ECLI:NL:RBNHO:2021:9602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
C/15/313467 / HA ZA 21-101
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure met betrekking tot betaling van herstelkosten en nevenkosten na voldoening van hoofdsom

In deze schadestaatprocedure vorderen eisers, [eiser 1] c.s., betaling van een restant hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente van gedaagde, [gedaagde]. Na de dagvaarding heeft gedaagde de gevorderde hoofdsom voldaan, maar eisers stellen dat zij de betaling eerst in mindering hebben gebracht op de nevenkosten. Gedaagde betwist de verschuldigdheid van deze kosten en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade door eisers is geleden als gevolg van tekortkomingen van gedaagde in de nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat eisers de betaling van gedaagde correct hebben toegerekend aan de buitengerechtelijke kosten en de verschenen rente, waardoor er nog een restant hoofdsom resteert. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen op 27 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats 2]
zaaknummer / rolnummer: C/15/313467 / HA ZA 21-101
Vonnis van 27 oktober 2021
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1],
eisers,
advocaat mr. J.J. Kunst te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8
  • de akte houdende overlegging producties tevens houdende vermindering van eis met producties 9 t/m 14 van de zijde van [eiser 1] c.s.
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het betreft een schadestaatprocedure. Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] de gevorderde hoofdsom aan [eiser 1] c.s. voldaan. [eiser 1] c.s. vorderen in deze procedure het restant aan hoofdsom, omdat zij de ontvangen betaling eerst in mindering hebben gebracht op de door [gedaagde] verschuldigde nevenkosten, waaronder buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. [gedaagde] betwist deze kosten verschuldigd te zijn en concludeert tot afwijzing van de vorderingen omdat hij de volledige hoofdsom heeft betaald.
3. De feiten
3.1.
[eiser 1] c.s. hebben bij deze rechtbank een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt vanwege een geschil over een door hen van [gedaagde] gekochte woning (hierna: de hoofdprocedure). [eiser 1] c.s. hebben in de hoofdprocedure onder meer gevorderd - kort gezegd - dat de rechtbank (1) voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] c.s. hebben geleden en zullen lijden doordat het dakoverstek van de woning niet in lijn is met de daarvoor afgegeven omgevingsvergunning, en (2) [gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van die schade aan hen, zulks nader op te maken bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente. Bij vonnis van 27 februari 2019 heeft deze rechtbank die vorderingen toegewezen.
3.2.
Het vonnis van 27 februari 2019 is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2020 bekrachtigd. Dit arrest is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan en heeft daarmee tussen partijen gezag van gewijsde verkregen.
3.3.
Medio november 2020 heeft Bouw- & aannemersbedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) herstelwerkzaamheden verricht met betrekking tot het dakoverstek. Bij factuur van 17 december 2020 zijn de herstelkosten van € 10.974,70 inclusief btw bij [eiser 1] c.s. in rekening gebracht. De factuur is op 27 december 2020 door [eiser 1] c.s. betaald.
3.4.
Bij per e-mail verzonden brief van 11 januari 2021 hebben [eiser 1] c.s. aan [gedaagde] opgave gedaan van het beloop van de schade en hem gesommeerd tot betaling van € 10.974,70 binnen veertien dagen. Bij e-mail van 29 januari 2021 hebben [eiser 1] c.s. deze betalingstermijn verlengd tot 15 februari 2021. Daarbij hebben zij meegedeeld dat, als betaling uitblijft, een schadestaatprocedure zal worden gestart en dat zij dan tevens aanspraak zullen maken op de over de schade verschuldigde wettelijke rente en op de buitengerechtelijke kosten van € 1.070,54 (inclusief btw).
3.5.
Op 16 februari 2021 hebben [eiser 1] c.s. de dagvaarding in deze schadestaatprocedure aan [gedaagde] betekend. Daarnaast hebben zij diezelfde dag ten laste van [gedaagde] beslag gelegd op een onroerende zaak. [eiser 1] c.s. hebben bij dagvaarding betaling gevorderd van: de herstelkosten (€ 10.974,70), de buitengerechtelijke kosten (€ 1.070,54) en de proceskosten (waaronder de beslagkosten en de nakosten), een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Op 18 februari 2021 heeft [gedaagde] € 10.974,70 aan [eiser 1] c.s. betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] c.s. vorderen in deze schadestaatprocedure – na vermindering van eis – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser 1] c.s. van een bedrag van € 1.579,61, althans tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 februari 2021 tot en met de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien deze kosten niet binnen twee weken na dit vonnis zijn voldaan.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleidende opmerkingen

5.1.
De vorderingen in deze schadestaatprocedure strekken tot vergoeding van schade die [eiser 1] c.s. stellen te hebben geleden als gevolg van het door de rechtbank in de hoofdprocedure vastgestelde tekortschieten door [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. [gedaagde] heeft
nahet uitbrengen van de dagvaarding in de schadestaatprocedure een betaling van € 10.974,70 aan [eiser 1] c.s. verricht ter hoogte van de bij de dagvaarding door [eiser 1] c.s. gevorderde hoofdsom. Dit bedrag hebben [eiser 1] c.s. overeenkomstig artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) eerst op de buitengerechtelijke kosten van € 1.070,54, vervolgens op de verschenen rente van € 509,07 en daarna op de hoofdsom in mindering gebracht. Hierdoor zijn de buitengerechtelijke kosten en rente volgens [eiser 1] c.s. volledig voldaan en resteert er nog € 1.579,61 (€ 10.974,70 – € 9.395,09) aan hoofdsom.
5.2.
Vooropgesteld geldt dat het [eiser 1] c.s. op grond van artikel 6:44 BW is toegestaan om betaling van een op een bepaalde verbintenis toe te rekenen hoofdsom eerst in mindering te brengen op de kosten, vervolgens in mindering op de verschenen rente en tenslotte in mindering op de hoofdsom en de lopende rente. De rechtbank zal hierna beoordelen of [gedaagde] buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd was en, zo ja, tot welk bedrag. Dit is van belang om te kunnen vaststellen of [eiser 1] c.s. de betaling van € 10.974,70 eerst op deze kosten in mindering mocht brengen en daarna op de hoofdsom. Tot slot zullen de gevorderde proceskosten, waaronder de beslagkosten, worden beoordeeld.
Buitengerechtelijke kosten
5.3.
[eiser 1] c.s. maken aanspraak op € 1.070,54 aan buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] betwist dat deze kosten verschuldigd zijn. Allereerst omdat er geen sprake is (geweest) van buitengerechtelijke werkzaamheden ter incassering. Daarnaast vloeit de vordering voort uit een verwijzing naar de schadestaatprocedure, als gevolg waarvan [eiser 1] c.s. de schadestaat aan [gedaagde] moesten betekenen. Dat [eiser 1] c.s. eerst een brief aan [gedaagde] hebben gestuurd voordat zij de procedure zijn gestart maakt niet dat € 1.070,54 in rekening kan worden gebracht, aldus nog steeds [gedaagde].
5.4.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 613 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat een schadestaatprocedure een aanvang neemt met de betekening door de gerechtsdeurwaarder aan de wederpartij van een schadestaat. De wetgever is er daarbij van uitgegaan dat tussen partijen overleg is gevoerd, maar dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid, waarna de schadestaat wordt betekend. Dit betekent dat, anders dan [gedaagde] betoogt, betekening van de schadestaat pas dient plaats te vinden wanneer de wederpartij niet zonder meer bereid is het in de schadestaat genoemde bedrag te voldoen. De rechtbank volgt de stelling van [gedaagde] dat [eiser 1] c.s. zonder meer de schadestaat aan hem moest betekenen dan ook niet. [eiser 1] c.s. hebben (logischerwijs) eerst per e-mail van 11 januari 2021 de schadestaat aan [gedaagde] toegezonden en hem gesommeerd binnen veertien dagen tot betaling over te gaan. Bij e-mail van 29 januari 2021 is nogmaals een sommatie uitgegaan. Daarin is [gedaagde] gesommeerd uiterlijk op 15 februari 2021 te betalen, bij gebreke waarvan hem is meegedeeld dat alsdan een schadestaatprocedure zal worden gestart, waarbij [eiser 1] c.s. tevens aanspraak zullen maken op de over de schade verschuldigde wettelijke rente en op de buitengerechtelijke kosten (zie ook hiervoor onder 3.4). De vraag is of daarmee sprake is van zodanige incassohandelingen op grond waarvan [gedaagde] buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat de vordering tot vergoeding van de herstelkosten kwalificeert als een vordering tot vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW en het verzuim is ingetreden na 1 juli 2012. Op grond van het Besluit zijn incassokosten verschuldigd, voor zover vaststaat dat [eiser 1] c.s. incassowerkzaamheden hebben verricht die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het maakt daarbij niet uit waar die incassowerkzaamheden uit hebben bestaan. Omdat [eiser 1] c.s. hebben gesteld dat zij [gedaagde] hebben aangemaand en dit ook uit de overgelegde stukken is gebleken, waarbij de aanmaning van 29 januari 2021 aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW voldoet, moet [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten betalen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn op de juiste wijze berekend over de hoofdsom van € 10.974,70. Dit betekent dat [gedaagde] € 1.070,54 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd was, zodat [eiser 1] c.s. terecht de door [gedaagde] ontvangen betaling op deze kosten in mindering hebben gebracht.
Wettelijke rente
5.6.
[eiser 1] c.s. stellen dat [gedaagde] wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd is, primair vanaf 6 november 2018, zijnde de datum waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt door de ingebrekestelling van [eiser 1] c.s. van 23 oktober 2018. [eiser 1] c.s. berekenen de wettelijke rente over de periode van 6 november 2018 tot aan
18 februari 2021 op een bedrag van € 509,07. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van wettelijke rente. Volgens [gedaagde] is de schade pas in rekening gebracht (en opeisbaar) op het moment dat deze daadwerkelijk is gevorderd. Dat was pas in januari 2021. Daarnaast is de factuur voor de gevorderde kosten ook pas op 27 december 2020 door [eiser 1] c.s. voldaan. [gedaagde] concludeert daarom tot afwijzing van de gevorderde wettelijke rente.
5.7.
Beoordeeld moet worden vanaf welke dag [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag aan schadevergoeding van € 10.974,70. Als uitgangspunt geldt dat de datum waarop de wettelijke rente begint te lopen, ingevolge artikel 6:119 lid 1 BW het moment is waarop de schuldenaar in verzuim is geraakt met de verplichting tot betaling van een geldsom. Wettelijke rente is verschuldigd over de gehele periode waarin de schuldenaar in verzuim is. De wettelijke regeling van het verzuim is neergelegd in artikel 6:81 e.v. BW. Voor het intreden van verzuim is in het algemeen een ingebrekestelling nodig. Artikel 6:83 aanhef en onder b BW bepaalt evenwel dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente is aldus bepalend de vraag op welk moment de vordering opeisbaar is. Met betrekking tot de opeisbaarheid van de vordering geldt in beginsel dat de vordering opeisbaar is op het tijdstip waarop de schade ontstaat. Wanneer de schade is geleden of geacht moet worden te zijn geleden, hangt af van de aard van de schade en de wijze van schadebegroting. Wordt de schade vastgesteld op bepaalde in concreto gemaakte kosten dan ontstaat zij pas op het moment dat deze kosten door de benadeelde moeten worden voldaan.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat de schade door [eiser 1] c.s. is vastgesteld op bepaalde, concreet gemaakte kosten van herstel. In dat geval wordt de schade geacht te zijn ontstaan op het moment dat deze kosten door de benadeelde moeten worden voldaan. Dit betekent dat sprake is van opeisbaarheid, en dus recht op wettelijke rente, vanaf het moment dat [eiser 1] c.s. de aan deze schadevergoedingspost ten grondslag liggende factuur hebben voldaan. Uit de door [eiser 1] c.s. overgelegde stukken volgt dat zij de factuur van [bedrijf] op 27 december 2020 hebben betaald. Vanaf deze datum is [gedaagde] dan ook wettelijke rente verschuldigd. De rechtbank stelt het verschuldigde bedrag aan wettelijke rente vast op € 32,46 (berekend over de periode van 27 december 2020 tot en met 18 februari 2021).
Conclusie
5.9.
Gelet op het voorgaande mochten [eiser 1] c.s. de betaling eerst in mindering brengen op de buitengerechtelijke kosten en de verschenen rente. Bij het berekenen van de wettelijke rente zijn [eiser 1] c.s. echter uitgegaan van een verkeerde ingangsdatum, zodat de rechtbank de hoogte van de resterende hoofdsom zelf zal vaststellen.
5.10.
De betaling door [gedaagde] van € 10.974,70 strekt eerst in mindering op de buitengerechtelijke kosten van € 1.070,54 en vervolgens op de verschenen rente van
€ 32,46. Dit maakt dat met de betaling € 9.871,70 op de hoofdsom is voldaan, zodat
€ 1.103,00 aan hoofdsom resteert. Over dit bedrag is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd vanaf 19 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling. De vordering onder I zal dan ook worden toegewezen tot € 1.103,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2021.
Proceskosten
5.11.
[eiser 1] c.s. vorderen tevens vergoeding van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 340,75 voor verschotten en € 563,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 563,00).
5.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [gedaagde] eerst ná het uitbrengen van de dagvaarding een deelbetaling heeft gedaan, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij het tarief dat past bij de aanvankelijk gevorderde hoofdsom (tarief II). De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.181,83
5.13.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 1.103,00 (één duizend honderddrie euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 19 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 903,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.181,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. H.A. Pott Hofstede, op 27 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1589