ECLI:NL:RBNHO:2021:9129

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/319916 / FA RK 21-4235
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgangsregeling in het kader van gewijzigde omstandigheden na hulpverleningstraject

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 een beschikking gegeven in een verzoek om een tijdelijke omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had verzocht om een omgangsregeling die hem meer contact met zijn kind zou geven, omdat het hulpverleningstraject dat eerder was afgesproken niet was gestart. De rechtbank oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de omstandigheden waren gewijzigd ten opzichte van de eerdere afspraken. De rechtbank stelde vast dat het goed ging met het kind en dat de huidige omgangsregeling voldoende was om de hechting tussen vader en kind te waarborgen. De rechtbank besloot de regeling uit te breiden, zodat het kind in de kerst- en voorjaarsvakantie meer tijd bij de vader kon doorbrengen. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de procedure door beide partijen zelf gedragen moesten worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv.
zaak-/rekestnr.: C/15/319916 / FA RK 21-4235
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 21 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.H.C. Houben, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.M.N. Janssen, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 1 september 2021;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 30 september 2021;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 5 oktober 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig mevrouw [achternaam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [kind] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De vader heeft voorafgaand aan onderhavige provisionele vordering, op 23 maart 2021, een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt:
  • te bepalen dat hij (mede) zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] ;
  • een omgangsregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] als volgt bij hem verblijft:
o
wekelijks van maandagochtend tot woensdagavond alsmede in de even weken van vrijdagmiddag tot zondagavond;
o
de helft van alle vakanties, waarbij [de minderjarige] in de oneven jaren de laatste drie weken van de zomervakantie alsmede de tweede week van de kerstvakantie bij de vader verblijft en in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie en de eerste week van de kerstvakantie.
Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer C/15/314574 / FA RK 21-1508 (hierna te noemen: de bodemprocedure).
2.4.
In de bodemprocedure heeft de rechtbank bij proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2021 partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod doorverwezen naar het lokale team van de gemeente om een hulptraject te doorlopen. Ook heeft de rechtbank de volgende, ter zitting door partijen overeengekomen tijdelijke omgangsregeling vastgesteld:
De minderjarige [naam] verblijft bij de vader:
- in de weekenden van 4 juni en 18 juni 2021 van vrijdag uit de opvang tot zaterdag 18.00 uur en op zaterdag 12 juni 2021 van 8.30 uur tot 18.00 uur;
- vanaf het moment dat de moeder en [de minderjarige] terug zijn van vakantie (23 augustus 2021):
- het eerste weekend van de maand op zaterdag van 8.30 uur tot 18.00 uur;
- het tweede en vierde weekend van de maand van vrijdag uit de opvang tot zaterdag 18.00 uur;
Gedurende de vakantie heeft [de minderjarige] iedere zaterdag om 10.00 uur videobelcontact met de vader, op initiatief van de vader.
2.5.
Het hulptraject is niet gestart. De rechtbank heeft vervolgens in de bodemprocedure de Raad verzocht onderzoek te doen. De beslissing op de verzoeken in de bodemprocedure is aangehouden tot 21 februari 2022 pro forma.

3.Verzoek

3.1.
De vader verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de bodemprocedure:
  • primair een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat [de minderjarige] iedere week van maandagochtend tot woensdagavond en in de even weken van vrijdagmiddag tot zondagavond bij hem verblijft, alsmede de helft van de vakanties;
  • subsidiair een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat [de minderjarige] minimaal één doordeweekse dag per week bij hem verblijft, iedere week ten minste één keer bij hem overnacht, en de helft van de vakanties bij hem verblijft;
  • meer subsidiair een zodanige uitgebreidere omgangsregeling en een zodanige verdeling van de vakanties vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
Hij heeft hiertoe gesteld dat het onderzoek door de Raad nog niet gestart is in verband met de werkvoorraad. Dit zou betekenen dat de vader het nog minimaal een half jaar moet doen met de zeer beperkte tijdelijke omgangsregeling. Hij kan zich hier niet mee verenigen, omdat hij op dit moment te weinig wordt betrokken bij het (schoolse) leven van [de minderjarige] en er geen vakantieregeling geldt. De verzochte omgangsregeling is daarom meer in het belang van [de minderjarige] . Er is geen aanleiding om af te wijken van gelijkwaardig ouderschap. De vader vreest dat als de tijdelijke omgangsregeling blijft gelden, de Raad en de rechtbank zullen vinden dat [de minderjarige] aan deze regeling gewend zal zijn. De vader vreest ook dat de Raad de huidige omgangsregeling als uitgangspunt zal nemen en van daaruit zal redeneren en concluderen. Hij heeft daarom een spoedeisend belang bij zijn verzoek, aldus de vader.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft daartegen als verweer aangevoerd dat de vader niet heeft aangetoond dat hij een spoedeisend belang bij zijn verzoek heeft, omdat in de bodemprocedure reeds een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld. De vader heeft in deze regeling meer omgang met [de minderjarige] dan ooit tevoren. De regeling geldt nog maar kort en loopt bepaald niet naar wens. Partijen dienen deze regeling eerst behoorlijk uit te voeren alvorens een nieuwe wordt aangedragen. Een uitbreiding van de omgangsregeling is niet in het belang van [de minderjarige] , omdat de vader instabiel is, woedeaanvallen heeft, zich regelmatig extreem gedraagt, feiten verdraait en gemaakte afspraken niet nakomt. Nadat [de minderjarige] bij de vader is geweest, is hij vaak overstuur en vertoont hij opmerkelijk gedrag. [de minderjarige] heeft daarnaast op dit moment al met genoeg veranderingen in zijn leven te maken met de start van de school en de voor- en naschoolse opvang. Ook heeft hij last van de verstoorde verhouding en de slechte communicatie tussen de ouders. Volgens de moeder moeten de bevindingen van de Raad worden afgewacht voordat de huidige omgangsregeling wordt gewijzigd. De moeder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de vader, althans tot afwijzing van zijn verzoeken.
4.2.
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure. Zij heeft hiertoe gesteld dat de vader haar zonder enige noodzaak met extra advocaatkosten opzadelt, omdat zij gedwongen wordt wederom verweer te voeren in exact dezelfde kwestie die nog maar kortgeleden door de rechtbank is beoordeeld. De moeder vermoedt dat de vader haar om persoonlijke redenen dwars wil zitten met zijn ongebreidelde proceszucht.

