In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 10 november 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond heeft verklaard. De betrokkene, als kentekenhouder, had een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring (bord C2) op 31 oktober 2016 te Alkmaar. De betrokkene betwist de juistheid van de verklaring van de verbalisant en stelt dat de camera niet op de juiste hoogte was geplaatst en dat het C-bord niet zichtbaar was op de foto. Het hof oordeelt dat de verklaring van de ambtenaar voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, tenzij de betrokkene concrete feiten en omstandigheden aanvoert die aan de juistheid van die verklaring twijfelen.
Het hof overweegt dat de betrokkene geen concrete feiten heeft aangedragen die aanleiding geven om te twijfelen aan de gegevens in het dossier. De betrokkene heeft weliswaar aangevoerd dat de camera niet op de juiste plaats zou zijn geplaatst, maar dit is onvoldoende om de verklaring van de verbalisant als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar voegt gronden toe met betrekking tot de Beleidsregels boa, waar de kantonrechter niet op is ingegaan. Het hof concludeert dat de sanctie terecht is opgelegd en dat de kantonrechter de beslissing terecht ongegrond heeft verklaard.