ECLI:NL:RBNHO:2021:9156

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
9262723 \ VV EXPL 21-84
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig oordeel over overgang van onderneming bij beveiligingsactiviteiten te Schiphol

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, vertegenwoordigd door hun bewindvoerder, en G4S Aviation Security B.V. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming bij de heraanbesteding van beveiligingsactiviteiten op Schiphol. Eisers stellen dat de werknemer, [onderbewindgestelde], sinds 14 maart 2020 arbeidsongeschikt is en dat hij op grond van artikel 95B van de Cao Particuliere Beveiliging in dienst blijft bij G4S, terwijl G4S betoogt dat [onderbewindgestelde] per 3 december 2020 is overgegaan naar CTSN, de nieuwe opdrachtnemer. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat een wezenlijk deel van het personeel van G4S naar CTSN is overgegaan, en concludeert dat [onderbewindgestelde] nog steeds in dienst is bij G4S. De kantonrechter wijst de vorderingen van eisers toe, waarbij G4S wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris en andere verplichtingen. De kantonrechter benadrukt dat de bewindvoerder als formele procespartij moet optreden, aangezien [onderbewindgestelde] onder bewind staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9262723 \ VV EXPL 21-84
Uitspraakdatum: 13 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.[handelsnaam] B.V.in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde]

gevestigd te [plaats]
verder te noemen: de bewindvoerder
2. [onderbewindgestelde]wonende te [plaats]
verder te noemen: [onderbewindgestelde]
gezamenlijk te noemen: eisers
gemachtigde: mr. C.J. Hes
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G4S Aviation Security B.V.
statutair gevestigd te Haarlemmermeer en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
verder te noemen: G4S
gemachtigde: mr. T. Yekhlef
de zaak in het kort:Voorlopig oordeel over de vraag of sprake is van overgang van onderneming bij heraanbesteding beveiligingsactiviteiten te Schiphol. Onvoldoende aannemelijk geworden dat wezenlijk deel van het personeel mee overgaat, zodat geen sprake is van een overgang van onderneming. Omdat voorlopig wordt geoordeeld dat werknemer sinds 14 maart 2020 arbeidsongeschikt is, is hij op grond van artikel 95B Cao Particuliere Beveiliging niet mee overgegaan naar de verkrijger. De conclusie is dan ook dat werknemer nog steeds bij de vervreemder in dienst is en recht heeft op betaling van zijn loon.

1.Het procesverloop

1.1.
Eisers hebben G4S op 16 juni 2021 in kort geding gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft G4S bij fax van 29 juni 2021 de producties 1 tot en met 4 ingediend. Bij brief van 30 juni 2021 hebben eisers nog de aanvullende producties 14 tot en met 17 overgelegd.
1.3.
Bij beschikking van 2 maart 2016 heeft de kantonrechter te Leiden op de voet van artikel 1:431 BW een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [onderbewindgestelde] en wijlen de heer [bewindvoerder] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam] B.V. , benoemd tot bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [onderbewindgestelde] . Bij e-mail van 30 juni 2021 heeft mr. C.J. Hes een volmacht van [handelsnaam] B.V. overgelegd.

2.De feiten

2.1.
G4S is een onderneming die zich richt op het verlenen van bewakings- en beveiligingsdiensten, onder andere op de luchthaven Schiphol.
2.2.
[onderbewindgestelde] , geboren [in 1964] , is op 18 november 2002 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangers van) G4S in de functie van Visiteur tegen een laatstelijk bruto maandsalaris van € 2.043,28 exclusief emolumenten. In deze functie was [onderbewindgestelde] verantwoordelijk voor het controleren van passagiers en hun handbagage.
2.3.
Op 12 maart 2020 is [onderbewindgestelde] op zijn werk aangehouden wegens verdenking van diefstal van geld uit de portemonnee van een passagier. De nacht van 12 op 13 maart 2020 heeft [onderbewindgestelde] in de cel doorgebracht, waarna het Openbaar Ministerie op 14 maart 2020 de zaak wegens onvoldoende bewijs heeft geseponeerd.
2.4.
Over de periode van 12 maart 2020 tot 17 april 2020 is [onderbewindgestelde] geschorst geweest wegens nader onderzoek naar het incident door de bedrijfsrecherche van Schiphol. Schiphol heeft bevestigd dat [onderbewindgestelde] zijn Schipholpas per die datum weer kon ophalen bij het Badge Center omdat er geen verdenking meer tegen hem was.
2.5.
Op 14 maart 2020 heeft [onderbewindgestelde] zijn leidinggevende, [leidinggevende] (Operationeel Manager G4S), telefonisch laten weten dat het incident van 12 maart 2020 hem zeer heeft aangegrepen en dat het niet goed met hem gaat. [leidinggevende] heeft hierop geantwoord dat hem ruimte wordt gegeven om hiervan bij te komen. Vanaf 12 maart 2020 heeft [onderbewindgestelde] geen arbeid meer verricht.
2.6.
Op 19 maart 2020 heeft de bedrijfsrecherche van Schiphol tezamen met [leidinggevende] en [security advisor] , Security advisor, een interview met [onderbewindgestelde] gehouden en hem vragen gesteld met betrekking tot het incident van 12 maart 2020. Het doel van dit interview was om een besluit te nemen over het al dan niet intrekken van de Schipholpas van [onderbewindgestelde] .
2.7.
Op 7 oktober 2020 heeft G4S per brief aan [onderbewindgestelde] laten weten dat het perceel waarop [onderbewindgestelde] werkzaam is per 3 december 2020 wordt overgedragen naar CTSN.
2.8.
Bij brief van 20 november 2020 heeft CTSN [onderbewindgestelde] verzocht om contact met hen op te nemen, omdat hij vanaf 3 december 2020 onder CTSN valt en zij van [onderbewindgestelde] nog geen gegevens hebben ontvangen.
2.9.
Bij brief van 27 november 2020 is door CTSN aan [onderbewindgestelde] bevestigd dat hij per 3 december 2020 bij hen in dienst zal treden als gevolg van de herverdeling van de werkzaamheden. CTSN heeft [onderbewindgestelde] hierin verzocht om deze brief te ondertekenen en een getekend exemplaar te retourneren. Deze brief is zowel door CTSN als door [onderbewindgestelde] ondertekend.
2.10.
Per 3 december 2020 is perceel 1, het perceel waarop [onderbewindgestelde] werkzaam was, naar aanleiding van een heraanbesteding van Schiphol van G4S naar CTSN overgegaan. In het Convenant Beveiligingsbedrijven dat tussen de betrokken partijen is opgesteld, is opgenomen dat uitvoering wordt gegeven aan artikel 95B van de Cao Particuliere Beveiliging (hierna: de cao).
2.11.
In artikel 95B van de cao, zoals die geldt vanaf 1 juli 2018 tot 30 juni 2023, is het volgende opgenomen:
‘(…)3. Hoofdregel bij contractswisseling is dat de verwervende partij de betrokken werknemers die binnen het oude contract werkzaam zijn voor de latende partij in dienst moet nemen door middel van het aanbieden van een arbeidsovereenkomst. Betrokken werknemers zijn in dit geval werknemers die minimaal 1 jaar onafgebroken werkzaam zijn op het object (peildatum is de datum van effectieve overgang van de opdracht) en voor minimaal 50% plus 1 uur van hun gewerkte uren voor de opdracht werkzaam zijn, met uitzondering van werknemers die langer dan 26 weken arbeidsongeschikt zijn. (…)
2.12.
Op 6 december 2020 heeft [onderbewindgestelde] per e-mail het werkrooster van CTSN ontvangen. In reactie hierop laat [onderbewindgestelde] op 7 december 2020 weten dat hij wegens zijn ziekte niet kan worden ingezet.
2.13.
In januari 2021 heeft de bewindvoerder ontdekt dat [onderbewindgestelde] sinds 3 december 2020 geen salaris meer heeft ontvangen.
2.14.
Op 26 februari 2021 heeft [onderbewindgestelde] bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) een deskundigenoordeel aangevraagd met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 12 mei 2021 heeft het UWV geoordeeld dat [onderbewindgestelde] sinds 14 maart 2020 arbeidsongeschikt is.
2.15.
In het Verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 28 mei 2021 staat onder meer het volgende:
‘Hij heeft zich per 14-3-’20 ziek willen melden bij de werkgever. De werkgever heeft de ziek melding niet geaccepteerd en stelde voor om verlof op te nemen. (…)’