5.Beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv is voldaan, zodat de vader in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.3.
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter allereerst te onderzoeken of hierbij een voldoende spoedeisend belang bestaat. Van een voldoende belang bij toewijzing van een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen van alle betrokkenen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen in de bodemprocedure het Uniform Hulpaanbod hebben aanvaard en met het oog daarop een tijdelijke omgangsregeling zijn overeengekomen ter zitting van 31 mei 2021. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, begrijpt de rechtbank dat het de bedoeling van partijen was dat deze regeling zou gelden voor de duur van de in te zetten hulpverlening. Het hulpverleningstraject is echter niet gestart. De Raad zal daarom in de bodemprocedure onderzoek doen. Naar verwachting zal het nog minimaal zes maanden duren voordat in de bodemprocedure nader over de omgangsregeling kan worden beslist.
Het gegeven dat het hulpverleningstraject niet is gestart, moet worden beschouwd als een wijziging van de omstandigheden ten opzichte van de situatie waaronder de afspraak van 31 mei 2021 is gemaakt. Nu partijen in de nieuwe situatie geen nader overleg meer hebben gevoerd over de omgangsregeling, heeft de vader naar het oordeel van de rechtbank een spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorziening en acht de rechtbank de man dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
5.5.
Ten aanzien van de huidige omgangsregeling overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] . Met de omvang van de tijd die [de minderjarige] en de vader met elkaar kunnen doorbrengen acht de rechtbank de positieve ontwikkeling van hun hechtingsrelatie voldoende gewaarborgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat een ingrijpende wijziging van de reguliere omgangsregeling nu niet passend is. De rechtbank acht het wel in het belang van [de minderjarige] dat hij tijdens de omgangsmomenten voldoende tijd met de vader kan doorbrengen en dat hij dan steeds bij hem overnacht. De rechtbank zal de regeling daarom uitbreiden aldus dat [de minderjarige] het eerste weekend van de maand (ook) bij de vader verblijft van vrijdag uit de opvang tot zaterdag 18.00 uur.
5.6.
Ten aanzien van de vakanties is de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige] vergt dat hij dan meer dagen achter elkaar bij de vader kan doorbrengen. De rechtbank zal daarom bepalen dat [de minderjarige] in de kerstvakantie bij de vader verblijft van vrijdag 31 december 2021 vanaf 12.00 uur tot dinsdag 4 januari 2022 om 18.00 uur, en in de voorjaarsvakantie van woensdag 23 februari 2022 vanaf 12.00 uur tot zaterdag 26 februari 2022 om 18.00 uur. Het brengen en halen van [de minderjarige] geschiedt op een gelijke wijze als tijdens de reguliere weekendregeling
5.7.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt, tot nader wordt beslist, de volgende tijdelijke omgangsregeling vast:
De minderjarige [naam] verblijft het eerste, tweede en vierde weekend van de maand bij de vader van vrijdag uit de opvang tot zaterdag 18.00 uur.
In de kerstvakantie verblijft [de minderjarige] bij de vader van vrijdag 31 december 2021 vanaf 12.00 uur tot dinsdag 4 januari 2022 om 18.00 uur. In de voorjaarsvakantie verblijft [de minderjarige] bij de vader van woensdag 23 februari 2022 vanaf 12.00 uur tot zaterdag 26 februari 2022 om 18.00 uur;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.