, diners en theatertickets onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Tevens stelt verweerder dat eiseres geen aanspraak kan maken op verhuiskosten en ook niet op een investeringsaftrek en afschrijving ten aanzien van decoratie voor de werkkamer. Verweerder stelt dat eiseres onterecht een buitengewone last in aanmerking heeft genomen omdat geen sprake is van een boekverlies maar juist van een boekwinst op de garage.
Verweerder concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente conform de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de vergrijpboete wegens het overlijden van [gemachtigde] .
Beoordeling van het geschil
Vereiste aangifte; omkering en verzwaring van de bewijslast
17. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of er aanleiding is voor omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze vindt plaats onder meer in het geval dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Bij inhoudelijke gebreken in de aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast een of meer gebreken in de aangifte worden vastgesteld die ertoe leiden dat (1) de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat (2) het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte leiden alleen tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien (3) de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Verweerder heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit afgeleid moet worden dat aan vereiste (3) is voldaan. Dat betekent dat niet geconcludeerd kan worden dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Aan omkering en verzwaring van de bewijslast wordt daarom niet toegekomen.
Bewijslastverdeling
18. De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat de omzet niet tot een te hoog bedrag in aanmerking is genomen. Het ligt op de weg van eiseres om de aftrek van uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en direct verband houdend met de door haar gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Dit betekent dat eiseres moet stellen en bij betwisting door verweerder desgevraagd moet onderbouwen dat en in hoeverre de kosten aftrekbaar zijn. In zoverre rust de bewijslast dus op eiseres. Dat betekent ook dat indien verweerder vragen stelt over de aftrekbaarheid van verschillende kosten, eiseres gehouden is onderbouwende stukken en inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van haar stelling dat de kosten aftrekbaar zijn.
Hoogte omzet
19. Eiseres heeft in haar aangifte een omzet van € 193.766 verantwoord. Verweerder heeft aan de hand van de door eiseres verstrekte facturen geconcludeerd tot een bedrag van € 205.619 aan omzet en het verschil van € 11.853 gecorrigeerd. In bezwaar heeft verweerder de correctie verminderd met een bedrag van € 4.132 wegens een contante betaling van een creditfactuur.
20. Eiseres stelt dat verweerder de omzet te hoog heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat [gemachtigde] gedurende 2015, in het kader van de verhuizing naar het pand aan [adres 1], diverse zaken (meubels, cd’s, boeken en kunstvoorwerpen) heeft verkocht voor een totaalbedrag van € 3.671,87, die in het economisch verkeer ongeveer een waarde van
€ 5.000 vertegenwoordigden. Eiseres stelt dat de verkoop van deze goederen is verlopen via de dochtervennootschap omdat enkele kopers het ontvangen van een betalingsbewijs op prijs stelden. De hoogte van de ‘declaraties’ is volgens eiseres gelijk aan de kostprijs van de verkochte zaken, zodoende is verweerder onterecht uitgegaan van gerealiseerde omzet. Tevens heeft verweerder volgens eiseres onterecht de betaling van een creditfactuur á
€ 826,45 niet in mindering gebracht op de omzet.
21. De rechtbank constateert dat eiseres niet betwist dat de omzet uit de verkoop van de zaken in beginsel terecht bij haar in aanmerking is genomen. Het maken van kosten brengt geen verandering in de omvang van de omzet. Dat tegenover de omzet kosten staan heeft eiseres overigens niet aannemelijk gemaakt. De blote stelling dat de kostprijs van de verkochte zaken gelijk is aan de opbrengst is daartoe onvoldoende. De facturen die eiseres heeft overgelegd kunnen evenmin dienen als onderbouwing, aangezien zij kennelijk betrekking hebben op te verrichten betalingen aan de dochtervennootschap.
22. Wat betreft de volgens eiseres onterecht niet in aanmerking genomen creditfactuur van € 826,45 wijst de rechtbank erop dat verweerder deze factuur blijkens bijlage 13 bij het verweerschrift al heeft verwerkt in de berekening van de omzet. Zodoende zal de rechtbank aansluiten bij de reeds door verweerder in aanmerking genomen aftrek van € 4.132.
Uitgaven alcoholische presentjes
23. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 7.073 in aftrek gebracht voor uitgaven voor champagne en andere flessen alcoholische drank. Eiseres stelt dat zij een voorraad heeft om klanten te fêteren en dat klanten bij een speciale gelegenheid een extra presentje krijgen. Dit heeft als gevolg dat de datum van aankoop niet altijd samen valt met de datum van verstrekking. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep drie kassabonnen overgelegd. Voorts stelt eiseres dat het gelet op zijn gezondheidssituatie en lange werkweken niet aannemelijk is dat hij de drank voor eigen consumptie heeft aangeschaft.
24. Verweerder stelt dat uitgaven voor alcoholische presentjes naar hun aard privé-uitgaven zijn en stelt dat eiseres de zakelijkheid van de aanschaf van de flessen drank niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft tijdens het boekenonderzoek een aantal bonnen geselecteerd en eiseres in de gelegenheid gesteld de zakelijkheid van deze kosten aannemelijk te maken. Eiseres heeft vervolgens niet per bon de zakelijkheid van de uitgave onderbouwd maar heeft volstaan met een algemene beschrijving van de presentjes, aldus verweerder. Verweerder heeft met betrekking tot een deel van de opgevoerde kosten voor drank aannemelijk geacht dat het zakelijke kosten betreft en daarom 25% van deze kosten, zijnde € 1.769, in aftrek toegelaten. In beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres voor het resterende deel van de kosten (€ 5.304) niet aan haar bewijslast heeft voldaan.
25. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. De door eiseres overgelegde stukken zijn onvoldoende om de zakelijkheid van de kosten te onderbouwen. De door eiseres gegeven toelichting in de brief van 17 januari 2020 is te algemeen om te kunnen herleiden welke uitgave bij de gegeven beschrijving hoort, zodat het karakter van de uitgave niet kan worden beoordeeld. De drie kassabonnen van Gall & Gall bevatten slechts summiere handgeschreven aantekeningen en zijn daarmee om dezelfde reden niet bruikbaar. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van eiseres dat het gelet op zijn gezondheidssituatie niet aannemelijk is dat hij de drank voor eigen gebruik heeft aangeschaft, aangezien dit voor de vraag of het zakelijke uitgaven betreft niet relevant is. De rechtbank zal aansluiten bij de reeds door verweerder toegestane aftrek voor een bedrag van € 1.769.
Dinerkosten
26. Eiseres heeft in haar aangifte voor een bedrag van € 14.304 uitgaven voor diners in aftrek gebracht. Eiseres stelt dat sprake is van zakelijke kosten omdat de etentjes plaatsvonden om het twintigjarig bestaan van het bedrijf te vieren en de desbetreffende klanten te bedanken voor het vertrouwen.
27. Verweerder heeft gedurende het boekenonderzoek en in de bezwaarfase eiseres verzocht om een toelichting op een aantal geselecteerde bonnen. Met de door eiseres gegeven toelichting tijdens het boekenonderzoek op de geselecteerde bonnen is volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat 36% van de in aftrek gebrachte dinerkosten als zakelijk kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft zodoende een bedrag van € 5.150 aan dinerkosten in aanmerking genomen. In beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres voor het resterende deel van de kosten (€ 9.145) niet aan haar bewijslast heeft voldaan.
28. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende de zakelijkheid van de kosten onderbouwd en daarmee niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. De overgelegde kassabonnen van restaurants bevatten slechts summiere handgeschreven aantekeningen en bieden onvoldoende inzicht in het karakter van de diners. De rechtbank zal daarom aansluiten bij de reeds door verweerder toegestane aftrek voor een bedrag van € 5.150.
Uitgaven theater
29. Eiseres heeft een bedrag van € 4.487 aan uitgaven voor theatertickets in aftrek gebracht. Eiseres stelt een aantal klanten mee naar het theater te hebben genomen ter viering van het vijfentwintigjarig lustrum van [gemachtigde] als belastingadviseur en de verhuizing naar een nieuw pand. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres zeventien theatertickets met daarop handgeschreven aantekeningen overgelegd.
30. Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres de zakelijkheid van de kosten niet aannemelijk heeft gemaakt omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat de uitgaven een zakelijk motief hebben.
31. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank de zakelijkheid van de uitgaven onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het overleggen van een aantal theatertickets met daarop namen geschreven is daartoe onvoldoende nu hiermee het zakelijk motief van de uitgave niet onderbouwd is. Aangezien eiseres niet aan haar bewijslast heeft voldaan zal de rechtbank de uitgaven voor theatertickets niet in aftrek toelaten.
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en afschrijving
32. Eiseres stelt dat in 2015 een bedrag van € 2.685 aan viltplanten ter decoratie van de werkkamer is uitgegeven en maakt aanspraak op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Eiseres meent aanspraak te kunnen maken op een investeringsaftrek van € 752 (28% van
€ 2.685) en een afschrijving van € 241. Eiseres heeft ter onderbouwing een factuur op naam van de dochtervennootschap met dagtekening 26 juni 2015 overgelegd.
33. Verweerder heeft de investeringsaftrek geweigerd omdat niet gebleken is dat eiseres de investering heeft gedaan, niet is gebleken dat zij het kunstvoorwerp in eigendom heeft en tenslotte ook niet is gebleken dat het kunstvoorwerp een bedrijfsmiddel is dat binnen de onderneming wordt gebruikt.
34. De rechtbank overweegt dat om in aanmerking te komen voor aftrek van kosten de viltplanten als bedrijfsmiddel moeten kwalificeren. De bewijslast in deze rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de viltplanten een bedrijfsmiddel vormen en dat het zakelijke kosten betreft. De rechtbank neemt in haar oordeel mee dat [gemachtigde] de kosten van de viltplanten eerder als kosten van de eenmanszaak in aanmerking heeft genomen, en ter onderbouwing thans alleen heeft aangevoerd dat verweerder daarmee niet akkoord is gegaan. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bedrijfsmiddel kan eiseres tevens geen afschrijving op de viltplanten in aanmerking nemen.
Verhuiskosten
35. Eiseres maakt aanspraak op aftrek van verhuiskosten voor een bedrag van € 7.750 in verband met de verhuizing van de [adres] te [plaats] naar [adres 1] te [plaats] . Eiseres stelt dat de verhuizing van de onderneming gebaseerd was op zakelijke motieven. Zij wijst er in dit verband op dat [adres 1] gunstiger is gelegen ten opzichte van het openbaar vervoer en dat de constructie van een aparte werkkamer beter mogelijk was.
36. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen aanspraak heeft op aftrek tot een hoger bedrag dan het bedrag van € 1.279 (16,5% maal € 7.750) dat bij uitspraak op bezwaar vanwege een gedane toezegging reeds in aftrek is toegelaten.
37. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat op haar ten aanzien van de verhuizing kosten hebben gedrukt die voor aftrek in aanmerking komen tot een hoger bedrag dan verweerder reeds heeft geaccepteerd. De rechtbank zal daarom aansluiten bij het door verweerder reeds in aftrek toegestane bedrag van € 1.279.
Buitengewone last in verband met de verkoop van de parkeerplaats
38. Eiseres heeft in haar aangifte een buitengewone last voor een afwaarderingsverlies van € 18.151 in aftrek gebracht naar aanleiding van de verkoop van de woning inclusief parkeerplaats aan de [adres 3] . Eiseres stelt dat de ontvangen verkoopsom geheel aan de woning toe te rekenen valt. Eiseres voert in dit verband aan dat te verwachten was dat de woning inclusief parkeerplaats € 358.050 zou opbrengen. Eiseres zag zich in verband met de lasten van de nieuwe woning echter genoodzaakt een bod van € 340.000 te accepteren. Eiseres stelt aan de hand van een berekening dat de verkoopsom van € 340.000 overeenkomt met de prijs die destijds werd betaald voor een appartement van gelijke grootte zonder parkeerplek. Volgens eiseres had de parkeerplaats ten tijde van de verkoop geen bedrijfswaarde of waarde in het economische verkeer meer. Daarom heeft een afwaardering plaatsgevonden naar nihil. Subsidiair stelt eiseres dat met betrekking tot de boekwinst op de parkeerplaats een herinvesteringsreserve gevormd kan worden en dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld het vervangingsvoornemen aan te tonen.
39. Verweerder stelt dat de verkoopsom betrekking heeft op de woning inclusief parkeerplaats en dat 1/13e deel van de verkoopsom als opbrengst van de garage in aanmerking genomen moet worden. Omdat de parkeerplaats ultimo 2014 een boekwaarde vertegenwoordigde van € 18.012, is sprake van een boekwinst van € 8.134 (1/13e * € 340.000 = € 26.146 minus € 18.012). Van een vervangingsvoornemen is niet gebleken, aldus verweerder.
40. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de parkeerplaats ultimo 2014 een boekwaarde kende van € 18.012 en dat de woning inclusief parkeerplaats in 2015 is verkocht voor € 340.000. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de parkeerplaats ten tijde van de verkoop van de woning geen waarde vertegenwoordigde. Dit volgt noch uit de eigen berekeningen van de waarde van eiseres noch uit de omstandigheid dat [gemachtigde] zich naar eiseres stelt genoodzaakt zag een bod van € 340.000 te accepteren. Dit volgt evenmin uit de omstandigheid dat de parkeerplaats op grond van de regels van de VvE niet afzonderlijk verkocht mocht worden. Een parkeerplaats, zeker op de woningmarkt van [plaats] , is een waardeverhogende factor. De rechtbank sluit voor de waarde van de parkeerplaats aan bij de verdeelsleutel die verweerder in 2001 heeft bepaald bij de overgang van de parkeerplaats naar het ondernemingsvermogen. Aangezien verweerder in dit beroep van dezelfde verdeelsleutel uitgaat, volgt de rechtbank hem in zijn conclusie dat bij de verkoop van de parkeerplaats een boekwinst van € 8.134 in aanmerking moet worden genomen.
41. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat eiseres wel degelijk gelegenheid heeft gekregen van verweerder om een herinvesteringsvoornemen aannemelijk te maken, namelijk zowel tijdens het boekenonderzoek als in de bezwaarfase. Eiseres heeft dit echter niet gedaan, en heeft tevens in de beroepsfase geen herinvesteringsvoornemen aannemelijk gemaakt, waardoor voor de boekwinst geen herinvesteringsreserve gevormd kan worden.
42. Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank aan bij de door verweerder in aanmerking genomen boekwinst van € 8.134.
Belastingrente
43. In artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“1. Indien met betrekking tot de (...) vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (…) een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot (…) die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop (…) de navorderingsaanslag, invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
(…)”
44. Artikel 9, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat een navorderingsaanslag invorderbaar is één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.
45. Eiseres heeft verzocht om matiging van de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente in verband met de lange duur van de procedure. De rechtbank begrijpt dit standpunt als de stelling dat verweerder met de doorlooptijd in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel.
46. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag binnen de wettelijke termijn is opgelegd, dat het bezwaar voldoende voortvarend is afgehandeld, en dat bovendien de berekening van de belastingrente heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gelet op het uitgevoerde boekenonderzoek, dat is gestart op 3 september 2019 en eindigde op 9 juli 2020, en de aard van de zaak is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder lange doorlooptijd. Van enig onzorgvuldig handelen van verweerder dat noopt tot een matiging van de belastingrente is ook overigens niet gebleken.
Boete
47. Omdat verweerder ter zitting heeft geconcludeerd tot vernietiging van de boete wegens het overlijden van [gemachtigde] , zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
48
.Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (in de kosten van de beroepsprocedure), onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (in de kosten van de bezwaarprocedure), uitsluitend betrekking hebben op onder meer de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit betekent dus dat sprake moet zijn van (juridische) rechtsbijstand, dat deze beroepsmatig moet zijn verleend en dat de bijstand door een derde moet zijn verleend. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is volgens vaste rechtspraak sprake als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Dat de bijstand door een derde moet zijn verleend betekent dat uitgesloten van vergoeding is bijstand door iemand aan zichzelf.
49. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat [gemachtigde] niet kwalificeert als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend aan eiseres. [gemachtigde] kon eiseres reeds uit hoofde van zijn bestuursfunctie vertegenwoordigen. Dat [gemachtigde] eiseres beroepsmatig, en niet uit hoofde van zijn bestuursfunctie, bijstond is niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat op eiseres kosten hebben gedrukt betreffende de door [gemachtigde] verrichte werkzaamheden in het kader van de bezwaar- en beroepsprocedure, daartoe heeft eiseres namelijk niets gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover zij de boetebeschikking betreft en handhaaft deze voor het overige;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. P.A. Spijker, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.