3.De vordering

3.1.
Eisers vorderen bij wijze van voorlopige voorziening om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
G4S te veroordelen om binnen 5 dagen na het vonnis aan eisers te betalen het achterstallig salaris over de periode 3 december 2020 tot 1 juni 2021 vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van de voldoening;
G4S te veroordelen om aan eisers te betalen het maandsalaris vanaf de maand juni 2021 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, dan wel de verplichting tot betaling van salaris op een andere grond komt te vervallen;
G4S te veroordelen om aan eisers deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken vanaf 1 december 2020 en toegang te verlenen tot het systeem waarin [onderbewindgestelde] zijn salarisspecificaties kan inzien;
G4S te veroordelen om te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen voor zover [onderbewindgestelde] daartoe in staat wordt geacht naar het oordeel van een daartoe bevoegde arts;
G4S te veroordelen tot het verstrekken van juiste salarisspecificaties over de maanden maart t/m november 2020, uitgaande van het ontbreken van toestemming van [onderbewindgestelde] voor het opnemen van vakantie-uren;
G4S te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[onderbewindgestelde] legt aan zijn vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat hij zich op 14 maart 2020 heeft ziekgemeld, wat ook door het UWV wordt bevestigd. [onderbewindgestelde] heeft zich in de periode van 14 maart tot 17 juni 2020 meerdere keren ziekgemeld maar die ziekmeldingen werden door G4S niet geaccepteerd. [onderbewindgestelde] betwist het standpunt van G4S dat hij vanaf 14 maart 2020 langdurig betaald verlof heeft opgenomen. Die afspraak volgt nergens uit. G4S heeft na 14 maart 2020 geen contact met [onderbewindgestelde] opgenomen en heeft hem ten onrechte op de lijst van werknemers gezet die over zouden gaan naar CTSN. Hiermee heeft G4S zich niet als goed werkgever gedragen. [onderbewindgestelde] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij sinds 3 december 2020 geen salaris meer ontvangt. Hierdoor kan [onderbewindgestelde] zijn vaste lasten niet langer betalen en dreigt hij zijn huis uitgezet te worden.

4.Het verweer

4.1.
G4S concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Primair voert G4S aan dat [onderbewindgestelde] bij zijn vordering geen spoedeisend belang heeft. Subsidiair voert G4S aan dat [onderbewindgestelde] niet ontvankelijk is omdat de brief van G4S van 7 oktober 2020 als opzegging moet worden aangemerkt en [onderbewindgestelde] dus op grond van artikel 7:681 jo. 7:686a lid 4 BW binnen twee maanden de nietigheid van het ontslag moeten inroepen. Omdat [onderbewindgestelde] dat niet heeft gedaan is de arbeidsovereenkomst tussen G4S en [onderbewindgestelde] door opzegging geëindigd. G4S voert meer subsidiair aan – samengevat – dat [onderbewindgestelde] niet meer bij haar in dienst is maar bij CTSN, omdat [onderbewindgestelde] per 3 december 2020 op grond van artikel 95B cao Particuliere Beveiliging is overgegaan naar CTSN. [onderbewindgestelde] heeft zich niet ziekgemeld in het digitale systeem; [onderbewindgestelde] was met betaald verlof. Die afspraak is in onderling overleg gemaakt en dat volgt ook uit de loonstroken, waaruit blijkt dat er 600 vakantie-uren zijn afgeschreven. Dat [onderbewindgestelde] naar CTSN is overgegaan blijkt ook uit de brief van CTSN van 27 november 2020, waarin staat dat [onderbewindgestelde] per 3 december 2020 in dienst zou treden bij CTSN. Deze brief is zowel door [onderbewindgestelde] als door CTSN ondertekend.

