ECLI:NL:RBNHO:2021:929

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
C/15/308156 / HA RK 20/179
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in belastingzaken

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechters mr. B. van Walderveen, mr. M.W. Koenis en mr. C. Maas, ingediend door twee verzoeksters gevestigd te Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van de behandeling van verschillende belastingzaken, waarbij verzoeksters meenden dat zij geen eerlijk proces zouden krijgen door de betrokken rechters. De verzoeksters voerden aan dat eerdere beslissingen van de rechtbank in andere samenstellingen onjuist waren en dat zij hierdoor onterecht hoge proceskosten hadden moeten maken. Tevens stelden zij dat de rechters geen rekening hadden gehouden met hun verzoek om aanhouding van de zaken in afwachting van een proefprocedure bij de Hoge Raad.

De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is en dat deze beslissing niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeksters en rechters zorgvuldig afgewogen. Volgens de rechtbank kan een rechter alleen gewraakt worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek geen grond voor wraking kan vormen, omdat het een procesbeslissing betreft.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaken voortgezet moet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/308156 HA RK 20-179
Beslissing van 4 februari 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[Verzoekster 1]gevestigd te Amsterdam, en,
[Verzoekster 2]gevestigd te Amsterdam, verzoeksters,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,
mr. M.W. Koenis,
mr. C. Maas,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

Bij verzoek van 29 september 2020 hebben verzoeksters de wraking van de rechters verzocht in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem, aanhangige hoofdzaken met als zaaknummers HAA 19/707 tot en met HAA 19/711 en 19/2145 tot en met 19/2160 ( [Verzoekster 1] .) en HAA 19/712 tot en met HAA 19/714 ( [Verzoekster 2] ).
De rechters hebben niet in de wraking berust en namens hen heeft mr. B. van Walderveen bij brief van 1 oktober 2020 op het verzoek gereageerd.
Verzoeksters hebben bij brief van 7 oktober 2020 gereageerd op de reactie van de rechters.
Bij brief van 9 oktober 2020 hebben verzoeksters de wraking van de rechters van deze wrakingskamer verzocht.
Bij beslissing van 19 januari 2021 (zaak- en rekestnummer C/15/308650 / HA RK 20/188) heeft de rechtbank beslist dat het verzoek tot wraking van de rechters van deze wrakingskamer wordt afgewezen en bepaalt dat de procedure betreffende het verzoek tot wraking van de rechters (van 29 september 2020) dient te worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 21 januari 2021. Verzoeksters en de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoeksters is mr. F.F. Boers verschenen en namens de rechters zijn verschenen mr. B. van Walderveen en mr. C. Maas. De wederpartij in de hoofdzaak is zonder bericht van afmelding niet verschenen.

2.De standpunten van verzoeksters en de rechters

2.1
Verzoeksters hebben verzocht tot wraking van de rechters omdat zij menen dat zij door de behandeling van de zaken door de rechters geen eerlijk proces krijgen. Ter onderbouwing hebben zij bij brief van 29 september 2020 de volgende omstandigheden aangevoerd.
Deze rechtbank heeft, in een andere samenstelling, eerder een onjuiste beslissing genomen in zaken van verzoeksters over de kansspelbelasting. Verzoeksters hebben in die procedure enorme proceskosten moeten maken. Om dat in onderhavige zaken te voorkomen, hebben verzoeksters verzocht om aanhouding van de zaken in afwachting van de uitkomst van een proefprocedure welke aanhangig is bij de Hoge Raad en waarvan verzoeksters bij het indienen van hun verzoek binnen drie maanden arrest verwachtten. De belastingdienst heeft zich niet verzet tegen aanhouding van de zaken. Gelet op het voorgaande lag toewijzing van het verzoek voor de hand. Temeer omdat de rechtbank, zonder voorafgaand overleg met verzoeksters, haar pas kort voor de zitting – welke werd gepland in de vakantieperiode – heeft uitgenodigd. Door geen oog te hebben gehad voor bovengenoemde omstandigheden en het proceseconomische belang van de rechtbank te laten prevaleren, hebben de rechters blijk gegeven van vooringenomenheid.
2.2
De rechters hebben niet in het verzoek tot wraking berust en hebben in hun brief van 1 oktober 2020 aangegeven dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is. Niet valt in te zien dat deze beslissing tot de conclusie zou moeten leiden dat de kennelijk bij verzoeksters bestaande vrees dat van vooringenomenheid sprake is, gerechtvaardigd is, aldus de rechters. De rechters gaan voorts nog in op de aanvankelijke planning van de behandeling van het wrakingsverzoek en de afdoening van de eerdere beroepen.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeksters is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De beslissing van de rechters tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek is een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord en kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst. De motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is. De reactie van de rechters van 1 oktober 2020 naar aanleiding van het wrakingsverzoek, wat daar ook van zij, en de reactie daarop van verzoeksters van 7 oktober 2020, maakt het voorgaande niet anders.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af;
4.2
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
4.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeksters, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. C. E. van Oosten - van Smaalen en mr. W.J. van Andel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.