ECLI:NL:RBNHO:2021:8553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
15/810354-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van meerdere benadeelden door middel van valse voorwendselen en pogingen daartoe

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van 20 benadeelden en twee pogingen daartoe. De verdachte heeft in de periode van 1 mei 2014 tot en met 19 december 2016, in of omstreeks Alkmaar, meermalen en in vereniging met anderen, valse namen en hoedanigheden aangenomen om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op geraffineerde wijze slachtoffers heeft misleid door hen te doen geloven dat zij onroerend goed konden kopen, terwijl hij wist dat deze grond niet geleverd zou kunnen worden. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van valse brochures, koopcontracten en andere misleidende communicatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die in totaal aanzienlijke bedragen hebben verloren door de oplichtingspraktijken van de verdachte. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte niet alleen strafbaar is, maar dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten hebben gepresenteerd, en de rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810354-16 (P)
Uitspraakdatum: 5 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 en 21 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.N. de Bruijn, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van l mei 2014 tot en met 19 december 2016 te Alkmaar, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal
telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] (zaak 2) en/of
[benadeelde 2] (zaak 3) en/of
[benadeelde 3] (zaak 4) en/of
[benadeelde 4] (zaak 5) en/of
[benadeelde 5] (zaak 6) en/of
[benadeelde 6] (zaak 8) en/of
[benadeelde 7] (zaak 9) en/of
[benadeelde 8] (zaak 10) en/of
[benadeelde 9] (zaak 11) en/of
[benadeelde 10] (zaak 12) en/of
[benadeelde 11] (zaak 13) en/of
[benadeelde 12] (zaak 14) en/of
[benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] (zaak 15) en/of
[benadeelde 15] (zaak 16) en/of
[benadeelde 16] (zaak 17) en/of
[benadeelde 17] (zaak 18) en/of
[benadeelde 18] (zaak 19) en/of
[benadeelde 19] (zaak 20) en/of
[benadeelde 20] (zaak 21) en/of
[benadeelde 21] en/of [benadeelde 21] (zaak 22) en/of
[benadeelde 22] (zaak 23) en/of
[benadeelde 23] (zaak 24)
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten diverse geldbedragen en/of het aangaan van een schuld, te weten een of meerdere koopcontracten voor stukken grond,
hierin bestaande dat, hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • voornoemd(e) perso(o)n(en), via aanbiedingsmateriaal en/of websites en/of telefonisch, dan wel per sms bericht en/of per e-mail en/of op een andere wijze heeft/hebben benaderd en/of geïnteresseerd in de aankoop van een of meerdere stukken grond en/of
  • een mailadres heeft gebruikt waarmee hij de suggestie heeft gewekt dat hij werkzaam is voor een grondbemiddelings- dan wel vastgoedbedrijf
  • zich heeft/hebben voorgedaan als [naam 1] (al dan niet werkzaam bij [bedrijf 3] ) en/of [naam 4] en/of [naam 2] en/of
  • voornoemd(e) perso(o)n(en) telefonisch en/of per e-mail op de hoogte heeft/hebben gehouden over de voortgang van het aankoop proces ten aanzien van de diverse stukken grond en/of
  • voornoemde personen heeft/hebben toegezegd en/of gesuggereerd dat deze grond na ontvangst van betaling zou worden overgedragen/geleverd en/of
  • daarbij zich heeft/hebben voorgedaan als eigenaar/bezitter/ beschikkingsbevoegde en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die grond en/of
  • koopcontract(en) terzake de verkoop van de grond heeft opgemaakt en/of getekend en/of overhandigd aan voornoemde personen en/of
  • de indruk en/of het vertrouwen heeft gewekt bij voornoemde personen dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders de te koop aangeboden gronden na betaling daadwerkelijk zou(den) leveren,
waardoor een groot aantal, althans een of meer perso(o)n(en), waaronder voornoemd(e) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (betreffende de aankoop van stukken grond en/of een bemiddelingscourtage) en/of het aangaan van een schuld, te weten een of meerdere koopcontracten voor stukken grond, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) nimmer beschikkingsbevoegd waren over de aangeboden stukken grond;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2016 tot en met 19 december 2016 te Alkmaar, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal
telkens, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 24] (zaak 1) en/of
[benadeelde 25] (zaak 7)
te bewegen tot afgifte van enig goed, te weten diverse geldbedragen en/of het aangaan van een schuld, te weten een of meerdere koopcontracten voor stukken grond,
hierin bestaande dat, hij verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • voornoemd(e) perso(o)n(en), telefonisch, danwel per sms bericht en/of per e-mail en/of op een andere wijze heeft/hebben benaderd dat een reeds aangekocht stuk grond van voornoemd(e) perso(o)n(en) nog niet betaald zou zijn en/of gepasseerd zou zijn bij de notaris en/of
  • zich heeft/hebben voorgedaan als [naam 1] (al dan niet werkzaam bij de [bedrijf 2] ) en/of
  • aan voornoemd(e) pers(o)n(en) heeft/hebben toegezegd en/of gesuggereerd dat deze grond na ontvangst van betaling zou worden overgedragen/geleverd aan een (andere) derde(n) tegen een aanzienlijke hogere prijs dan waarvoor de grond is aangekocht door die perso(o)n(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 15] (zaak 16) en tot bewezenverklaring van hetgeen voor het overige onder de feiten 1 en 2 aan de verdachte is ten laste gelegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit van de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 15] (zaak 16) en voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 15] (zaak 16). [benadeelde 15] verklaart in zijn aangifte dat hij is opgelicht met betrekking tot de aankoop van een stuk grond in Amstelveen op 28 mei 2013 bij [bedrijf 1] , het bedrijf waar de verdachte op dat moment werkzaam was. Aangever zou ten behoeve van deze aankoop een contant geldbedrag van € 27.000,- aan de verdachte hebben overhandigd. De verklaring die de verdachte over deze zaak heeft afgelegd komt er kort gezegd op neer dat hij dit geldbedrag aan [bedrijf 1] heeft afgedragen. De rechtbank stelt vast dat het feitencomplex buiten de ten laste gelegde periode valt, zodat de verdachte reeds daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Evenmin is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 4] (zaak 5), zodat hij ook van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat aangever [benadeelde 4] aan [bedrijf 1] de opdracht heeft gegeven een geldbedrag van € 20.000,- over te maken naar een bankrekeningnummer van de verdachte voor de aankoop van grond. Hoewel gezegd kan worden dat [benadeelde 4] daarmee zijn wil tot afgifte van het geldbedrag te kennen heeft gegeven, heeft [bedrijf 1] de opdracht tot overboeking niet uitgevoerd, omdat het rekeningnummer niet in overeenstemming was met de tenaamstelling van de bankrekening. Om tot een bewezenverklaring van (een voltooide) oplichting te komen moet sprake zijn van afgifte van een goed. Hiervoor is vereist dat het goed uit de beschikkingsmacht van de afgever is geraakt. Zover is het in dit geval niet gekomen. Door de blokkade van [bedrijf 1] is de afgifte niet geeffectueerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval geen sprake is van afgifte van een goed zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van hetgeen voor het overige onder feit 1 en feit 2 aan de verdachte ten laste is gelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien hiervan sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van feit 1
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 20 september 2021 afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 1] , opgemaakt op 17 december 2015 (dossierpagina 174 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 2] , opgemaakt op 24 december 2015 (dossierpagina 219 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 3] , opgemaakt op 11 maart 2016 (dossierpagina 303 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 5] , opgemaakt op 31 augustus 2016 (dossierpagina 473 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 6] , opgemaakt op 2 september 2016 (dossierpagina 538 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 7] , opgemaakt op
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 8] , opgemaakt op 13 december 2016 (dossierpagina 610 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 9] , opgemaakt op 13 december 2016 (dossierpagina 662 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 10] , opgemaakt op
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 11] , opgemaakt op 6 januari 2017 (dossierpagina 720 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 12] , opgemaakt op 9 januari 2017 (dossierpagina 742 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 13] mede namens benadeelde [benadeelde 14] , opgemaakt op 27 december 2016 (dossierpagina 780 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 16] , opgemaakt op 29 december 2016 (dossierpagina 879 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 17] , opgemaakt op 9 januari 2017 (dossierpagina 895 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 18] , opgemaakt op
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 19] , opgemaakt op 27 januari 2017 (dossierpagina 917 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 20] , opgemaakt op 15 januari 2017 (dossierpagina 943 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 21] , opgemaakt op
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 22] , opgemaakt op 18 februari 2017 (dossierpagina 1025 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 23] , opgemaakt op 23 februari 2017 (dossierpagina 1051 e.v.).
Ten aanzien van feit 2
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 20 september 2021 afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 24] namens benadeelde [benadeelde 24] , opgemaakt op 3 november 2016 (dossierpagina 150 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte, aangever [benadeelde 25] , opgemaakt op 3 november 2016 (dossierpagina 528 e.v.).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van l mei 2014 tot en met 19 december 2016 in Nederland meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] (zaak 2) en
[benadeelde 2] (zaak 3) en
[benadeelde 3] (zaak 4) en
[benadeelde 5] (zaak 6) en
[benadeelde 6] (zaak 8) en
[benadeelde 7] (zaak 9) en
[benadeelde 8] (zaak 10) en
[benadeelde 9] (zaak 11) en
[benadeelde 10] (zaak 12) en
[benadeelde 11] (zaak 13) en
[benadeelde 12] (zaak 14) en
[benadeelde 13] en [benadeelde 14] (zaak 15) en
[benadeelde 16] (zaak 17) en
[benadeelde 17] (zaak 18) en
[benadeelde 18] (zaak 19) en
[benadeelde 19] (zaak 20) en
[benadeelde 20] (zaak 21) en
[benadeelde 21] (zaak 22) en
[benadeelde 22] (zaak 23) en
[benadeelde 23] (zaak 24)
heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hierin bestaande dat, hij, verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • voornoemde personen, via aanbiedingsmateriaal en/of websites en/of telefonisch, dan wel per sms bericht en/of per e-mail heeft benaderd en/of geïnteresseerd in de aankoop van een of meerdere stukken grond en/of
  • een mailadres heeft gebruikt waarmee hij de suggestie heeft gewekt dat hij werkzaam is voor een grondbemiddelings- dan wel vastgoedbedrijf en/of
  • zich heeft voorgedaan als [naam 1] (al dan niet werkzaam bij [bedrijf 3] ) en/of [naam 4] en/of [naam 2] en/of
  • voornoemde personen telefonisch en/of per e-mail op de hoogte heeft gehouden over de voortgang van het aankoop proces ten aanzien van de diverse stukken grond en/of
  • voornoemde personen heeft toegezegd en/of gesuggereerd dat deze grond na ontvangst van betaling zou worden overgedragen/geleverd en/of
  • daarbij zich heeft voorgedaan als eigenaar en/of beschikkingsbevoegde en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die grond en/of
  • koopcontract(en) ter zake de verkoop van de grond heeft opgemaakt en/of getekend en/of overhandigd aan voornoemde personen en/of
  • de indruk en/of het vertrouwen heeft gewekt bij voornoemde personen dat hij, verdachte, de te koop aangeboden gronden na betaling daadwerkelijk zou leveren,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen (betreffende de aankoop van stukken grond en/of een bemiddelingscourtage), terwijl verdachte nimmer beschikkingsbevoegd was over de aangeboden stukken grond;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2016 tot en met 19 december 2016 in Nederland meermalen, telkens, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen, en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 24] (zaak 1) en
[benadeelde 25] (zaak 7)
te bewegen tot afgifte van geldbedragen en/of het aangaan van koopcontracten voor grond,
hierin bestaande dat, hij verdachte, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • voornoemde personen, telefonisch en/of per e-mail heeft benaderd dat een reeds aangekocht stuk grond van voornoemd(e) perso(o)n(en) nog niet betaald zou zijn en/of gepasseerd zou zijn bij de notaris en
  • zich heeft voorgedaan als [naam 1] (al dan niet werkzaam bij de [bedrijf 2] ) en
  • aan voornoemde personen heeft toegezegd en/of gesuggereerd dat deze grond na ontvangst van betaling zou worden overgedragen/geleverd aan een (andere) derde(n) tegen een aanzienlijke hogere prijs dan waarvoor de grond is aangekocht door die personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
oplichting, meermalen gepleegd
feit 2
poging tot oplichting, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn en in verband daarmee een aftrek van 25% toegepast.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het gegeven dat verdachte vier jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis met reclasseringstoezicht heeft gelopen, waarvan zeven maanden met elektronische controle, en de forse overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft gelet hierop verzocht de duur van een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op geraffineerde wijze en gedurende een langere periode in totaal 20 personen opgelicht en in twee gevallen een poging daartoe gedaan. Hij heeft daarbij de slachtoffers telkens voorgehouden dat zij één of soms meerdere stukken grond konden kopen en dat deze grond op korte termijn met winst kon worden doorverkocht, terwijl hij wist dat het om grond ging die niet geleverd zou kunnen worden. De verdachte heeft daarbij slachtoffers misleid door onder meer het sturen of laten zien van (valse) brochures, het opstellen van valse koopcontracten, het verwijzen naar een niet bestaande notaris en hij heeft hen steeds aan het lijntje gehouden door het doen van valse beloften over de levering van de grond. Op die manier heeft hij de slachtoffers, van wie hij een aantal nog kende vanuit zijn voormalige functie als buitendienst medewerker bij een grondbemiddelingsbedrijf grote geldbedragen afhandig gemaakt.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat deze, veelal op leeftijd zijnde slachtoffers in hem hadden. Daarnaast heeft de verdachte voormalig werkgevers in diskrediet gebracht door richting de slachtoffers te doen voorkomen alsof hij namens deze bedrijven zaken deed. In zijn totaliteit is sprake van een aanzienlijk benadelingsbedrag van ruim € 230.000,- dat de verdachte zich heeft toegeëigend. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
3 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een vermogensdelict is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 augustus 2021 van L. Koeten als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte inmiddels weer beschikt over huisvesting en een inkomen. Tevens is sprake van een omgangsregeling met zijn kinderen. In tegenstelling tot hetgeen de verdachte bij de politie heeft verklaard, heeft hij op de terechtzitting bekend de feiten te hebben gepleegd en heeft hij gezegd daarvan spijt te hebben. De verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij de benadeelde partijen schadeloos wil stellen en dat hij daarvoor bij zijn werkgever is begonnen een spaartegoed op te bouwen.
Voor de bepaling van de strafsoort en -maat overweegt de rechtbank verder dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Op 19 december 2016 is de verdachte in het kader van dit onderzoek aangehouden en in verzekering gesteld. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met twee jaren en tien maanden, overschreden. Er is in deze zaak geen aanleiding (een gedeelte van) deze overschrijding toe te rekenen aan de verdediging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze overschrijding betekenisvol meeweegt bij de bepaling van de op te leggen straf.
Bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat stelt de rechtbank voorop dat kijkend naar de ernst van de feiten, de hoeveelheid oplichtingen en de langere periode waarbinnen deze zich hebben afgespeeld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats zou zijn. De rechtbank stelt tegelijkertijd vast dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, terwijl die overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte direct na zijn aanhouding ruim zes maanden in voorarrest heeft doorgebracht, waarna hij onder voorwaarden is geschorst. Tijdens deze schorsing heeft hij zich aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. Ook heeft de verdachte zeven maanden onder elektronisch toezicht gestaan in de vorm van het dragen van een enkelband. De rechtbank acht het bovendien van groot belang dat de benadeelden in deze zaak zo veel en zo snel als mogelijk schadeloos worden gesteld. Ter zitting is duidelijk geworden dat de inkomenspositie van de verdachte ook zodanig is dat op korte termijn met het schadeloos stellen van de benadeelden kan worden begonnen. De rechtbank sluit niet uit dat een terugkeer van de verdachte naar de gevangenis dit traject nadelig zou kunnen beïnvloeden.
Al de hiervoor genoemde omstandigheden bij elkaar maken dat de rechtbank het in deze zaak, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet (meer) passend vindt aan de verdachte een langere vrijheidsbenemende straf op te leggen dan voor de duur van de periode die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wel legt de rechtbank de verdachte daarnaast een maximale taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uur op.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een Samsung telefoontoestel (682522), dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Computer KI: wit HP notebook (681931)
  • Computer KI: wit HP notebook (682566)
  • Computer KI: grijs HAIER notebook (682570)
  • een contant geldbedrag van € 135,-
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

9.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 27.675,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.800,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.078,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte een bedrag van € 1.500,- zou hebben terugbetaald aan de benadeelde partij. Zij heeft verzocht de vordering in zoverre af te wijzen. Deze stelling is door de raadsvrouw verder niet onderbouwd met stukken.
De rechtbank merkt op dat uit bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek van 7 maart 2017 blijkt dat de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen afkomstig van de rekening op naam van [naam 5] (de ex-vriendin van de verdachte). De rechtbank merkt deze betaling aan als een terugbetaling van de verdachte aan de benadeelde partij en zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 4.078,- aan materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.4
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.950,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 17.950,- bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De gestelde immateriële schade van € 1.000,- komt echter niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De vraag die hier voorligt is, of de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van de in dat artikel bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het bestaan van de aantasting in zijn persoon kan worden vastgesteld, althans waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval de schade is ontstaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat in onderhavige zaak niet het geval zich voordoet dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard.
9.5
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.6
Vordering benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.074,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.7
Vordering benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.732,35 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.8
Vordering benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.684,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 10.000,- bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De gestelde immateriële schade van € 684,- komt echter niet voor vergoeding in aanmerking en de rechtbank verklaart de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank verwijst voor wat betreft het van toepassing zijnde toetsingskader naar hetgeen hierover bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] onder 9.4 is overwogen. De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft de vordering voor wat betreft de immateriële schade onvoldoende onderbouwd.
9.9
Vordering benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.559,87 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 11]
De benadeelde partij [benadeelde 11] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.650,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.11
Vordering benadeelde partij [benadeelde 12]
De benadeelde partij [benadeelde 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 14.765,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat voor € 9.975,80 uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond en voor een bedrag van € 4.789,20 uit misgelopen rendement.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor een bedrag van € 9.975,80 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het door de benadeelde partij gevorderde misgelopen rendement van € 4.789,20 zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de beschikbare stukken niet dan wel in onvoldoende mate kan worden vastgesteld of het gaat om schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten de oplichting. Dit zou een nader onderzoek vergen en daarmee een onevenredige belasting van de strafprocedure opleveren.
De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
9.12
Vordering benadeelde partij [benadeelde 13]
De benadeelde partij [benadeelde 13] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.960,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gevorderde materiële schade is opgebouwd uit vier posten, telkens zijnde een geldbedrag wat aan de verdachte is overgemaakt en waarvan de benadeelde partij telkens 50% vordert, omdat de overboekingen zijn gedaan vanaf een gezamenlijke rekening (en/of rekening) die de benadeelde heeft met de hierna onder 9.13 vermelde benadeelde [benadeelde 14] .
Ten aanzien van twee van deze posten, te weten de overboekingen op 13 november 2016 ter hoogte van € 4.500,- en op 23 november 2016 ter hoogte van € 2.977,- (ook hiervan vordert de benadeelde partij dus telkens 50%), is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Uit het dossier volgt namelijk dat deze geldbedragen aan de verdachte zijn overgemaakt, omdat hij op dat moment in de financiële problemen zat zodat deze bedragen geen rechtstreeks verband houden met de aankoop van (niet geleverde) grond, waarop de oplichting betrekking heeft. In zoverre zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De overige gestelde materiële schade van € 13.221,50 bestaat uit het bedrag (50%) dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.13
Vordering benadeelde partij [benadeelde 14]
De benadeelde partij [benadeelde 14] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.960,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gevorderde materiële schade is opgebouwd uit vier posten, telkens zijnde een geldbedrag wat aan de verdachte is overgemaakt en waarvan de benadeelde partij telkens 50% vordert omdat de overboekingen zijn gedaan vanaf een gezamenlijke rekening (en/of rekening) met de hiervoor genoemde benadeelde partij [benadeelde 13] .
Ten aanzien van twee van deze posten, te weten de overboekingen op 13 november 2016 ter hoogte van € 4.500,- en op 23 november 2016 ter hoogte van € 2.977,- (ook hiervan vordert de benadeelde partij dus telkens 50%), is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Uit het dossier volgt dat deze geldbedragen aan de verdachte zijn overgemaakt omdat hij op dat moment in de financiële problemen zat zodat deze bedragen geen rechtstreeks verband houden met de aankoop van (niet geleverde) grond, waarop de oplichting betrekking heeft. In zoverre zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De overige gestelde materiële schade van € 13.221,50 bestaat uit het bedrag (50%) dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.14
Vordering benadeelde partij [benadeelde 16]
De benadeelde partij [benadeelde 16] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.383,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.15
Vordering benadeelde partij [benadeelde 17]
De benadeelde partij [benadeelde 17] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.900,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.16
Vordering benadeelde partij [benadeelde 18]
De benadeelde partij [benadeelde 18] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.685,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat voor € 13.500,- uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond en voor een bedrag van € 4.185,- uit misgelopen rendement.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor een bedrag van € 13.500,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het door de benadeelde partij gevorderde misgelopen rendement van € 4.185,- zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de beschikbare stukken niet dan wel in onvoldoende mate kan worden vastgesteld of het gaat om schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten de oplichting. Dit zou een nader onderzoek vergen en daarmee een onevenredige belasting van de strafprocedure opleveren.
De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
9.17
Vordering benadeelde partij [benadeelde 20]
De benadeelde partij [benadeelde 20] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 47.787,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een deel van het gevorderde bedrag, te weten € 1.195,-, niet kan worden toegewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat dit schade is die de benadeelde partij heeft geleden door het ten laste gelegde feit.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dit bedrag materiële schade is die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Ter onderbouwing hiervan is bij de vordering gevoegd een ondertekende kwitantie waaruit volgt dat een zekere [naam 3] van de [bedrijf 2] bv op 2 december 2016 een bedrag van € 1.195,- in ontvangst heeft genomen van de benadeelde partij. Het rechtstreekse verband is door de benadeelde partij daarmee voldoende onderbouwd. Dat de verdachte stelt [naam 3] niet te kennen doet daaraan niet af.
Ook voor het overige is de rechtbank van oordeel dat het bedrag aan gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.18
Vordering benadeelde partij [benadeelde 21]
De benadeelde partij [benadeelde 21] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.220,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag aan proceskosten gevorderd van € 103,-, bestaande uit reiskosten.
De gestelde materiële schade van € 2.300,- bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De gestelde immateriële schade van € 1.920,- komt echter niet voor vergoeding in aanmerking en de rechtbank verklaart de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank verwijst voor wat betreft het geldende toetsingskader naar hetgeen hierover bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] onder 9.4 is overwogen. De benadeelde partij [benadeelde 21] heeft de vordering voor wat betreft de immateriële schade onvoldoende onderbouwd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gevorderde proceskosten, bestaande uit reiskosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de vordering volgt dat de reiskosten zijn gemaakt door anderen dan de benadeelde partij zelf. Door de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd dat hij degene is geweest die door het maken van die reiskosten schade heeft geleden. De rechtbank wijst de vordering in zoverre af.
9.19
Vordering benadeelde partij [benadeelde 23]
De benadeelde partij [benadeelde 23] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het bedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald voor de aankoop van grond.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.2
Kosten gemaakt door de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
De verdachte dient ten aanzien van alle hiervoor genoemde benadeelde partijen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden door de benadeelde partijen gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van het handelen van de verdachte zoals onder feit 1 is bewezen verklaard, kort gezegd: oplichting, aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 7] , overweegt de rechtbank nog het volgende. Op de terechtzitting is aan de orde gekomen dat [benadeelde 7] een bedrag van € 880,- contant heeft betaald voor de aankoop van grond. Dit volgt ook uit de aangifte van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft dit bedrag niet opgenomen in zijn vordering, omdat hij deze betaling niet kon onderbouwen met stukken en hij daarom niet de verwachting heeft dat zijn schade ooit zal worden vergoed. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op de terechtzitting genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte ook voor dit bedrag naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is. De rechtbank zal daarom de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 7] bepalen op € 9.074,50 + € 880,- = € 9.954,50.
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr in verbinding met artikel 6:4:20 Sv kan bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat worden bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling wordt toegepast. De duur beloopt ten hoogste één jaar. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, de gijzeling toepassen tot hoogtes waardoor het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 als zaak 5 en zaak 16 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de (verder) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
195 (honderdvijfennegentig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 27.675,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.675,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 8.800,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.800,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.078,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.078,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 17.950,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.950,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 7.000,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 9.074,50, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.954,50, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 16.732,35, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.732,35, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 9]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 9] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 10]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.559,87, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 10] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.559,50 , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 11]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.650,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 11] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.650,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 12]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 9.975,80, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de civiele rechter.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 12] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.975,80 , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 13]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 13.221,50, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 13] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.221,50 , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 14]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 13.221,50, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 14] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.221,50 , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 16]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.383,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 16] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.383,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 17]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 12.900,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 17] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.900,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 18]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 13.500,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de civiele rechter.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 18] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 20]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 47.787,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 20] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 47.787,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 21]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.300,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering wat betreft de gevorderde immateriële schade.
Wijst af de gevorderde proceskosten.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 21] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 23]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,-, bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 23] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • Computer KI: wit HP notebook (681931)
  • Computer KI: wit HP notebook (682566)
  • Computer KI: grijs HAIER notebook (682570)
  • een contant geldbedrag van € 135,-.
Verklaart verbeurd:
- Telefoontoestel SAMSUNG (682522).
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.

Voetnoten

1.Zie HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.