5.De beoordeling

spoedeisendheid
5.1.
De vorderingen in kort geding kunnen alleen worden toegewezen als [onderbewindgestelde] daarbij een spoedeisend belang heeft. Anders dan G4S primair heeft betoogd, oordeelt de kantonrechter dat [onderbewindgestelde] spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij vanaf december 2020 geen loon heeft ontvangen en derhalve niet in zijn levensonderhoud kan voorzien.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Ontvankelijkheid [onderbewindgestelde]
5.2.
[onderbewindgestelde] is in zijn vordering echter niet ontvankelijk, omdat [onderbewindgestelde] door het bewind geen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de goederen die onder bewind zijn geplaatst, zodat hij met betrekking tot die goederen niet als procespartij in rechte kan optreden. Weliswaar brengt het bewind niet mee dat de bewindvoerder partij wordt bij de arbeidsovereenkomst, maar de daaruit voorvloeiende rechten van [onderbewindgestelde] , zoals het recht op loon, zijn aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder is daarom de aangewezene om ten behoeve van [onderbewindgestelde] als formele procespartij in deze procedure op te treden.
Is de brief van 7 oktober 2020 aan te merken als een opzegging?
5.4.
G4S heeft als subsidiair verweer gevoerd dat haar brief van 7 oktober 2020 gekwalificeerd moet worden als een opzegging van het dienstverband per 3 december 2020. Omdat daarvan niet tijdig de nietigheid is ingeroepen is de arbeidsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] en G4S geëindigd, zodat [onderbewindgestelde] in zijn vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, aldus G4S.
5.5.
Anders dan G4S beschouwt de kantonrechter de brief van 7 oktober 2020 niet als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De brief is een aankondiging van de heraanbesteding van de beveiligingsactiviteiten op Schiphol, waardoor het perceel waarop [onderbewindgestelde] werkzaam is per 3 december 2020 naar CTSN zal overgaan. De stelling die G4S in deze procedure heeft ingenomen dat deze brief als een opzegging moet worden aangemerkt, is ook niet in lijn met het door haar ingenomen standpunt dat de arbeidsovereenkomst van [onderbewindgestelde] op grond van artikel 95B cao Particuliere Beveiliging per 3 december 2020 naar CTSN is overgegaan. Daarnaast heeft G4S in de brief van 7 oktober 2020 geen opzegtermijn genoemd wat ook een aanwijzing is dat geen sprake is van een opzegging.
Bij wie is [onderbewindgestelde] in dienst?
5.6.
Eisers hebben (mede uit financiële overwegingen) alleen G4S gedagvaard, omdat zij van oordeel zijn dat G4S de werkgever van [onderbewindgestelde] is. Dat standpunt nemen eisers in, omdat het hun stelling is dat [onderbewindgestelde] op het moment van de heraanbesteding langer dan 26 weken arbeidsongeschikt was en daarmee onder de uitzondering van artikel 95B cao Particuliere Beveiliging valt. Volgens G4S is [onderbewindgestelde] overgegaan naar CTSN, omdat [onderbewindgestelde] niet arbeidsongeschikt was op het moment van de heraanbesteding maar betaald verlof genoot en er bovendien een arbeidsovereenkomst met CTSN tot stand is gekomen.
5.7.
De kantonrechter heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat partijen in de schriftelijke stukken niet of nauwelijks aandacht hebben besteed aan de vraag of [onderbewindgestelde] op grond van de artikelen 7:662 e.v. BW van rechtswege bij CTSN in dienst is gekomen. G4S heeft ter zitting aangegeven dat zij op deze bepalingen geen beroep wil doen. Dat ontslaat de kantonrechter evenwel niet van de verplichting om te toetsen of het aannemelijk is dat de bodemrechter in een eventuele procedure tot het oordeel zou komen dat in de voorliggende zaak sprake is van overgang van onderneming. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat van overgang van onderneming geen sprake is en licht dat hieronder toe.
Is er sprake van overgang van onderneming?
5.8.
Volgens artikel 7:663 BW gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJEU) volgt dat onder overgang kan worden begrepen de
voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan”(HvJEU 19 oktober 2017, www.eur-lex.europa.eu, C-200/16 en EU:C: 2017:780).
5.9.
Het HvJEU heeft geoordeeld dat in sectoren waarin de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de economische activiteit, een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht een economische eenheid kan vormen die haar identiteit ook na de overgang kan behouden, wanneer de nieuwe ondernemer niet alleen de betrokken activiteit voortzet, maar ook een wezenlijk deel – naar aantal en deskundigheid – van het personeel overneemt dat zijn voorganger speciaal voor die taak had ingezet.
5.10.
Een groep werknemers die duurzaam gemeenschappelijk een beveiligingsactiviteit verricht, kan bij gebreke van andere productiefactoren een economische eenheid vormen, maar deze eenheid moet na de betrokken transactie ook nog haar identiteit behouden. De identiteit van een economische eenheid, waarbij arbeidskrachten de voornaamste factor zijn, kan worden behouden wanneer het grootste deel van het personeel van die eenheid door de vermeende verkrijger wordt overgenomen (HvJEU van 11 juli 2018, www.eur-lex.europa.eu, C-60/17 en ECLI:EU:C:2018: 559)
.
5.11.
G4S verricht beveiligingswerkzaamheden. G4S heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er vóór de heraanbesteding op 3 december 2020 twee percelen op Schiphol waren. Na de heraanbesteding zijn de werkzaamheden verdeeld over drie percelen, waarbij er een herindeling is gemaakt voor alle beveiligers die vóór 3 december 2020 werkzaam waren op de betreffende percelen. G4S heeft desgevraagd verklaard dat zij ongeveer 54% van de beveiligers heeft behouden en de overige beveiligers zijn overgegaan naar andere beveiligingsbedrijven. Gelet op het voorgaande kan door de kantonrechter niet worden vastgesteld dat een wezenlijk deel van het personeel naar aantal en deskundigheid naar CTSN is overgegaan, zodat het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat deze heraanbesteding vooralsnog niet als een overgang van onderneming in die zin van artikel 7:663 BW gekwalificeerd kan worden.
Is [onderbewindgestelde] op grond van artikel 95Bcao Particuliere Beveiliging in dienst bij CTSN?
5.12.
G4S heeft meer subsidiair aangevoerd dat [onderbewindgestelde] niet ziek was op het moment van de heraanbesteding. Volgens G4S genoot [onderbewindgestelde] betaald verlof, zodat de uitzondering van artikel 95B van de cao Particuliere Beveiliging dat werknemers die langer dan 26 weken arbeidsongeschikt zijn bij de latende partij in dienst blijven, zich niet voordoet en [onderbewindgestelde] is overgegaan naar CTSN.
5.13.
Dit standpunt volgt de kantonrechter niet. Het is de stelling van [onderbewindgestelde] dat hij zich op 14 maart 2020 bij zijn vervangend leidinggevende heeft ziekgemeld, maar dat G4S deze ziekmelding niet wilde accepteren. Ook begin april heeft [onderbewindgestelde] naar zijn zeggen opnieuw contact opgenomen met G4S en gemeld dat hij onder behandeling is. Er zou hem opnieuw zijn meegedeeld dat hij eerst zijn verlofuren moest afbouwen. In beginsel rust de bewijslast van de arbeidsongeschiktheid op [onderbewindgestelde] . De kantonrechter brengt in herinnering dat [onderbewindgestelde] het bestaan van de arbeidsongeschiktheid in deze kort geding procedure slechts voldoende aannemelijk hoeft te maken. Ook moet slechts in voldoende mate aannemelijk worden gemaakt dat zijn vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Herhaald wordt dat voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen in dit kort geding in beginsel geen plaats is. De kantonrechter komt vooralsnog tot het oordeel dat [onderbewindgestelde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 14 maart 2020 onafgebroken arbeidsongeschikt is. Daarvoor is redengevend dat G4S ter zitting heeft erkend dat de leidinggevende van [onderbewindgestelde] tijdens het telefoongesprek op 14 maart 2021 ermee bekend is geworden dat het incident van 12/13 maart 2020 [onderbewindgestelde] niet onberoerd had gelaten en dat het niet goed met hem ging. Ook redengevend is dat [onderbewindgestelde] een deskundigenoordeel van het UWV heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 14 maart 2020 arbeidsongeschikt is, terwijl vaststaat dat G4S niets heeft ondernomen om de arbeidsongeschiktheid van [onderbewindgestelde] te laten beoordelen, wat wel op haar weg had gelegen als zij van oordeel was dat [onderbewindgestelde] niet arbeidsongeschikt was. Dat [onderbewindgestelde] zich wellicht niet geheel volgens de procedures naast bij zijn leidinggevende ook via het Voice Response System heeft ziekgemeld maakt het voorgaande niet anders.
5.14.
Ook redengevend is dat de kantonrechter G4S niet volgt in haar verweer dat partijen op 14 maart 2020 overeengekomen zijn dat [onderbewindgestelde] betaald verlof zou opnemen. Uit niets blijkt dat [onderbewindgestelde] met deze afspraak heeft ingestemd en niet gebleken is dat G4S deze afspraak, die toch verstrekkende gevolgen heeft, schriftelijk aan [onderbewindgestelde] heeft bevestigd. Ook heeft G4S geen interne stukken overgelegd waaruit deze afspraak volgt. Dat deze afspraak volgens G4S blijkt uit de omstandigheid dat in de periode van 14 maart 2020 tot 3 december 2020 verlofdagen zijn afgeschreven van het stuwmeer dat [onderbewindgestelde] in eerdere ziekteperioden had opgebouwd, en dat [onderbewindgestelde] tegen de afschrijving niet heeft geprotesteerd, maakt dit niet anders. [onderbewindgestelde] kon niet protesteren tegen de afschrijving omdat hij daarvan niet wist. Hij stond immers onder bewind, zijn leidinggevende was daarvan op de hoogte, zijn salarisstroken kwamen bij zijn bewindvoerder die ernstig ziek was en de bewindvoerder heeft [onderbewindgestelde] van de afschrijving niet op de hoogte gebracht.
5.15.
Redengevend is ook het volgende. Vaststaat dat [onderbewindgestelde] na 14 maart 2020 geen werkzaamheden meer heeft verricht en dat er nauwelijks contact meer is geweest tussen partijen. Op zich is het juist dat [onderbewindgestelde] verweten kan worden dat hij geen contact heeft opgenomen met G4S over een bezoek aan de bedrijfsarts, maar naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter was het aan G4S als werkgever om, nadat de schorsing van [onderbewindgestelde] op 17 april 2020 tot een einde was gekomen, het initiatief te nemen om met [onderbewindgestelde] de situatie te bespreken. Dat heeft G4S nagelaten. Maandenlang heeft zij niets ondernomen. Kennelijk is [onderbewindgestelde] weer voor het eerst in beeld gekomen toen de heraanbesteding op handen was. Toen heeft zij, wederom zonder enig overleg met [onderbewindgestelde] , hem op de lijst geplaatst met over te nemen werknemers.
5.16.
Tot slot volgt de kantonrechter G4S ook niet in haar stelling dat met de brief van 27 november 2020 een arbeidsovereenkomst tussen CTSN en [onderbewindgestelde] tot stand is gekomen als gevolg waarvan G4S ontheven zou zijn van haar werkgeversverplichtingen. In die brief bevestigt CTSN de indiensttreding als gevolg van de herverdeling van de werkzaamheden. Die brief is met andere woorden een uitvloeisel van het feit dat G4S [onderbewindgestelde] op de lijst heeft geplaatst, terwijl CTSN niet van de feitelijke omstandigheden rondom [onderbewindgestelde] op de hoogte was. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het vooralsnog het oordeel van de kantonrechter dat [onderbewindgestelde] onder de uitzondering van artikel 95B -langer dan 26 weken arbeidsongeschikt- viel, zodat de indiensttreding bij CTSN niet heeft plaatsgevonden. Daarmee heeft de bevestiging van die indiensttreding ook geen rechtsgevolg.
