ECLI:NL:RBNHO:2022:10113

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
10165162 \ VV EXPL 22-83
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en gedragsmaatregel huurder wegens tekortkomingen in huurverplichtingen

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting Zaandams Volkshuisvesting (ZVH), bij wijze van voorlopige voorziening de ontruiming van de woning van de huurder, [gedaagde]. De verhuurder stelt dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt, omdat de woning en tuin vol staan met spullen. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel de huurder tekortschiet in zijn verplichtingen, het op dit moment onvoldoende waarschijnlijk is dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De kantonrechter legt de huurder echter een gedragsmaatregel op, waarbij hij de woning en tuin moet opruimen en opgeruimd moet houden. De huurder heeft erkend dat de woning opgeruimd moet worden en heeft toegezegd dit te doen. De kantonrechter geeft de huurder veertien dagen om aan deze verplichtingen te voldoen, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 2.500. De proceskosten komen voor rekening van de huurder, die overwegend ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10165162 \ VV EXPL 22-83
Uitspraakdatum: 14 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de stichting
Stichting Zaandams Volkshuisvesting
gevestigd te Zaandam
eiseres
verder te noemen: ZVH
gemachtigde: mr. R.W. Nederveen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
De zaak in het kort
In deze zaak vordert de verhuurder, bij wijze van voorlopige voorziening, ontruiming van de woning, omdat de huurder de woning en zijn tuin vol heeft staan met spullen en zich daardoor niet gedraagt als een goed huurder. Hoewel de verhuurder voldoende heeft aangetoond dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt en de huidige situatie op korte termijn moet worden beëindigd, acht de kantonrechter het op dit moment onvoldoende waarschijnlijk dat de vordering tot ontruiming, in een nog te voeren gewone procedure zal worden toegewezen. Wel zal de subsidiair gevorderde gedragsaanwijzing, die eruit bestaat dat de huurder de woning en de tuin moet opruimen en opgeruimd moet houden, worden toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
ZVH heeft [gedaagde] op 31 oktober 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Op de zitting zijn nog stukken overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 15 juli 1999 een woning aan de [adres] te [plaats] van ZVH.
2.2.
Op 3 augustus 2022 heeft ZVH samen met de GGD een bezoek gebracht aan [gedaagde] . Tijdens dit bezoek zijn er met [gedaagde] afspraken gemaakt over het afvoeren van de grote hoeveelheid spullen die zich in en om zijn woning bevindt.
2.3.
Op 11 augustus 2022 heeft ZVH geconstateerd dat [gedaagde] de gemaakte afspraken niet is nagekomen en is er met hem afgesproken dat er een bedrijf ingeschakeld zal worden om de overtollige spullen uit de woning en de tuin te verwijderen. De gemaakte afspraken zijn middels een brief van 12 augustus 2022 aan [gedaagde] bevestigd.
2.4.
Op 6 september 2022 heeft een professioneel bedrijf de in de voortuin gestalde spullen afgevoerd. [gedaagde] heeft vervolgens verhinderd dat er meer spullen afgevoerd werden.
2.5.
Op 20 oktober 2022 heeft ZVH [gedaagde] opnieuw bezocht in zijn woning. ZVH heeft tijdens dat bezoek geconstateerd dat zowel de woning als de tuin nog altijd vol staan met spullen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
ZVH vordert primair dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert ZVH dat de kantonrechter [gedaagde] een gedragsmaatregel oplegt die eruit bestaat dat [gedaagde] , op straffe van een dwangsom, de woning en de tuin moet opruimen, leeghalen en schoonmaken en dit ook zo moet houden. Tevens vordert ZVH dat zij, voor zover [gedaagde] zijn verplichtingen niet nakomt en de maximale dwangsom is verbeurd, wordt gemachtigd om de in de gedragsomschrijving omschreven werkzaamheden zelf uit te voeren en [gedaagde] te veroordelen dit te gehengen en te gedogen en daar waar nodig medewerking verleent aan de werkzaamheden. Voor het geval hij dit laatste nalaat, vordert ZVH dat [gedaagde] wordt veroordeeld de woning tijdelijk te ontruimen. Tot slot vordert ZVH dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van alle kosten die ZVH moet maken om de werkzaamheden uit te voeren en tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
ZVH legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat uit de huurovereenkomst en het daarop van toepassing zijnde huurreglement en de artikelen 7:213 en 7:214 Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeit dat [gedaagde] goed voor de woning moet zorgen, de woning als woonruimte moet gebruiken en moet voorkomen dat de leefomgeving overlast van hem ervaart. [gedaagde] handelt in strijd met deze verplichtingen, doordat de woning en de tuin zijn overladen met spullen en daardoor (deels) onbegaanbaar zijn geworden. Hierdoor is voor zowel [gedaagde] zelf als voor omwonenden een gevaarlijke situatie ontstaan. Ondanks de hulp die ZVH en hulpverlenende instanties [gedaagde] hebben geboden en de toezeggingen die [gedaagde] heeft gedaan, is geen verbetering opgetreden en staan de woning en tuin nog altijd overvol met spullen. Dit levert volgens ZVH een dusdanig ernstige tekortkoming op dat de kans groot is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Vooruitlopend hierop heeft ZVH er belang bij dat haar vordering tot ontruiming, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt toegewezen.
