ECLI:NL:RBNHO:2021:9462

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/320763 / HA RK 21/191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter wegens vermeende partijdigheid en niet-ontvankelijkheid van het verzoek

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. W.S.J. Thijs door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Anneveld. Verzoeker had op 29 september 2021 een wrakingsverzoek ingediend, ongeveer een half uur voor de geplande mondelinge behandeling in de hoofdzaken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard. De wrakingskamer overwoog dat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, en dat de door hem aangevoerde gronden voor wraking geen valide redenen opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan zijn, en dat de motivering van de procesbeslissing niet kan worden beoordeeld door de wrakingskamer. Verzoeker had ook geen concrete onderbouwing gegeven voor zijn overige bezwaren. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker niet in behandeling zou worden genomen, gezien het tijdstip van indiening en de ongefundeerde redenen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/320763/HA RK 21/191
Beslissing van 26 oktober 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. B.J.M. Anneveld te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. W.S.J. THIJS
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 29 september 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter, in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige vrijwaringszaken met als zaaknummers 9000173 \ CV EXPL 21-721 ( [verzoeker] / [naam wederpartij 1] ), 9000148 \ CV EXPL 21-720 ( [verzoeker] / [naam wederpartij 2] ), 9000128 \ CV EXPL 21-718 ( [verzoeker] / [naam wederpartij 3] ) en 9000138 \ CV EXPL 21-719 ( [verzoeker] / [naam wederpartij 4] , hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Een aantal van de wederpartijen in de hoofdzaak heeft eveneens een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 oktober 2021. Verzoeker, de rechters en de wederpartijen in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Verzoeker en zijn gemachtigde hebben verzocht te worden gehoord via een skypeverbinding. Dit verzoek is gehonoreerd.
Tijdens de zitting is de gemachtigde van verzoeker verschenen via de skypeverbinding. De skypeverbinding met verzoeker kon niet tot stand gebracht worden. Met hem is een telefonische verbinding tot stand gebracht.
De rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken hebben van de geboden gelegenheid om te verschijnen, met afbericht, geen gebruik gemaakt.
1.4.
Tijdens de zitting is gebleken dat de schriftelijke reacties van mr. Keet namens [naam wederpartij 2] en de reactie namens [naam wederpartij 4] per abuis niet waren doorgestuurd naar verzoeker en zijn gemachtigde.
Vervolgens is de zitting korte tijd geschorst, zijn de stukken alsnog via e-mail aan verzoeker en zijn gemachtigde toegestuurd en is hen de gelegenheid geboden van de overgelegde stukken kennis te nemen.
1.5.
Nadat de zitting was hervat zijn verzoeker en zijn gemachtigde in de gelegenheid gesteld om op alle stukken te reageren en hebben verzoeker en zijn gemachtigde de wrakingkamer verzocht de overgelegde stukken buiten beschouwing te laten, omdat zij deze stukken niet tijdig hadden ontvangen en zich niet naar behoren hebben kunnen voorbereiden op een reactie.
1.6.
De wrakingskamer stelt vast dat de door mr. Keet overgelegde stukken zien op uitspraken waarbij verzoeker zelf betrokken is geweest en die hem bekend zijn. De wrakingskamer oordeelt dat de vraag of deze stukken buiten beschouwing dienen te blijven echter in het midden kan blijven, omdat deze stukken voor de hierna te geven beslissing niet relevant zijn.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd.
“Bij brief heeft [verzoeker] een gemotiveerd verzoek gedaan om uitstel van de mondelinge behandeling van de zitting op 29 september 2021. De rechter heeft dit verzoek om onbegrijpelijke redenen en zonder deugdelijke motivering, louter en alleen door aan te voeren dat een uitstel voor onredelijke vertraging zal zorgen, afgewezen. Deze visie is onbegrijpelijk, ondeugend, en gebrekkig gemotiveerd en op oneigenlijke motivering afgewezen. Hieruit blijkt een schijn van partijdigheid en vooringenomenheid. (…) Het kunnen horen van getuigen is een fundamenteel beginsel in kader van artikel 6 EVRM. Er is geen enkele reden om het reeds aanhangige verzoek niet af te wachten alvorens met de hoofdprocedure verder te gaan. Te meer een getuigenverhoor ander licht op de zaak kan bewerkstelligen, dan aangevoerd door de gedaagden en noodzakelijk is ter staving van de stellingen van [verzoeker] . Ook het afwachten van de herzieningsprocedure tegen [naam wederpartij 2] is noodzakelijk omdat het een ander licht op de zaak kan bewerkstelligen. Nu de voorzitter alle verzoeken van [verzoeker] heeft afgewezen op grond van onbegrijpelijke redenen en zonder deugdelijke motivering is hij vooringenomen. Immers de waarheidsvinding dient altijd te prevaleren in civiele zaken en de rechten van [verzoeker] dienen te worden gewaarborgd. Nu mr. Thijs de verzoeken heeft afgewezen heeft hij een schijn van partijdigheid gewekt.
Mr. Thijs is als rechter ook niet onafhankelijk. Rechtbank Amsterdam heeft de zaak doorverwezen naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem omdat ze te nauwe banden had met een van de gedaagde. Door de doorverwijzing naar de rechtbank Haarlem zijn deze nauwe banden met de gedaagden niet weggenomen. In de eerste plaats is het algemeen bekend dat rechtbank Haarlem min of meer een dependance is van rechtbank Amsterdam en dat er tussen deze twee rechtbank erg nauw met elkaar wordt samengewerkt. Bovendien heeft [naam wederpartij 2] bij de rechtbank Haarlem als griffier gewerkt. Niet uitgesloten is dat de rechter, mr. Thijs hierdoor beïnvloed wordt in negatieve zin en schijn van partijdigheid wordt gewekt. Niet uitgesloten kan worden dat er enig bemoeienis is tussen de rechtbanken over deze zaak en dat rechtbank Amsterdam nog achter de schermen actief is en blijft. In de tweede plaats is het opvallend dat juist mr. Thijs op deze zaak is gezet. Immers mr. Thijs is ook werkzaam bij de rechtbank Amsterdam of is werkzaam geweest bij de rechtbank Amsterdam zieToeval of Niet Rechtspraak (openstate.eu), waardoor de nauwe banden met rechtbank Amsterdam die deze zaak heeft doorverwezen blijft bestaan. Mr. Thijs kan niet objectief, neutraal en onafhankelijk naar deze zaken te kijken en heeft een schijn van partijdigheid gewekt.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
3.3.
Op 30 augustus 2021 te 19:33 uur is ter griffie een faxbericht ontvangen waarin verzoeker om uitstel heeft verzocht van de geplande mondelinge behandeling in de hoofdzaken op 29 september 2021 te 13:00 uur. In een brief van 10 september 2021 is namens de rechter door de griffie aan de gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat het uitstelverzoek niet werd gehonoreerd.
3.4.
Op 15 september 2021 is in de hoofdzaken per e-mail aan verzoeker meegedeeld dat mr. Thijs de behandelend rechter zal zijn.
3.5.
Op 29 september 2021 om 12:32 uur is het wrakingsverzoek van verzoeker ter griffie ontvangen (derhalve ongeveer een half uur voor het beoogde aanvangstijdstip van de mondelinge behandeling). In zijn wrakingsverzoek heeft verzoeker - samengevat- bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn uitstelverzoek en de behandeling van de hoofdzaken door de rechter.
3.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 3.3 t/m 3.5 is overwogen volgt dat verzoeker niet aan dit vereiste heeft voldaan.
Hieruit volgt dat verzoeker zijn wrakingsverzoek te laat heeft ingediend en om die reden niet-ontvankelijk verklaard zal worden in zijn verzoek.
3.7.
Hoewel het wrakingsverzoek van verzoeker reeds hierop strandt, ziet de wrakingskamer aanleiding ten overvloede het volgende te overwegen. Ook indien verzoeker het wrakingsverzoek tijdig zou hebben ingediend, zouden de door hem aangevoerde gronden naar het oordeel van de wrakingskamer geen valide grond voor wraking opleveren. Daarbij is het volgende van belang.
3.8.
Het is vaste rechtspraak dat een procesbeslissing (in casu de beslissing om het aanhoudingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaken niet te honoreren) vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in beginsel geen grond voor wraking kan vormen (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord en kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst. Ook de motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, zelfs niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geenszins sprake is. Van (een blijk van) vooringenomenheid is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
3.9.
Verzoeker heeft zijn overige bezwaren en zijn geuite ongefundeerde bedenkingen, mede gelet op de reactie van de rechter naar aanleiding hiervan, op geen enkele wijze concreet onderbouwd, zodat deze evenmin een grond voor wraking opleveren.
3.10.
De wrakingskamer ziet aanleiding om op de voet van artikel 39 lid 4 Rv te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen. Gelet op het tijdstip en de lichtvaardige wijze waarop het wrakingsverzoek is gedaan (circa een half uur voor de geplande zitting in verband waarmee een aanhoudingsverzoek van verzoeker was afgewezen), de aangevoerde redenen waarop het verzoek is gebaseerd en de ongefundeerd geuite bedenkingen heeft verzoeker naar het oordeel van de wrakingskamer zodanig misbruik gemaakt van het recht om de rechter te wraken dat dit een wrakingsverbod rechtvaardigt.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen,
4.3.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.4.
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. N.E. Kwak , leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.