ECLI:NL:RBNHO:2021:9458

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6030
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering op basis van inlichtingenplicht bij verkoopactiviteiten via Marktplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser ontving sinds 1 maart 2015 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (PW). De gemeente Haarlem heeft de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 maart 2015 tot en met 3 oktober 2019 ingetrokken en een bedrag van € 39.331,49 aan te veel ontvangen bijstandsuitkering teruggevorderd. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij werd vastgesteld dat eiser via Marktplaats goederen kocht en verkocht zonder dit te melden aan de gemeente, waardoor hij de inlichtingenplicht had geschonden.

Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 9 september 2021 is de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden. De rechtbank heeft de onderzoeksresultaten van de gemeente beoordeeld en vastgesteld dat eiser in de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017 onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij zich met handel bezig hield. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering over deze periode niet gerechtvaardigd was.

Echter, voor de periodes van 1 juni 2017 tot en met 5 januari 2018 en van 6 januari 2018 tot en met 3 oktober 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken, omdat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn verkoopactiviteiten niet te melden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen over de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 2.546,- en het griffierecht van € 48,- wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6030

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. El Jarroudi).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) over de periode van 1 maart 2015 tot en met
3 oktober 2019 ingetrokken en een bedrag van € 39.331,49 aan te veel ontvangen bijstandsuitkering van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

