ECLI:NL:RBNHO:2021:9518

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
HAA 21/3534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onredelijke late indiening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser op 5 september 2021 beroep ingesteld bij de Rechtbank Noord-Holland, omdat het bestuursorgaan, de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, niet tijdig een besluit had genomen op zijn bezwaar van 22 mei 2020. Het bezwaar was gericht tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een object. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep onredelijk laat is ingediend, aangezien er meer dan vijf maanden zijn verstreken tussen de datum waarop de beslistermijn is verlopen en de indiening van het beroepschrift. Eiser had vanaf 22 maart 2021 beroep kunnen aantekenen, maar deed dit pas op 5 september 2021. De rechtbank overweegt dat de bedoeling van het beroep is om het bestuursorgaan te bewegen om spoedig te beslissen, en dat het niet in lijn is met deze bedoeling dat eiser zo lang heeft gewacht. De rechtbank heeft geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die de late indiening van het beroepschrift kunnen rechtvaardigen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank komt niet toe aan verdere verzoeken van eiser, waaronder een proceskostenveroordeling, omdat de uitkomst van de zaak daartoe geen aanleiding geeft. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Op 5 september 2021 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 22 mei 2020. Het bezwaarschrift is gericht tegen het besluit waarin verweerder de WOZ-waarde heeft vastgesteld inzake het object gelegen aan de [locatie] te [woonplaats] .
Verweerder heeft op 23 september 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
5. De beslistermijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar in zaken als deze is geregeld in artikel 236 van de Gemeentewet. Volgens het tweede lid van dit artikel moet de heffingsambtenaar in dit geval op het bezwaarschrift beslissen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
6. Eiser heeft op 22 mei 2020 bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 maart 2021, door verweerder ontvangen op 8 maart 2021, heeft hij verweerder in gebreke gesteld. Eiser kom vervolgens na twee weken (dus vanaf 22 maart 2021) beroep instellen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Eiser is eerst op 5 september 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
7. Verweerder erkent in zijn verweerschrift van 23 september 2021 dat de beslistermijn is overschreden. Dit heeft te maken met het feit dat vanwege coronamaatregelen men plotseling thuis ging werken, hetgeen gevolgen had voor de postverwerking. Het bezwaarschrift is daardoor niet op de juiste wijze verwerkt, waardoor het niet is behandeld. Verweerder verzoekt echter het beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Eiser had vanaf 22 maart 2021 beroep kunnen aantekenen maar heeft dat pas op 5 september 2021 gedaan. Dit is meer dan vijf maanden later. Verweerder verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2667) en de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 juli 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:2173). Indien de rechtbank van mening is dat het beroep wel ontvankelijk is, dan wordt verzocht om een termijn van zes weken te geven om alsnog een besluit te nemen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Nu in het onderhavige geval tussen de datum waarop de beslistermijn is verlopen en de datum waarop het beroepschrift is ingediend meer dan vijf maanden zijn gelegen, is de rechtbank van oordeel dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. De bedoeling van het beroep is het bestuursorgaan te bewegen spoedig te beslissen op het bezwaar. Daar strookt niet mee dat belanghebbende ruim 5 maanden stil blijft zitten. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en die zijn de rechtbank ook niet gebleken op grond waarvan de onredelijk late indiening van het beroepschrift eiser niet kan worden aangerekend. Verweerder mocht er daarom op mocht vertrouwen dat eiser van beroep wegens niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar zou afzien (vgl. MvA, Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, punt 2.173; Hoge Raad 20 oktober 2017 ECLI:NL:HR:2017:2667, Gerechtshof Den Haag 12 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2173
.
9. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk.
10. De rechtbank komt niet toe aan wat verder door eiser is gevraagd. Voor een proceskostenveroordeling is bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.