3.3.
[gedaagde] erkent dat de woning, zoals hij zelf zegt, ‘een bouwput’ is en dat deze opgeruimd moet worden. Hij voert echter aan dat hij op zoek is naar een plek waar hij zijn spullen op kan slaan en dat hij er voor zal zorgen dat de woning op korte termijn wordt opgeruimd.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als ZVH daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een zorgwekkende, gevaarlijke en gevaarzettende situatie, die zo dringend is dat van ZVH niet gevergd kan worden dat zij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen.
4.4.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Een huurder is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen. Een huurder moet goed voor het gehuurde zorgen en voorkomen dat de leefomgeving overlast van hem of haar ervaart. Een huurder mag de woning dus niet vervuilen en daar geen gevaarlijke situatie laten ontstaan. Ook is een huurder verplicht de tuin zo te onderhouden dat deze een verzorgde indruk maakt. Daarnaast moet een huurder medewerking verlenen aan dringende werkzaamheden die de verhuurder aan de woning moet verrichten en moet de huurder het gehuurde gebruiken voor het doel waarvoor het is bestemd, te weten als woonruimte.
4.5.
Uit de door ZVH overgelegde stukken en hetgeen zij op de zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichting om zich als een goed huurder te gedragen. Vast staat dat zowel de woning en de tuin op dit moment overladen zijn met spullen, waardoor voor zowel [gedaagde] zelf als voor zijn woonomgeving een gevaarlijke situatie is ontstaan. Ondanks deze tekortkoming, acht de kantonrechter het in dit geval niet in voldoende mate waarschijnlijk dat de vordering tot ontruiming om die reden in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Hiervoor is van belang dat [gedaagde] al heel lang in het gehuurde woont en niet gebleken is dat [gedaagde] tot augustus van dit jaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De situatie dat [gedaagde] bovenmatig veel spullen in zijn woning verzamelt, is dus beperkt tot slechts een paar maanden en onvoldoende gebleken is dat [gedaagde] , door zijn verzamelwoede, ernstige overlast voor omwonden veroorzaakt. Daar komt bij dat [gedaagde] op de zitting heeft erkend dat de woning op dit moment ‘een bouwput’ is en heeft toegezegd de woning op te zullen ruimen. Hoewel ZVH er, gezien de toezeggingen die eerder zijn gedaan, geen vertrouwen in heeft dat [gedaagde] de toezegging om zijn woning op te ruimen na zal komen, gaat de kantonrechter ervan uit dat de noodzaak om de woning op te ruimen [gedaagde] door deze procedure duidelijk is geworden. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter een ontruiming op dit moment (nog) niet gerechtvaardigd. De gevorderde ontruiming zal daarom worden afgewezen.
4.6.
Wel zal de kantonrechter, gezien het belang dat ZVH heeft bij beëindiging van de huidige situatie, [gedaagde] de subsidiair door ZVH gevorderde gedragsaanwijzing opleggen. [gedaagde] krijgt daarmee een ‘laatste kans’ zich als een goed huurder te gedragen en de verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen. Een volgende wanprestatie leidt (mogelijk) wel tot ontruiming van het gehuurde.
4.7.
Anders dan door ZVH is gevorderd zal de kantonrechter [gedaagde] een termijn van veertien dagen gunnen om de woning zelf op te ruimen, omdat dit mede op basis van wat er ter zitting is besproken redelijk voorkomt. De kantonrechter zal de gevorderde machtiging om de werkzaamheden zo nodig zelf uit te voeren met medewerking van [gedaagde] , alsmede de tijdelijke ontruiming van de woning, ook toewijzen, omdat ZVH daar voldoende belang bij heeft. De kantonrechter zal ook dwangsommen aan de gedragsaanwijzingen verbinden, omdat voldoende is gebleken dat ZVH belang heeft bij een financiële prikkel voor [gedaagde] om tot het opruimen en opgeruimd laten van de woning en tuin over te gaan. [gedaagde] heeft de door ZVH gevorderde bedragen en maxima aan dwangsommen niet weersproken, zodat de kantonrechter deze zal toewijzen. De gevorderde kosten samenhangende met het (laten) verrichten van werkzaamheden worden afgewezen, omdat nu nog niet duidelijk is of kosten worden gemaakt en zo ja, tot welk bedrag.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij overwegend ongelijk krijgt. Volgens rechtspraak (zie: HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
legt aan [gedaagde] de volgende gedragsaanwijzingen op en bepaalt dat [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
a. het gehuurde moet gaan gebruiken, en vervolgens moet blijven gebruiken conform de bestemming ‘woonruimte’ en aldus niet langer als werk- en opslagplaats;
het gehuurde, waaronder alle in de woning gelegen ruimtes en tuinen, zodanig moet opruimen, leeghalen en schoonmaken en dit zodanig opgeruimd, leeggehaald en schoongemaakt moet houden;
dat omwonenden geen overlast ervaren;
dat het gehuurde een verzorgde indruk maakt;
dat het gehuurde op normale wijze toegankelijk en begaanbaar is;
dat ZVH in het gehuurde (onderhouds)inspecties kan uitvoeren, teneinde te inspecteren in hoeverre er sprake is van achterstallig onderhoud en eventueel noodzakelijk te verrichten (onderhouds)werkzaamheden;
dat geen sprake is van een schending van (brand)veiligheidsnormen, althans van veiligheidsrisico’s en een brandgevaarlijke situatie;
dat - voor zover nr 5. niet opgaat – ZVH een inspectie kan uitvoeren teneinde te controleren in hoeverre sprake is van een schending van (brand)veiligheidsnormen, althans van veiligheidsrisico’s en een brandgevaarlijke situatie;
dat – in het kader van de (brand)veiligheid – in de woning de gangen, trappen en overlopen, alsmede de tuinen, toegankelijk en vrij van obstakels zijn;
dat – in het kader van de (brand)veiligheid – in de woning de hoofdafsluiting van het gas, de meterkast en de cv-ketel toegankelijk en goed bereikbaar zijn (en aldus vrij van obstakels);
dat er toegankelijke en begaanbare vluchtroutes zijn voor het geval er brand zou uitbreken;
de gemeenschappelijke grond, die is gelegen tegenover het gehuurde, niet meer gebruikt en ook niet meer zal gebruiken, althans niet als opslagplaats, en deze grond vrij houdt en vrij zal houden van goederen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan ZVH een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan de gedragsaanwijzingen onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 2.500,00;
5.3.
verleent ZVH op grond van artikel 3:299 BW de machtiging de werkzaamheden zoals genoemd onder 5.1 zo nodig zelf uit te (laten) voeren in het gehuurde waaronder in alle ruimtes van de woning alsmede in de tuinen, steeds wanneer [gedaagde] in gebreke is gebleven met de nakoming van (één van) de gedragsaanwijzing(en) zoals genoemd onder 5.1, na verbeurte van de maximale dwangsom van de veroordeling en zolang [gedaagde] huurder is van het gehuurde;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om de werkzaamheden zoals genoemd onder 5.1 te gehengen en te gedogen en daar waar nodig zijn medewerking te verlenen, waaronder door toegang tot het gehuurde (waaronder de woning) te verschaffen aan medewerkers van ZVH of derden die hiertoe van ZVH opdracht hebben gekregen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , wanneer hij niet vrijwillig aan de onder 5.4 opgenomen veroordeling voldoet, om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, het gehuurde, met al het zijne en de personen die zijdens hem in het gehuurde verblijven, tijdelijk, voor de duur van maximaal veertien (14) dagen, te ontruimen, een en ander ter uitsluitende beoordeling van ZVH, te bewerkstellingen door de gerechtsdeurwaarder, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 558 sub a jo. 556 lid 1 jo 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ZVH tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 125,03
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter