ECLI:NL:RBNHO:2021:8866
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Iraakse eiser en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot gezinshereniging en humanitaire gronden
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld over de asielaanvraag van een Iraakse eiser die verzocht om zijn asielaanvraag onverplicht over te nemen door Duitsland op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. De eiser, die al geruime tijd in Europa verblijft, heeft zijn gezin in Duitsland, waar zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen zich bevinden. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende rekening heeft gehouden met de humanitaire gronden die pleiten voor hereniging van de eiser met zijn gezin. De rechtbank stelt vast dat de medische problematiek van de oudste dochter van eiser en de psychische problemen van zijn echtgenote, die in een psychiatrische instelling is opgenomen, zwaarwegende belangen zijn die de verweerder had moeten overwegen bij het verzoek aan Duitsland om de asielaanvraag over te nemen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris, omdat deze niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verzoek aan Duitsland om overname van eiser. De rechtbank benadrukt dat de situatie van de minderjarige kinderen en de humanitaire omstandigheden in dit geval onmiskenbaar zijn en dat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen verzoek heeft gedaan aan Duitsland. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante nieuwe feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.