De aanleiding
1.1.
Eiser ontvangt sinds 1 maart 2015 een bijstandsuitkering gebaseerd op de norm van een alleenstaande. Per 19 september 2017 is eiser verhuisd naar een beschermde woonvoorziening. De bijstandsnorm voor een verblijf in een inrichting bedraagt € 333,20 per maand. Van dit bedrag moet eiser tevens een eigen bijdrage van € 138,00 aan het Centraal Administratie Kantoor betalen en een bedrag van € 16,00 ter aflossing van een openstaande schuld van € 82.674,68 bij de gemeente Haarlemmermeer. Zo heeft eiser ongeveer € 180,00 per maand te besteden.
1.2.
Op 12 september 2019 heeft de sociale recherche van verweerder een interne melding van de klantmanager van eiser ontvangen dat eiser via Marktplaats kralen zou kopen waarvan hij sieraden zou maken en dat het vermoeden bestaat dat eiser sieraden en andere spullen via Marktplaats verkoopt.
1.3.
De gemeente Haarlem voert de PW voor de gemeente [woonplaats] uit. Per 4 oktober 2019 is eiser verhuisd naar een beschermd wonen locatie in de gemeente [woonplaats] . Naar aanleiding van de interne melding van de klantmanager en de nieuwe aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering hebben sociaal rechercheurs een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek hebben sociaal rechercheurs de bankafschriften over de gehele uitkeringsperiode bij eiser opgevraagd, gegevens bij Marktplaats opgevraagd en hebben zij met eiser gesproken. Volgens verweerder is uit het onderzoek gebleken dat eiser spullen koopt en verkoopt via Marktplaats en op de markt en dat hij daarvan geen boekhouding of administratie heeft bijgehouden. Tevens is gebleken dat er veel stortingen op de bankrekening van eiser hebben plaatsgevonden als ook bijschrijvingen van en afschrijvingen aan derden. De bevindingen van het onderzoek en van de gesprekken met eiser op 29 november 2019 en 4 maart 2020 zijn neergelegd in het rapport uitkeringsfraude van 6 april 2020.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de onderzoeksresultaten aanleiding geven om de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 maart 2015 tot en met 3 oktober 2019 in te trekken en terug te vorderen. Volgens verweerder heeft eiser verkoopactiviteiten via Marktplaats en op de markt verricht. Gelet op de aard en omvang van de activiteiten is van incidentele verkoop geen sprake. Het had eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de verkoopactiviteiten en ook de kasstortingen en bijschrijvingen op zijn rekening van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. Door dit niet te melden heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Omdat eiser geen deugdelijke administratie van zijn verkoopactiviteiten heeft bijgehouden, is volgens verweerder het recht op bijstand over de gehele uitkeringsperiode niet vast te stellen en moet de uitkering worden teruggevorderd.
Het wettelijk kader
3. Artikel 17, eerste lid, van de PW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, herziet verweerder een besluit tot toekenning van bijstand dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Het geschil en de beoordeling
4.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij vanaf 6 januari 2018 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst maar dat de aangeboden goederen veelal onverkoopbaar waren omdat ze afkomstig waren van grofvuil of zelf-geknutselde sieraden betroffen. Ook zijn veel advertenties meer dan één keer geplaatst. De omvang en de opbrengsten van de verkopen waren volgens eiser niet zodanig dat bij gebrek aan een administratie de bijstand over deze periode geheel kon worden ingetrokken en teruggevorderd. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de persoon van eiser. Hij is niet in staat zelf zijn financiën te regelen, zijn huishouden op orde te houden of afspraken na te komen. Hij heeft een ziekelijke neiging spullen te bewaren en te hamsteren.
4.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet alleen in sieraden handelde maar onder meer ook in witgoed, fietsen, bedden, brillen en kleding. De aantallen hiervan gaan volgens verweerder het privégebruik te boven. Eiser heeft geen administratie van de verkoopactiviteiten bijgehouden en daarom kan zijn recht op bijstand niet worden vastgesteld.
4.3.
Voor ontvangers van bijstand is het niet verboden om goederen via internet te verkopen, op voorwaarde dat daarvan en van de daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak. (Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9097).
4.4
De goederen die eiser te koop heeft aangeboden, betreffen goederen van uiteenlopende aard. Gezien het aantal advertenties en de aard van de goederen ging het, anders dan eiser stelt, niet slechts om de verkoop van goederen die onverkoopbaar zouden zijn. De verkoopactiviteiten zijn dan ook aan te merken als handel, dus op geld waardeerbare activiteiten. Omdat eiser daarmee inkomsten kon verwerven waren die activiteiten onmiskenbaar van invloed op het recht op bijstand. Dat, naar eiser stelt, deels sprake is van herhaalde advertenties doet volgens vaste rechtspraak aan het karakter van handel niet af. (Zie de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:729).
4.5.
Eiser had zijn verkoopactiviteiten en de opbrengst daarvan in de hierna te bespreken periodes II en III aan verweerder moeten melden. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft hij de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
4.6.
Schending van de inlichtingenplicht levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene
om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.7.
Verder is van belang dat een besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering een belastend besluit is. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking.
4.8.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser zich heeft beziggehouden met handel via internet en de markt en dat geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen.
5. De rechtbank onderscheidt in deze zaak drie periodes die hierna ieder afzonderlijk zullen worden besproken:
  • Periode I: van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017
  • Periode II: van 1 juni 2017 tot en met 5 januari 2018
  • Periode III: van 6 januari 2018 tot en met 3 oktober 2019
Periode I: van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017