5.17.
Gelet op het bovenstaande zullen de vorderingen worden toegewezen. G4S zal worden veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris vanaf 3 december 2020 tot 1 juni 2021 te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke verhoging zal worden toegewezen, omdat G4S het loon veel te laat heeft betaald en [onderbewindgestelde] hierdoor in ernstige financiële problemen is gekomen. De wettelijke verhoging zal echter worden gematigd tot 30%, omdat [onderbewindgestelde] zelf ook aan de onduidelijkheid heeft bijgedragen door maandenlang niets van zich te laten horen.
5.18.
G4S zal daarnaast worden veroordeeld tot betaling van het loon van [onderbewindgestelde] vanaf 1 juni 2021 totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd. Aangezien [onderbewindgestelde] nog steeds arbeidsongeschikt is, zal de kantonrechter G4S veroordelen te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. Tot slot wordt G4S veroordeeld om deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken over de periode maart 2020 tot en met november 2020, waarbij over deze maanden het verlofsaldo wordt gecorrigeerd. G4S zal ook worden veroordeeld deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken over de periode vanaf december 2020 en worden veroordeeld om de bewindvoerder en [onderbewindgestelde] toegang te verlenen tot het systeem waarin hij zijn salarisspecificaties kan inzien.
5.19.
De proceskosten, waaronder de nakosten, komen voor rekening van G4S, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart [onderbewindgestelde] in persoon niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
6.2.
veroordeelt G4S tot betaling aan de bewindvoerder van het achterstallig loon van [onderbewindgestelde] over de periode 3 december 2020 tot 1 juni 2021,vermeerderd met de wettelijke verhoging van 30% en de wettelijke rente over het bedoelde loon vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van de voldoening;
6.3.
veroordeelt G4S tot betaling aan de bewindvoerder van het aan [onderbewindgestelde] toekomende loon vanaf de maand juni 2021 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd dan wel de verplichting tot betaling van salaris op een andere grond komt te vervallen;
6.4.
veroordeelt G4S om aan de bewindvoerder deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken vanaf 1 december 2020 en om aan [onderbewindgestelde] en de bewindvoerder toegang te verlenen tot het systeem waarin de bewindvoerder en [onderbewindgestelde] zijn salarisspecificaties kan inzien;
6.5.
veroordeelt G4S te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen tot aan de dag dat de arbeidsongeschiktheid van [onderbewindgestelde] voortduurt, voor zover [onderbewindgestelde] daartoe in staat wordt geacht naar het oordeel van een daartoe bevoegde arts;
6.6.
veroordeelt G4S tot het verstrekken van correcte salarisspecificaties over de maanden maart tot en met november 2020, waarbij over deze maanden het verlofsaldo wordt aangevuld naar de situatie dat [onderbewindgestelde] geen verlof heeft opgenomen;
6.7.
veroordeelt G4S tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de bewindvoerder tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 85,81;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 720,00;
6.8.
veroordeelt G4S tot betaling van € 120,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door de bewindvoerder worden gemaakt;
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter