ECLI:NL:RBNHO:2021:8866

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.11426 en NL21.11427
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot gezinshereniging en humanitaire gronden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld over de asielaanvraag van een Iraakse eiser die verzocht om zijn asielaanvraag onverplicht over te nemen door Duitsland op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. De eiser, die al geruime tijd in Europa verblijft, heeft zijn gezin in Duitsland, waar zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen zich bevinden. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende rekening heeft gehouden met de humanitaire gronden die pleiten voor hereniging van de eiser met zijn gezin. De rechtbank stelt vast dat de medische problematiek van de oudste dochter van eiser en de psychische problemen van zijn echtgenote, die in een psychiatrische instelling is opgenomen, zwaarwegende belangen zijn die de verweerder had moeten overwegen bij het verzoek aan Duitsland om de asielaanvraag over te nemen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris, omdat deze niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verzoek aan Duitsland om overname van eiser. De rechtbank benadrukt dat de situatie van de minderjarige kinderen en de humanitaire omstandigheden in dit geval onmiskenbaar zijn en dat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen verzoek heeft gedaan aan Duitsland. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante nieuwe feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.11426 (beroep)
NL21.11427 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Spel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiser verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken op 17 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is van Iraakse nationaliteit.
1.1
Eiser is al geruime tijd in Europa en heeft al in verschillende landen meerdere asielaanvragen ingediend. Hij is in oktober 2016 naar Griekenland gereisd en heeft daar zijn eerste asielaanvraag ingediend. Voordat een gehoor in Griekenland kon plaatsvinden, is eiser in juni 2017 naar België gereisd en heeft hier op 21 juni 2017 asiel aangevraagd. Deze aanvraag is een jaar later afgewezen. In juli 2018 is eiser naar Duitsland gereisd en heeft hier vervolgens op 30 juli 2018 asiel aangevraagd. Die asielaanvraag is niet in behandeling genomen en eiser is op 19 december 2018 weer overgedragen aan België. De dag erna is eiser weer naar Duitsland gereisd, waar in maart 2019 zijn gezinsleden (echtgenote en twee minderjarige dochters) zich bij hem gevoegd hebben. Op 19 juli 2019 heeft eiser in Duitsland nogmaals asiel aangevraagd, maar deze aanvraag is wederom niet in behandeling genomen. Op 8 maart 2021 is eiser door de Duitse autoriteiten uitgezet naar België. Op 28 mei 2021 is eiser van België naar Nederland gereisd.
1.2
Zijn gezinsleden hebben in Griekenland ook een asielaanvraag ingediend, op een ander moment dan eiser en zij hebben daar een asielstatus gekregen. Zij hebben in Duitsland daarna een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen. Op dit moment loopt in Duitsland een opvolgende asielaanvraag, waarop nog niet is beslist.
Besluit van verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard op 21 juni 2021.
Beroepsgrond: beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep allereerst samengevat het volgende aan. Eiser stelt dat hij in België op straat heeft moeten leven als uitgeprocedeerde asielzoeker en dat deze omstandigheden erg slecht zijn. Sinds enkele maanden zijn een aantal uitgeprocedeerde asielzoekers in hongerstaking gegaan. [3] Dit leidt tot een onmenselijke situatie in de zin van artikel 3 EVRM [4] en artikel 4 Handvest [5] . Het indienen van een klacht heeft bij voorbaat geen enkele zin omdat België erop zal wijzen dat aan iedere uitgeprocedeerde asielzoeker op rechtmatige gronden opvang wordt geweigerd.
3.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van systematische tekortkomingen in het Belgische asiel- en opvangsysteem in het algemeen dan wel in zijn specifieke geval. Daarbij is van belang dat eiser in België een asielaanvraag heeft kunnen indienen en zijn asielaanvraag is in behandeling genomen. Hij heeft gedurende de asielprocedure ook opvang genoten. Niet is gebleken dat België zich ten aanzien van eiser niet heeft gehouden aan zijn internationale verplichtingen. Met het claimakkoord van 21 juni 2021 garandeert België ook dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld op grond van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht. Deze garantie omvat ook dat de verantwoordelijke lidstaat de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat hij die lidstaat verlaat, als het verzoek van eiser om internationale bescherming is afgewezen.
Voor zover België zich ten aanzien van eiser niet zou hebben gehouden of zich zal houden aan zijn internationale verplichtingen, lag of ligt het op de weg van eiser om hierover zijn beklag te doen bij de Belgische autoriteiten dan wel de geëigende instanties. Niet is gebleken dat die mogelijkheid niet bestaat voor eiser. Eiser heeft met de enkele stelling dat hij als illegale vreemdeling geen juridische bijstand kreeg, niet aannemelijk gemaakt dat hij in België wat dat betreft alle mogelijkheden heeft benut die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond: beroep op artikel 17, tweede lid, Dublinverordening
4. Eiser voert verder aan dat verweerder Duitsland had moeten vragen om de asielaanvraag onverplicht over te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft op dit punt in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Verweerders standpunt dat eiser in België een beroep moet doen op artikel 17, tweede lid van de Dublinverordening is volgens eiser in strijd met de doelstelling van de Dublinverordening [6] : snelle vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Deze handelswijze van verweerder is niet effectief en disproportioneel. België zal waarschijnlijk niet meewerken aan eisers verzoek dat Duitsland zijn asielaanvraag overneemt, omdat hij al twee maal naar België is verwijderd, steeds met toestemming van België. Verweerder heeft daarbij te weinig rekening gehouden met de belangen van eisers minderjarige kinderen. Eiser verwijst naar de opvolgende asielaanvragen van zijn echtgenote en kinderen in Duitsland [7] en de bijlagen bij de Duitse opvolgende asielaanvragen. Uit de stukken blijkt onder meer dat eisers echtgenote en oudste dochter beiden wegens suïcidaliteit zijn opgenomen in een psychiatrische instelling na de gedwongen verwijdering van eiser en dat zij meerdere weken opgenomen zijn.
4.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening aan Duitsland kan verzoeken om eiser over te nemen, op grond van humanitaire gronden. Verweerder heeft er niet voor gekozen om dit verzoek aan Duitsland te doen. Ter zitting is vastgesteld waarom dit niet is gedaan door verweerder. Verweerder licht toe dat de medische omstandigheden van eisers echtgenote en oudste dochter geen humanitaire omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Daarbij acht verweerder van belang dat België Duitsland al twee maal heeft verzocht eiser over te nemen en dat Duitsland die verzoeken heeft afgewezen. Verweerder is mede gelet op het voorgaande van mening dat indien eiser met zijn gezin herenigd wenst te worden, eiser dit in België aan de orde moet stellen nu België het geëigende land is om zich hierover uit te laten. Bij dit alles acht verweerder ook nog van belang dat eiser en zijn gezinsleden er zelf voor hebben gekozen om op verschillende momenten naar Europa te reizen en in Europa door te reizen. Dat dit vervolgens gevolgen heeft voor hun verblijfsrechten in de verschillende lidstaten, komt dan ook voor hun rekening en risico, aldus verweerder.
4.2
De rechtbank is het eens met eiser dat verweerder in dit geval in het besluit en ter zitting geen, dan wel onvoldoende, rekenschap heeft gegeven van de bijzondere en zwaarwegende belangen van eisers twee minderjarige kinderen. Dit klemt des temeer gezien de met stukken aangetoonde (en door verweerder niet betwiste) medische problematiek van eisers oudste minderjarige dochter en de echtgenote van eiser. Eisers echtgenote heeft getracht zichzelf en haar kinderen om het leven te brengen en is hiervoor in een psychiatrische instelling opgenomen geweest nadat eiser (gedwongen) is uitgezet de laatste keer naar België. Eisers dochters zijn [leeftijd 1] en [leeftijd 2] jaar oud en hebben daardoor in een crisisplaats voor minderjarigen moeten verblijven. Eisers oudste minderjarige dochter wilde zich van het leven beroven door uit het raam te springen. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op deze omstandigheden onmiskenbaar in het belang van eisers minderjarige kinderen is om herenigd te worden met hun vader en samen te zijn gedurende hun lopende opvolgende asielprocedure. Deze situatie is ook, anders dan is betoogd door verweerder, onmiskenbaar aan te merken als humanitaire gronden als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder had dan ook niet in redelijkheid kunnen afzien van het verzoeken aan Duitsland om overname van eiser om deze familierelatie te herenigen op humanitaire gronden.
4.3
Voor zover verweerder stelt dat België al twee keer eerder tevergeefs heeft verzocht om overname, stelt de rechtbank vast dat de situatie op dit moment wezenlijk anders is dan toen, gelet op de medische problematiek die is ingetreden na de laatste uitzetting van eiser uit Duitsland. Die nieuwe situatie rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid een nieuw verzoek om overname.
4.4
Voor zover verweerder stelt dat het op de weg van eiser ligt om na overdracht aan België in België te verzoeken om toepassing te geven aan artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening, treft die stelling ook geen doel. Dit is, zoals eiser terecht stelt, namelijk in strijd met een van de doelen van de Dublinverordening, namelijk een snelle en doelmatige vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Een dergelijke handelwijze, zoals voorgesteld door verweerder, levert een niet gerechtvaardigde vertraging op en laat ook weer zien dat er onvoldoende oog is van de zijde van verweerder voor de belangen van de minderjarige kinderen en de humanitaire situatie die in dit geval aan de orde is.
4.5
De stelling van verweerder dat het voor rekening en risico voor eiser komt dat hij en zijn gezin op dit moment gescheiden zijn, omdat zij bewust afzonderlijk van elkaar de Europese Unie zijn binnen gekomen en zijn doorgereisd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Het is juist dat zij hebben gekozen apart naar de Europese Unie te komen; eerst is eiser hierheen gekomen en vervolgens eisers echtgenote met hun twee kinderen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat het vanwege het gebrek aan financiële middelen niet mogelijk was om samen naar Europa te reizen. Daarom heeft hij noodgedwongen zijn gezin achtergelaten. Naar het oordeel van de rechtbank maakt die verklaring van eiser de precaire familiesituatie des te duidelijker. De rechtbank begrijpt dan ook niet waarom hun handelwijze voor hun rekening en risico zou moeten komen.
4.6
Deze beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande. Verweerder heeft, op grond van de gegeven motivering, dan ook in redelijkheid niet kunnen afzien van het doen van een verzoek aan Duitsland om (onverplichte) overname van eiser op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening.
Conclusie beroep
5. Het beroep is gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.6 gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [8] . De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank draagt verweerder op de Duitse autoriteiten te verzoeken om eiser over te nemen en daarbij alle relevante nieuwe feiten en omstandigheden te noemen. De rechtbank draagt verweerder op om op grond van de uitkomst daarvan en met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Voorlopige voorziening
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu de rechtbank beslist over eisers beroep en dit gegrond verklaart, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie productie 1: artikel van Het Parool van 19 juli 2021 van de beroepsgronden van 22 juli 2021.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Eiser verwijst naar preambule 5 van de Dublinverordening.
7.Zie productie 2 van de beroepsgronden van 22 juli 2021.
8.Algemene wet bestuursrecht.