6.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft besloten de bijstandsuitkering over deze periode volledig in te trekken en terug te vorderen. Eiser heeft in deze periode geen advertenties op Marktplaats geplaatst. Eiser heeft incidenteel wat verkocht maar van handel is geen sprake. Hij heeft twee dagen met kralen en sieraden op de [locatie] gestaan en ook heeft hij geprobeerd via een winkel sieraden te verkopen. Volgens eiser heeft hij op deze verkoopactiviteiten geen winst gemaakt. In dit kader wijst hij ook op zijn bankafschriften waarop in de jaren 2015 tot en met 2017 maar weinig bijschrijvingen van derden zijn te zien. Ten aanzien van de stortingen op zijn rekening heeft eiser gesteld dat hij direct na ontvangst van de bijstandsuitkering, deze in zijn geheel opnam. Als er vervolgens een betaling moest worden gedaan, stortte eiser weer geld op zijn rekening. Er zijn volgens eiser in deze periode niet veel stortingen geweest en ze lagen meestal op of rond de € 100,-. Volgens eiser had verweerder zijn recht op bijstand al dan niet schattenderwijs kunnen vaststellen.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser heeft verklaard dat hij ongeveer twintig accounts op Marktplaats heeft gehad. Eiser maakte telkens een nieuw account aan als hij zijn eerdere gebruikersnaam en/of wachtwoord was vergeten. Verweerder heeft alleen de gegevens van het laatste account kunnen opvragen. Volgens verweerder heeft eiser de gehele periode van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017 verkoopactiviteiten verricht via internet. Ook heeft hij drie weken op de [locatie] gestaan. Verweerder wijst daarbij op de kasstortingen en de bijschrijvingen op de rekening van eiser. Eiser heeft van deze verkoopactiviteiten geen melding gemaakt en daarmee zijn inlichtingenplicht geschonden. Omdat eiser geen administratie of boekhouding heeft bijgehouden van de verkoopactiviteiten en de inkomsten daaruit, kan verweerder niet beoordelen of eiser in deze periode in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet met verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat eiser van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017 via internet heeft gehandeld. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij ongeveer twintig accounts bij Marktplaats heeft gehad, maar die verklaring geeft geen inzicht in de vraag of hij via Marktplaats handel heeft gedreven en zo ja, in welke mate. Ook heeft verweerder niet met stukken onderbouwd dat op de [locatie] dagelijks een markt plaatsvindt en niet zoals eiser heeft gesteld slechts één keer per week.
6.4.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de bankafschriften van eiser over deze periode blijkt dat er in sommige maanden enkele transacties hebben plaatsgevonden die zouden kunnen duiden op de verkoop van artikelen. Ook zijn er in sommige maanden stortingen op de bankafschriften zichtbaar. Ten aanzien van de stortingen heeft eiser verklaard, en blijkt ook uit de bankafschriften, dat hij na ontvangst van de bijstandsuitkering op zijn rekening de uitkering in zijn geheel opneemt. Bij het moeten doen van een betaling stortte hij dan een bedrag terug op de rekening. De stortingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder meer als inkomsten worden aangemerkt.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens over deze periode geen afdoende grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het recht op bijstand over deze periode niet kan worden vastgesteld. Uit de bankafschriften en de eigen verklaringen van eiser kan niet evident worden geconcludeerd dat eiser zich de gehele periode I met handel heeft beziggehouden. In deze periode laten de bankafschriften in een groot aantal maanden geen enkele transactie zien die duidt op verkoopactiviteiten. Daarnaast vinden er ook in een groot aantal maanden geen stortingen op de rekening plaats en voor zover die wel plaatsvinden, kunnen deze stortingen niet zonder meer als inkomsten worden aangemerkt. Verweerder dient te onderzoeken of de stortingen op de rekening in verband zijn te brengen met het doen van een betaling en of de transacties zien op incidentele verkoop van privégoederen dan wel op handel. Indien sprake is van handel en schending van de inlichtingenplicht, zal verweerder aan de hand van de bankafschriften per maand gemotiveerd moeten beoordelen of het recht op (aanvullende) bijstand kan worden vastgesteld.
6.6.
Gelet op het onder 6.3. tot en met 6.5. overwogene is het beroep van eiser gegrond.
Periode II: van 1 juni 2017 tot en met 5 januari 2018
7. In deze periode laten de bankafschriften een groot aantal transacties zien die duiden op in- en verkoop van artikelen. De inkoop van artikelen is zodanig dat sprake is van (een indicatie voor) handel. Ook vinden in deze periode stortingen op de rekening van eiser plaats die hij vervolgens gebruikt voor aankoop van goederen. Eiser heeft ook over deze periode geen administratie of boekhouding bijgehouden en ook heeft hij verweerder niet op de hoogte gesteld van zijn handelsactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet is vast te stellen in hoeverre eiser in deze periode in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd. Dit betekent dat verweerder verplicht was de bijstandsuitkering over deze periode van 1 juni 2017 tot en met
5 januari 2018 in te trekken en terug te vorderen. In de niet nader onderbouwde psychische gesteldheid van eiser hoefde verweerder geen aanleiding te zien om op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien.
Periode III: van 6 januari 2018 tot en met 3 oktober 2019
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht is uitgegaan van verkopen vanaf
6 januari 2018, omdat op die datum de eerste advertentie op Marktplaats is geplaatst.
9. Uit het door Marktplaats verstrekte overzicht blijkt dat eiser in de periode van
6 januari 2018 tot en met 7 oktober 2019 in totaal 354 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij wel recht op bijstand zou hebben gehad, als hij over deze periode wel aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. Eiser heeft van de in- en verkoop geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden. De bankafschriften over de periode van 6 januari 2018 tot en met 3 oktober 2019 laten verder een groot aantal transacties zien die duiden op in- en verkoop van goederen en ook zijn er contante bedragen op de bankrekening van eiser gestort. Gelet op de vele transacties bestaat ook achteraf grote onduidelijkheid over de omvang van de met de marktplaatsactiviteiten verworven inkomsten. Gezien deze omstandigheden kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs. Verweerder was dan ook verplicht de bijstandsuitkering over de periode van 6 januari 2018 tot en met 3 oktober 2019 in te trekken en terug te vorderen. In de niet nader onderbouwde psychische gesteldheid van eiser hoefde verweerder geen aanleiding te zien om op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien.
De conclusie
10. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. Het bestreden besluit komt voor zover dat ziet op de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017 voor vernietiging in aanmerking.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, beide punten met een waarde per punt van € 525,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, beide met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. In totaal wordt € 2.546,- toegekend. Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet verweerder aan eiser het griffierecht van € 48,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt over de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2017 met inachtneming van hetgeen onder 6.3. tot en met 6.5. is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.546,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en
mr. A.M. ten Berge, leden, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.