ECLI:NL:RBNHO:2022:10132

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
15/300574-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen en handelen in strijd met de Opiumwet

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen zwaar vuurwerk heeft laten ontploffen bij een kantoorpand in Heerhugowaard. Dit pand was tot kort voor de explosies in gebruik door een advocatenkantoor. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het plannen en uitvoeren van de explosies, die aanzienlijke schade aan het pand hebben veroorzaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, behandeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [vennootschap 1] tot schadevergoeding toegewezen, maar de vordering van [slachtoffer 1] tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/300574-20 (P)
Uitspraakdatum: 16 november 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 oktober 2021, 10 januari 2022, 28 februari 2022, 25 oktober 2022 en 2 november 2022 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. de Vries en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.J. van der Aart, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Heerhugowaard en/of Lelystad tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (telkens) te dwingen tot de afgifte van één of meer geldbedragen (in totaal 9000,= euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 1] of aan een derde, in elk geval aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
  • op of omstreeks 09 oktober 2020 aan die [slachtoffer 1] een (dreig)brief is toegezonden, inhoudende -onder meer- dat een bedrag van 9.000 in 3 termijnen in een gesloten enveloppe bij het ouderlijk huis tnv [medeverdachte 1] moet worden afgeleverd en/of als niet wordt betaald er alles aan gedaan wordt om jou kantoor en/of jou/collega’s ernstige schade of erger aan te richten en/of voor eenentwintig oktober de eerste, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
  • op of omstreeks 13 oktober 2020 tegen/nabij (de gevel van) het pand aan de [adres 1] (het voormalig kantoor van die [slachtoffer 1] ) een shell- of mortierbom, althans zwaar vuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing is gebracht en/of
  • op of omstreeks 13 oktober 2020 in de brievenbus van het pand aan de [adres 1] een (dreigbrief) is gedeponeerd, inhoudende de tekst “Dit is een waarschuwing voor [slachtoffer 1] ”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
  • op of omstreeks 16 oktober 2020 een (dreig)brief is gezonden naar het adres [adres 1] , inhoudende -onder meer- dat er een schadevergoeding van 9.000 euro in 3 termijnen wordt verwacht en/of dat zij bereid zijn om door te gaan met de acties en niet terug zullen deinzen om jou, jouw collega’s en/of kantoor ernstige schade aan te richten, wij stoppen pas als aan onze eis is voldaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of één of meer onbekende personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Heerhugowaard en/of Lelystad, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 1] door geweld en/of
bedreiging met geweld (telkens) te dwingen tot de afgifte van één of meer geldbedragen (in totaal 9000,= euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 1] of aan een derde, in elk geval aan een ander dan die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
  • op of omstreeks 9 oktober 2020 aan die [slachtoffer 1] een (dreig)brief is toegezonden, inhoudende -onder meer- dat een bedrag van 9.000 in 3 termijnen in een gesloten enveloppe bij het ouderlijk huis tnv [medeverdachte 1] moet worden afgeleverd en/of als niet wordt betaald er alles aan gedaan wordt om jou kantoor en/of jou/collega’s ernstige schade of erger aan te richten en/of voor eenentwintig oktober de eerste, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
  • op of omstreeks 13 oktober 2020 tegen/nabij (de gevel van) het pand aan de [adres 1] (het voormalig kantoor van die [slachtoffer 1] ) een shell- of mortierbom, althans zwaar vuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing is gebracht en/of
  • op of omstreeks 13 oktober 2020 in de brievenbus van het pand aan de [adres 1] een (dreigbrief) is gedaan, inhoudende de tekst “Dit is een waarschuwing voor [slachtoffer 1] ”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
  • op of omstreeks 16 oktober 2020 een (dreig)brief is gezonden naar het adres [adres 1] , inhoudende -onder meer- dat er een schadevergoeding van 9.000 euro in 3 termijnen wordt verwacht en/of dat zij bereid zijn om door te gaan met de acties en niet terug zullen deinzen om jou, jouw collega’s en/of kantoor ernstige schade aan te richten, wij stoppen pas als aan onze eis is voldaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 13 oktober 2020 te Alkmaar en/of Heerhugowaard en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
  • een shell- of mortierbom, althans zwaar vuurwerk, althans een explosief, ter beschikking te stellen en/of
  • die shell- of mortierbom, althans dat zwaar vuurwerk, althans dat explosief, tot ontploffing te brengen dan wel te laten brengen tegen/nabij (de gevel van) het pand aan de [adres 1] en/of
  • een (dreig)brief met de tekst “Dit is een waarschuwing voor [slachtoffer 1] ”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, in de brievenbus van het pand aan de [adres 1] te deponeren dan wel te laten deponeren;
Feit 2
primair
