ECLI:NL:RBNHO:2021:9368

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
8677097 \ WM VERZ 20-758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens overtreding van een geslotenverklaring in de binnenstad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had een boete ontvangen voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

De zitting vond plaats op 12 februari 2021, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en de ingediende stukken. De gedraging die aan de boete ten grondslag ligt, was vastgesteld aan de hand van een foto gemaakt door een flitspaal, waarop het voertuig van de betrokkene zichtbaar was, maar niet het bijbehorende C-bord.

De kantonrechter heeft overwogen dat, hoewel het C-bord niet zichtbaar was op de foto, er andere bewijsstukken waren die bevestigden dat het bord ten tijde van de gedraging aanwezig was. Dit betrof schouwfoto's van de gemeente die aantoonden dat de bebording op de relevante data aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet kon aantonen dat er sprake was van een fuik en dat de verkeerssituatie voldoende gelegenheid bood om de geslotenverklaring te ontwijken. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werden geen proceskosten toegewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van weggebruikers om attent te zijn op verkeersborden en dat er geen rechtsregel is die vereist dat een geslotenverklaring met vooraankondigingsborden wordt aangekondigd. De kantonrechter concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een onredelijke verkeerssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 8677097 \ WM VERZ 20-758
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 19 februari 2021
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Appjection B.V. (M. Lagas)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 februari 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In het toepasselijke beleidskader ten aanzien van de digitale handhaving door de gemeente van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: het Beleidskader) staat een aantal voorwaarden waaraan gemeentelijke handhaving moet voldoen indien een gemeente digitaal wil handhaven op categorie C borden. Voorwaarden zijn onder meer dat het C-bord (het bord waaruit de geslotenverklaring blijkt) zichtbaar moet zijn op de foto en dat op de foto zichtbaar moet zijn dat het voertuig het bord is gepasseerd. In deze zaak is de gedraging vastgesteld aan de hand van een foto die met een flitspaal is gemaakt. Die foto bevindt zich bij de stukken. Daarop is wel het voertuig van betrokkene zichtbaar, maar niet het C-bord. Er is dus ook niet te zien dat het voertuig van betrokkene het bord is gepasseerd.
Het niet zichtbaar zijn van het bord op de foto kan op andere wijze worden ondervangen. Dat is hier het geval.
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen aangaande verkeersbordenschouw geslotenverklaring Alkmaar van 21 november 2019 en 17 december 2019. Hieruit blijkt dat er in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de verbalisant maandelijks een rondgang wordt gemaakt langs alle locaties van de geslotenverklaring, waarbij schouwfoto’s worden gemaakt die bij het proces-verbaal zijn gevoegd. Op deze schouwfoto’s staan de datum en locatie vermeld en is de aanwezigheid van de bebording duidelijk zichtbaar. De foto’s betreffen een datum in de maand vóór en een datum in de maand ná de gedraging. Uit de foto’s blijkt dat de bebording in die periode, dus ook ten tijde van de gedraging, (ongewijzigd) aanwezig was. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in dit geval op een andere wijze kan worden vastgesteld dat het bord ten tijde van de gedraging deugdelijk was geplaatst.
Ook de stelling van betrokkene dat de officier van justitie in strijd heeft gehandeld met het eigen beleid en daarmee met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, treft geen doel. Zoals hiervoor is overwogen, is met overlegging van de schouwrapporten voldaan aan de voorwaarden van het Beleidskader. Maar ook indien niet aan de voorwaarden van het Beleidskader zou zijn voldaan, gaat de stelling van betrokkene niet op. De achterliggende gedachte van de genoemde voorwaarden is dat moet komen vast te staan dat ten tijde van de gedraging een C-bord was geplaatst. Als dit niet uit de foto van de gedraging kan worden afgeleid, kan dit ook op andere wijze worden ondervangen, zoals in dit geval met de schouwrapporten. Dat is bij herhaling in rechtspraak geoordeeld (zie de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juni 2018 (te vinden op
www.rechtspraak.nlonder nummer ECLI:NLGHARL:2018:5537) en van 8 augustus 2019 (te vinden op
www.rechtspraak.nlonder nummer ECLI:NL:GHARL:2019:6416). Uit die rechtspraak blijkt dat onder ogen is gezien dat voor de officier van justitie beleidsregels gelden, maar dat moet worden geoordeeld dat deze beleidsregels niet in de weg staan aan het vaststellen van de gedraging op een andere wijze dan voorgeschreven in die beleidsregels.
Gemachtigde van betrokkene stelt tevens dat er sprake zou zijn van een fuik nu er geen vooraankondiging van de geslotenverklaring is geplaatst. De kantonrechter stelt voorop dat van weggebruikers oplettendheid op verkeersborden mag worden verwacht. In het kader daarvan is het aan de weggebruiker om diens rijgedrag, waaronder de snelheid, zodanig aan te passen dat verkeersborden niet alleen tijdig worden waargenomen, maar dat ook kennis kan worden genomen van de inhoud daarvan. Dat de betrokkene de borden niet heeft opgemerkt, dan wel vanwege zijn snelheid de informatie op deze borden niet tot zich heeft kunnen nemen, komt dan ook voor zijn rekening. Voor wat betreft de plaatsing van vooraankondigingsborden merkt de kantonrechter allereerst op dat geen rechtsregel voorschrijft dat een geslotenverklaring met eerder geplaatste borden wordt aangekondigd. Het is aan de betrokkene om te anticiperen op een naderende verkeerssituatie. Dat er in de onderhavige zaak sprake was van een fuik waaruit ontsnappen onmogelijk was, blijkt dan ook niet. De gemachtigde heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Dat betrokkene voorbij de geslotenverklaring met het voertuig is gekeerd, maakt niet dat er geen boete mag worden opgelegd. Niet is gebleken dat er geen mogelijkheid is om de geslotenverklaring te ontwijken. De verkeerssituatie ter plaatse biedt daarvoor, bezien in samenhang met de aanwezige bebording, voldoende gelegenheid. Het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd, wordt daarom ongegrond verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: