Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.Feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 374,00
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa A.G. De passagier, die optrad als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, had een vordering ingesteld wegens vertraging van de vlucht LH1299 van Istanbul naar Frankfurt op 23 augustus 2018. De passagier miste haar aansluitende vlucht naar Amsterdam door deze vertraging en vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegde beperkingen door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, wat de luchtvaartmaatschappij in beginsel verplichtte tot compensatie. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de luchtvaartmaatschappij tot betaling van € 1.417,80, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Tevens werd een certificaat afgegeven conform artikel 53 van de herziene EEX-Verordening 1215/2012.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de luchtvaartmaatschappij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de passagier recht had op compensatie voor de geleden schade.