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één op meer ontploffing(en) teweeg heeft gebracht, door opzettelijk nabij een pand aan de [adres 1] , een shell- of mortierbom, althans zwaar professioneel vuurwerk, althans een explosief, aan te steken en/of in de richting van dat pand te gooien, ten gevolge waarvan één of meer ontploffing(en) zijn/is teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (de ramen en/of
de gevel van) dat pand aan de [adres 1] en/of de/het belendende pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Heerhugowaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
  • een Shell- of Mortierbom, althans zwaar vuurwerk, althans een explosief, tegen de gevel van het pand aan de [adres 1] tot ontploffing gebracht en/of
  • een (dreig)brief met de tekst “Dit is een waarschuwing voor [slachtoffer 1] ”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking in de brievenbus van het pand aan de [adres 1] gedeponeerd;
Feit 3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 13 december 2020 te Alkmaar en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een
hoeveelheid hennep en/of een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep, waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish, elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4
hij op 13 december 2020 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 194 gram hennep en/of een hoeveelheid van 22,9 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep, waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd (hashish), zijnde een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hashish, elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 5
hij op of omstreeks 13 december 2020 te Alkmaar, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten
885 stuks knalvuurwerk (naam: Tp2 en/of producent: TROPIC Jurzy Jurek)
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Hetgeen door de raadsvrouw daartoe is aangevoerd wordt voor zover van belang hierna besproken.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte ten aanzien van feit 3 partieel moet worden vrijgesproken voor zover hem is ten laste gelegd dat hij in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld in hennep.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 en partiële vrijspraak feit 3Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte samen met anderen heeft gehandeld in hennep. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op een whatsappbericht dat de verdachte op 12 december 2020 zou hebben gestuurd aan ‘ [betrokkene 1] ’ inhoudende:
"Hey [betrokkene 1] ik heb [betrokkene 4] net geappt ik heb wiet nodig me jongens staan allemaal stil heb hem gezegd het is puur zakelijk ook wij moeten draaien iedereen is leeg en heeft niks (…)" [1] . De rechtbank acht dit enkele bericht, bij gebrek aan enig ander bewijs, onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat de verdachte met een ander of anderen dealde in softdrugs. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van het medeplegen van het onder 3 ten laste gelegde feit.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 2 primair
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen op de zitting is besproken stelt de rechtbank het volgende vast.
In de nacht van 12 op 13 oktober 2020 omstreeks 01:07 uur hebben er twee elkaar opvolgende explosies plaatsgevonden aan de voorzijde van het kantoorpand aan de [adres 1] te Heerhugowaard, waarin tot half september 2020 het advocatenkantoor van [slachtoffer 1] was gevestigd. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat er bij de explosies zeer waarschijnlijk gebruik is gemaakt van zwaar vuurwerk in de vorm van een shell- of mortierbom. Door de druk en/of projectie van de explosie(s) zijn diverse ramen van het pand vernield.
Op 9 oktober 2020 heeft [slachtoffer 1] een dreigbrief ontvangen. Op 15 en 16 oktober 2020 zijn nog twee dreigbrieven gericht aan [slachtoffer 1] aangetroffen in het kantoorpand aan de [adres 1] te Heerhugowaard. De strekking van de brieven is dat [slachtoffer 1] haar voormalige cliënt [medeverdachte 1] in een strafzaak niet goed genoeg zou hebben bijgestaan, waardoor deze [medeverdachte 1] nu te lang moet "branden". Als gevolg hiervan moeten de schrijvers van de brieven [medeverdachte 1] onnodig lang "missen van de straat". Gesteld wordt dat [slachtoffer 1] een fout heeft gemaakt die rechtgezet moet worden. [medeverdachte 1] is medeverdachte in onderhavige zaak. In twee van de drie verstuurde brieven wordt [slachtoffer 1] onder druk gezet om € 9.000,- te betalen. In het geval [slachtoffer 1] deze betaling niet verricht of besluit om de politie in te schakelen, wordt gedreigd dat er ernstige schade zal worden aangericht aan [slachtoffer 1] , haar collega’s en haar kantoor. [2]
Een collega-advocaat van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , heeft op 10 oktober 2020 een voicemail ontvangen van één van haar cliënten, [betrokkene 2] . In die voicemail vertelt [betrokkene 2] , die op dat moment gedetineerd is, dat een jongen hem iets heeft gevraagd waarbij het adres van [slachtoffer 1] advocatenkantoor naar voren kwam. [betrokkene 2] waarschuwt dat iedereen bij het advocatenkantoor gevaar loopt en vraagt of [slachtoffer 2] maandag bij hem in het huis van bewaring op bezoek komt om te praten. [3] Op maandag 12 oktober 2020 heeft [slachtoffer 2] [betrokkene 2] bezocht. Hij vertelde haar over de € 9.000,-, dat hij een handgranaat voor de deur moest leggen of iemand moest inschakelen die dat moest gaan doen en hij noemde de naam [medeverdachte 1] . [4]
Tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] hebben verschillende telefoongesprekken plaatsgevonden.
Op 10 oktober 2020 zegt [betrokkene 2] tegen [medeverdachte 1] dat hij "die ding" voor hem heeft geregeld en dat het dinsdag wordt neergelegd. [medeverdachte 1] vraagt of het niet eerder kan, waarna [betrokkene 2] zegt dat een jongen "helemaal van roffa (Rotterdam) komt" en dat hij gaat proberen of die jongen het morgen of maandag kan "droppen". [medeverdachte 1] geeft in dit gesprek aan dat hij anders voor iemand anders moet gaan kijken en dat hij al een "actie heeft gemaakt" met een "brief".
Op 12 oktober 2020 om 15:51 uur zegt [betrokkene 2] in een gesprek dat die "man uit roffa (…) vandaag die dingen daar kan zetten". [medeverdachte 1] antwoordt daarop met de mededeling dat hij al bijna de "zoon van [betrokkene 3] wilde gaan bellen". In een gesprek later die avond wordt nog besproken dat het adres [adres 1] moet zijn.
Op 16 oktober 2020 vindt opnieuw een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] . [medeverdachte 1] geeft in dat gesprek aan dat de antiterreurbestrijding zegt dat hij opdrachtgever is van een aanslag omdat "daar, waar het in eerste instantie zou gebeuren, een actie is geweest" en dat hij voor de uitvoering daarvan "die zoontje heeft gewenkt".
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in de avond van 12 oktober 2020 tussen 19:53 uur en 20:29 uur in totaal 186 sms-berichten zijn gewisseld tussen het telefoonnummer van de verdachte en een telefoon die is aangetroffen in de Justitiële Jeugdinrichting te Lelystad, de inrichting waar [medeverdachte 1] destijds gedetineerd was. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank ook vast dat de laatstgenoemde telefoon bij [medeverdachte 1] in gebruik was. Het contact wordt afgesloten met enkele berichten van de verdachte aan [medeverdachte 1] waarin onder meer staat: "Jaman heb me jongen al gesproken hij gaat em vannacht zetten", "die ding word zo naar hem gebracht", "heb adres aan hem gegeven" en "hij gaat vannacht erheen". De verdachte heeft over die berichten verklaard dat deze inderdaad door hem aan [medeverdachte 1] zijn verstuurd. [medeverdachte 1] antwoordt daarop met: "Ai laat m die brief in brievenbus en dan die ding die deur laten blazen".
Uit de hiervoor opgenomen vaststellingen leidt de rechtbank het volgende af.
Er was sprake van een plan om een explosief te laten ontploffen bij het (voormalig) kantoorpand van het [vennootschap 1] aan de [adres 1] te Heerhugowaard, waarvoor [medeverdachte 1] aanvankelijk [betrokkene 2] heeft benaderd. Niet is komen vast te staan wie het explosief op de plaats delict daadwerkelijk tot ontploffing heeft gebracht. Op de camerabeelden waarop de explosies zijn waar te nemen, is de persoon die het explosief aansteekt en naar het pand gooit namelijk niet herkenbaar in beeld. Het dossier bevat verder onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het de verdachte moet zijn geweest die de ontploffingen daadwerkelijk teweeg heeft gebracht.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat het (uiteindelijk) de verdachte is geweest die in opdracht van [medeverdachte 1] een derde persoon heeft geregeld om het explosief bij het pand aan de [adres 1] tot ontploffing te laten brengen. Dit leidt de rechtbank allereerst af uit de inhoud van de berichten die de verdachte en [medeverdachte 1] met elkaar wisselen enkele uren voor de aanslag. De rechtbank begrijpt die conversatie zo dat de verdachte meedeelt aan [medeverdachte 1] dat hij een derde persoon heeft geregeld, dat het explosief zo naar hem wordt gebracht en dat die persoon het explosief die avond tot ontploffing zal brengen op het adres dat de verdachte aan deze derde persoon heeft doorgegeven. De ontploffing vinden vervolgens enkele uren na deze conversatie plaats.
Hierbij betrekt de rechtbank het feit dat [medeverdachte 1] in telefoongesprekken met [betrokkene 2] voorafgaand aan de aanslag zegt dat hij bijna de zoon van [betrokkene 3] wilde bellen en dat [medeverdachte 1] nadat de aanslag heeft plaatsgevonden tegen [betrokkene 2] zegt dat hij hiervoor het zoontje heeft "gewenkt". Mede gelet op de omstandigheid dat de moeder van de verdachte [betrokkene 3] heet, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] met deze zoon telkens de verdachte bedoelt.
Nu de verdachte uiteindelijk degene is geweest die in opdracht van [medeverdachte 1] een derde persoon heeft geregeld die het laten afgaan van een explosief daadwerkelijk heeft uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als tussenpersoon een essentiële schakel heeft gevormd tussen [medeverdachte 1] en de uitvoerder. De verdachte heeft er immers voor gezorgd dat die tot op heden onbekend gebleven persoon een explosief in handen heeft gekregen alsmede het adres waarop dit explosief tot ontploffing moest worden gebracht. Daarmee is de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is verder van oordeel dat er door de ontploffingen gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Door een aangestoken stuk zwaar (professioneel) vuurwerk, in dit geval een shell- of mortierbom met twee explosieve ladingen, in de richting van de gevel van het pand te gooien, was schade aan het pand voorzienbaar. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt nu er meerdere ruiten zijn gesneuveld en schade aan het metselwerk van de gevel van het pand is ontstaan. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, hoeft het gemeen gevaar voor goederen zich niet uit te strekken naar ook andere goederen, in dit geval de eventueel naast gelegen panden. Dit is een eis die de wet niet stelt.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 4 en feit 5
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2020 over het aantreffen van de hennep en het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 14 december 2020, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 194 gram hennep en 22,9 gram hasj en aan het voorhanden hebben van 885 stuks professioneel vuurwerk.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw dat bij gebrek aan enig onderzoek niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk hennep en hasj betroffen.
De rechtbank stelt voorop dat het standpunt van de verdediging voor zover inhoudend dat een veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep of hasj alleen mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan daadwerkelijk is vastgesteld dat het om hennep of hasj gaat, geen steun vindt in het recht. In het proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennep is door de verbalisant op ambtsbelofte verklaard dat hij op basis van zijn kennis en ervaring, opgedaan bij de ontmantelingen van hennep productie- en verwerkingslocaties, alsmede de uiterlijke kenmerken en specifieke geur, heeft geconstateerd dat de onder de verdachte en in de woning aan de [adres 2] aangetroffen gedroogde plantendelen henneptoppen betroffen. Daarnaast is tijdens een doorzoeking in de woning aan de [adres 3] 22,9 gram hasj in beslag genomen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen. Op de zitting van 26 oktober 2021 heeft de verdachte bovendien ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte daadwerkelijk hennep en hasj voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt bovendien het verweer van de raadsvrouw dat de hennep en hasj is gewogen inclusief (plastic) verpakkingsmateriaal, waardoor in de visie van de raadsvrouw de ten laste gelegde hoeveelheden niet bewezen kunnen worden verklaard en er in het kader van de strafmaat met een lager (netto) gewicht rekening gehouden moet worden. De rechtbank overweegt hierover dat de ervaring leert dat het gewicht van plastic verpakkingsmateriaal ten op zichte van het totale netto gewicht van de aangetroffen stof verwaarloosbaar klein is.
Dit maakt dat de rechtbank de ten laste gelegde hoeveelheden bewezen acht en dat zij bij de bepaling van de strafmaat van die hoeveelheden uitgaat.
Wat betreft het aantal stuks vuurwerk zoals ten laste gelegd onder feit 5 heeft de rechtbank tot slot geen reden te twijfelen aan het proces-verbaal van onderzoek inbeslaggenomen vuurwerk dat inhoudt dat de verbalisant het aantal stuks heeft geteld en op 885 stuks uitkwam.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2
primair
hij op 13 oktober 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ontploffingen teweeg heeft gebracht, door opzettelijk nabij een pand aan de [adres 1] , een shell- of mortierbom, althans zwaar professioneel vuurwerk, aan te steken en in de richting van dat pand te gooien, ten gevolge waarvan ontploffingen zijn teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de ramen en de gevel van dat pand aan de [adres 1] , te duchten was;
Feit 3
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 13 december 2020 te Alkmaar en/of elders in Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft verkocht, een hoeveelheid hennep en een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep, waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd;
Feit 4
hij op 13 december 2020 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 194 gram hennep en een hoeveelheid van 22,9 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep, waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd (hashish), zijnde een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hashish;
Feit 5
hij op 13 december 2020 te Alkmaar, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten
- 885 stuks knalvuurwerk (naam: Tp2 en/of producent: TROPIC Jurzy Jurek)
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 primair
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
feit 3
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 5
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan de proeftijd dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en daarbij onder meer gewezen op de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij geen relevante justitiële documentatie heeft en dat de reclassering positief over hem heeft gerapporteerd. Daarnaast heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de verdachte al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat de verdachte na opheffing van de voorlopige hechtenis in februari 2022 niet met politie en justitie in aanraking is geweest. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte slechts een beperkte rol heeft gespeeld in het gehele feitencomplex.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen zwaar vuurwerk, vermoedelijk een shell- of mortierbom kort na middernacht laten ontploffen bij een kantoorpand gelegen in een woonwijk in Heerhugowaard. Door de twee explosies is materiële schade aangericht aan het pand. In dit pand was tot ongeveer een maand voor de explosies [vennootschap 1] gehuisvest en uit het onderzoek is gebleken dat het laten afgaan van het explosief op deze plaats als dreigement aan het adres van advocaat [slachtoffer 1] , haar collega's en het advocatenkantoor was bedoeld. Hoewel op basis van het onderzoek niet kan worden vastgesteld dat de verdachte van die bedoeling op de hoogte is geweest en hij evenmin betrokken is geweest bij de door een medeverdachte in dit verband verstuurde dreigbrieven, gaat het om een ernstig strafbaar feit. De rechtbank beschouwt de verdachte als degene die in opdracht van de medeverdachte heeft geregeld dat een tot op heden onbekend gebleven derdepersoon het explosief ter plaatse heeft laten afgaan.
Daarmee heeft de verdachte advocaat [slachtoffer 1] en de overige medewerkers van het advocatenkantoor angst aangejaagd. Tegelijkertijd veroorzaakt het laten ontploffen van een zwaar explosief bij een advocatenkantoor in het huidige tijdsgewricht grote maatschappelijke beroering en onrust.
Naast dit strafbare feit heeft de verdachte gedurende een klein jaar gehandeld in softdrugs en deze hennep en hasj ook voorhanden gehad. Het gaat om verdovende middelen die een bedreiging voor de volksgezondheid vormen en waarvan het gebruik in veel gevallen leidt tot verslaving daaraan. De verdachte heeft slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad en zich niet om deze onwenselijke gevolgen bekommerd.
Ten slotte was de verdachte in het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk dat niet was bestemd voor consumentengebruik. Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Dat geldt zeker voor professioneel vuurwerk, dat vaak een zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten verkocht mag worden. Ook het opslaan van vuurwerk buiten speciaal daarvoor bestemde inrichtingen brengt aanzienlijke risico’s mee. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad zonder zich rekenschap te geven van het gevaarzettende karakter daarvan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 29 september 2022 van [reclasseringsmedewerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. In dit rapport wordt geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten geen andere straf passend is dan een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur. De rechtbank ziet, mede in de persoon van de verdachte, aanleiding om te bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland aan dit voorwaardelijke strafdeel te verbinden. De verdachte heeft ter zitting verklaard open te staan voor begeleiding.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een notitieblok (nummer 4) en een handgeschreven papier (nummer 12), dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten flessen met vloeistof (nummers 3 en 15), poeder (nummer 5), mes in groen foedraal (nummer 8) en vuurwerk (nummer 10), dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De vloeistof in de flessen met nummers 3 en 15 is Lean, een drank gemaakt van een combinatie van codeïne en promethazine. Het poeder is aangemerkt als versnijdingsmiddel. Alle voornoemde voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Vorderingen benadeelde partijen

In het dossier bevindt zich een voegingsformulier waarin door [slachtoffer 1] en [vennootschap 1]
om vergoeding van materiële en immateriële schade en proceskosten
wordt verzocht. Uit het voegingsformulier, vergezeld van een uitgebreide brief van 21 oktober 2021 waarin de schade voor elk van deze benadeelde partijen wordt uiteengezet en voorzien van een onderbouwing, bezien in samenhang met de op de zitting van 26 oktober 2021 gegeven toelichting door de gemachtigde van de benadeelde partijen, volgt dat het gaat om twee vorderingen: een vordering van benadeeldepartij [slachtoffer 1] die ziet op het vorderen van een immateriëleschadevergoeding van € 2.000,- en proceskosten van € 3.388,-, en een vordering van [vennootschap 1] (hierna: de BV) die materiële schade vordert ter hoogte van in totaal € 9.905,97.
De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdediging dat niet duidelijk is of sprake is van één of twee benadeelde partijen en evenmin welke schade door welke benadeelde wordt gevorderd, hetgeen tot niet ontvankelijkheid van de vordering(en) zou moeten leiden. Dat beide vorderingen in één zogeheten voegingsformulier zijn opgenomen doet daaraan niet af.
Vordering benadeelde partij [vennootschap 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat de BV niet-ontvankelijk is in de vordering omdat - in het geval van een bewezen verklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde - geen sprake is van rechtstreekse schade door dat bewezen verklaarde feit (het teweeg brengen van een ontploffing waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is). Er is volgens de verdediging onvoldoende verband tussen het teweeg brengen van een ontploffing en de materiële schade zoals gevorderd door de BV.
Ook aan dit verweer gaat rechtbank voorbij. Ten aanzien van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich - als medepleger - schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing bij het pand waarin tot kort daarvoor het advocatenkantoor was gevestigd. Voorop moet worden gesteld dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Verder is van belang dat bij de beoordeling of sprake is van een rechtstreeks (causaal) verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit de grenzen van de in de bewezen verklaarde genoemde gedraging van de verdachte niet te nauw moeten worden getrokken.
Uit het dossier volgt dat met het bewezenverklaarde feit (onder meer) werd beoogd het advocatenkantoor schade toe te brengen. Daarmee bestaat tussen de schade van de BV en het bewezen verklaarde feit voldoende verband. Dat met het bewezen verklaarde feit tevens werd beoogd een ander strafbaar feit, te weten een eerder aan één van de advocaten van dit kantoor verstuurde dreigbrief (waarin om geld werd gevraagd) kracht bij te zetten, van welke verdenking de verdachte wordt vrijgesproken, leidt er niet toe de door de BV geleden schade niet als rechtstreekse - door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte - schade kan worden aangemerkt.
Dat de schade van de BV
medehet gevolg is van de onder feit 1 ten laste gelegde en ten aanzien van de verdachte niet bewezen verklaarde afpersing (door middel van dreigbrieven en het teweegbrengen van een explosie) doet er immers niet aan af dat ook op de verdachte op grond van artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) de verplichting rust om de schade te vergoeden.
De BV heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.905,97 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
  • parkeerkosten gemaakt door [slachtoffer 2] , werkneemster van de BV, in het kader van een door haar afgelegde getuigenverklaring bij de politie op 13 oktober 2020. Dit betreft een bedrag van € 3,30;
  • de kosten van de behandeling door een psycholoog van [slachtoffer 2] , ter behandeling van psychische klachten veroorzaakt door het onder 2 ten laste gelegde feit. Deze kosten zijn gedragen door de BV en bedragen € 1.349,-;
  • de kosten gemaakt ter zake de doorbetaling van het salaris van [slachtoffer 2] gedurende de periode 14 oktober 2020 tot 1 april 2021 waarin zij zich heeft ziekgemeld vanwege de psychische klachten ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit. Deze kosten zijn gedragen door de BV en bedragen € 3.373,67;
  • een bedrag van € 5.180,- bestaande uit omzetderving door de BV als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit. De op de zitting gegeven nadere onderbouwing houdt kort gezegd in dat verschillende werknemers van de BV een getuigenverklaring hebben moeten afleggen bij de politie en daardoor gedurende die tijd niet hebben kunnen werken.
Parkeerkosten
Wat betreft de gevorderde parkeerkosten is de rechtbank van oordeel dat deze post kan worden toegewezen. Reis- en parkeerkosten gemaakt met het oog op de vorderingsprocedure en het strafproces dienen in de regel te worden aangemerkt als proceskosten (in de zin van artikel 592a Sv) die overigens niet altijd voor vergoeding in aanmerking komen. In dit geval zijn het kosten gemaakt ten behoeve van het afleggen van de getuigenverklaring bij de politie die als (rechtstreekse) schade kunnen worden aangemerkt.
Kosten psycholoog
Ten aanzien van de schadepost bestaande uit de kosten voor een psycholoog overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en het bewezen verklaarde feit. Ook is aangevoerd dat de vordering onvoldoende informatie bevat over de hoogte van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de schade het gevolg is van (onder meer) het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. Uit de toelichting van de raadsman van de benadeelde partij, de data van het behandeltraject en de betaling zoals die is vermeld op het ingebrachte bankafschrift, volgt dat deze kosten zijn gemaakt naar aanleiding van (onder meer) de (mede) door de verdachte teweeg gebrachte ontploffing bij het voormalige pand van het advocatenkantoor (zoals bewezen verklaard) en dat het bovendien gaat om kosten die voor rekening van de BV zijn gekomen (in het kader van goed werkgeverschap). De hoogte van de vordering komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
Kosten doorbetaling salaris
Ten aanzien van de schadepost bestaande uit de kosten gemaakt ter zake de doorbetaling van het salaris van [slachtoffer 2] ter hoogte van het bedrag waarvoor de BV niet verzekerd was (eerste 20 ziektedagen), overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft betoogd dat deze post niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de BV ook in het geval het strafbare feit niet zou zijn gepleegd, salaris aan [slachtoffer 2] had moeten betalen. De loondoorbetalingsverplichting vindt volgens de verdediging zijn oorsprong in de afgesloten arbeidsovereenkomst en is niet eerst door het bewezen verklaarde feit ontstaan. Daardoor is geen sprake van rechtstreekse schade. De rechtbank acht ook deze kosten toewijsbaar op grond van het bepaalde in artikel 6:107a lid 2 BW. Deze bepaling houdt onder meer en voor zover hier van belang in dat indien een werkgever krachtens individuele arbeidsovereenkomst verplicht is tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van de gekwetste het loon door te betalen en die ongeschiktheid tot werken het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, de werkgever jegens deze ander recht op schadevergoeding ten bedrage van het door hem betaalde loon.
Omzetderving
Ten aanzien van de schadepost bestaande uit door de BV gederfde omzet tot een bedrag van € 5.180,00 overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft deze schadepost gemotiveerd betwist, stellende dat bewijs voor het mislopen van omzet ontbreekt. Dat bewijs kan volgens haar niet volgen uit het overzicht opgenomen in bijlage 4 bij de vordering, waarin uren staan vermeld die de vier advocaten van de BV hebben besteed aan werkzaamheden of overleg samenhangend met de in dit dossier aan de orde zijnde strafbare feiten en het politieonderzoek. De rechtbank overweegt dat uit het overzicht weliswaar volgt dat de aan de BV verbonden advocaten mede als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte declarabele uren niet aan hun advocatenwerkzaamheden hebben kunnen besteden, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank nog niet gegeven dat die uren één op één als gederfde omzet kunnen worden aangemerkt. Zo is niet duidelijk welke werkzaamheden niet zijn verricht en waarvoor omzet is misgelopen en welke bedragen daarmee zijn gemoeid. Hoewel de rechtbank - net als de raadsvrouw van de verdachte - geenszins uitsluit dat sprake is geweest van (enige) omzetderving, is de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. Daartoe zou nader onderzoek (en meer gegevens) nodig zijn, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit betekent dat de rechtbank de vordering op dit punt niet-ontvankelijk zal verklaren. De BV kan voor dit deel van de vordering een procedure bij de burgerlijke rechter beginnen.
Conclusie
Gezien het voorgaande begroot de rechtbank de door de BV geleden (materiële) schade op een bedrag van € 4.725,97. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020, tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en zij heeft tevens verzocht het bedrag te matigen.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Immateriële schadevergoeding komt voor vergoeding in aanmerking wanneer:
a. de verdachte het oogmerk had de benadeelde zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank leidt uit de vordering en bijbehorende toelichting af dat [slachtoffer 1] haar vordering grondt op aantasting in de persoon op andere wijze (artikel 6:106, aanhef en onder b BW). Jurisprudentie van de Hoge Raad [5] maakt duidelijk dat “van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.” Dat er niet een uitdrukkelijk verweer wordt gevoerd, maakt ook niet uit. Zelfs als de vordering in het geheel niet wordt betwist, moet de rechter bij immateriële schadevergoeding onderzoeken of er een wettelijke grondslag is.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] heeft gesteld dat sprake is (geweest) van een ernstige aantasting in de persoonlijke levenssfeer: het wekenlang en nog steeds leven in angst door de dreigbrieven en het laten ontploffen van een explosief bij haar voormalig kantoor teneinde de dreigementen kracht bij te zetten. Ten aanzien van de verdachte wordt echter slechts bewezen verklaard: het (samen met anderen) tot ontploffing (laten) brengen van een explosief met gemeen gevaar voor goederen. Dit gebeurde kort na middernacht en bij een leegstaand kantoorpand. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat dit feit voor [slachtoffer 1] buitengewoon naar moet zijn geweest, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het (bewezen verklaarde) onrechtmatig handelen van de verdachte niet dan wel in onvoldoende mate worden afgeleid dat daardoor de persoonlijke veiligheid dan wel het recht op zelfbeschikking van [slachtoffer 1] in het geding is geweest. Mede in aanmerking genomen dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, is naar het oordeel van de rechtbank in de zaak van de verdachte geen sprake van een situatie waarin de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder geestelijk letsel kan worden aangenomen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vordering wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag niet-ontvankelijk zal verklaren.
Proceskosten
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft proceskosten gevorderd van een bedrag ter hoogte van € 3.388,-. De proceskosten zijn niet begroot volgens het liquidatietarief maar berekend aan de hand van de daadwerkelijk aan de zaak bestede uren van de ingeschakelde advocaat: 14 uren tegen een uurtarief van € 200,- met daarbij opgeteld 21% btw. Subsidiair, in het geval de rechtbank van oordeel is dat de proceskosten moeten worden begroot aan de hand van het liquidatietarief, vorderen zowel [slachtoffer 1] als de BV ieder voor zich proceskosten die aan de hand van voornoemd liquidatietarief moeten worden begroot (tarief II, 4 punten).
Op de zitting van 25 oktober 2022 heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat onduidelijk is namens wie de proceskosten precies worden gevorderd. De raadsman van de benadeelde partijen heeft toegelicht dat de proceskosten zijn gebaseerd op het totaal aantal uren dat hij aan beide vorderingen heeft besteed. Gelet op deze samenhang en verwevenheid van de proceskosten die de raadsman voor beide benadeelde partijen heeft gevorderd en in aanmerking nemend dat in de onderhavige zaak de BV deels in het gelijk, deels in het ongelijk en [slachtoffer 1] in het ongelijk wordt gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde proceskosten te compenseren in die zin dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking zouden komen of dat begroting daarvan volgens het liquidatietarief zou moeten geschieden.
Hoofdelijkheid
Tot slot heeft de verdediging nog aangevoerd dat de verdachte een beperkte rol heeft gehad ten aanzien van het ten laste gelegde feit en dus ook een kleiner aandeel moet hebben in de te betalen schadevergoeding. In het verlengde daarvan heeft de verdediging betoogd dat de vordering tot schadevergoeding niet hoofdelijk moet worden toegewezen omdat dat in de praktijk ertoe zal leiden dat het de verdachte is die voor de totale schade zal opdraaien.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daarover als volgt. Hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat indien en voor zover meerdere personen verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade. Dat is doorgaans het geval als de schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van twee of meer personen. Dat een mededader niet in dezelfde mate aan een strafbaar feit en de daaruit gevolgde schade heeft bijgedragen, kan die mededader niet baten. Hetzelfde geldt als de schade mede het gevolg is van nog een andere gebeurtenis, zoals in dit geval het onder feit 1 ten laste gelegde waarvoor de verdachte wordt vrijgesproken.
Mocht de hoofdelijk aansprakelijke verdachte zijn aangesproken tot schadevergoeding en vindt hij dat hij méér betaald heeft dan hij feitelijk heeft veroorzaakt, dan kan hij de medeaansprakelijke aanspreken tot vergoeding aan hem wat hij ‘teveel’ (gelet op zijn aandeel in het ontstaan van de schade) heeft betaald, oftewel hij kan dan regres nemen (zie artikel 6:10 BW). De bedoeling van deze bepalingen is dat mededaders zich niet eenvoudig aan hun civiel- en strafrechtelijke aansprakelijkheid kunnen onttrekken doordat hun precieze aandeel niet valt vast te stellen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de schadeposten voor zover die voor toewijzing in aanmerking komen, hoofdelijk zal toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [vennootschap 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde, zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht,
3 en 11 van de Opiumwet,
9.2.2.1 Wet milieubeheer,
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten,
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2 primair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 16 (zestien) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich conform afspraken meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar en zich blijft melden op deze afspraken, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • 4. 1 STK Notitieblok (Omschrijving: 1222791)
  • 12. 1 STK Handgeschreven papier (Omschrijving: 1198527)
Onttrekt aan het verkeer:
  • 3. 21 FLS Flesjes met vloeistof (Omschrijving: 1218100)
  • 5. 1 STK Poeder (Omschrijving: 1218121)
  • 8. 1 STK Mes in groen foedraal (Omschrijving: 1217818)
  • 10. 1 STK Vuurwerk (Omschrijving: 1217758 (zie 1196339)
  • 15. 2 FLS Flessen vloeistof (Omschrijving: 1218099)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde
partij [vennootschap 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.725,97als vergoeding voor de materiële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [vennootschap 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [vennootschap 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.725,97, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partijen [vennootschap 1] en [slachtoffer 1] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2022.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen Iphone [verdachte] (dossierpagina 311).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 47; proces-verbaal 2e dreigbrief p. 50 en proces-verbaal 3e dreigbrief p.52
3.Proces-verbaal van bevindingen audiofragment van [betrokkene 2] , p. 54
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 34
5.Zie onder meer HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793