ECLI:NL:RBNHO:2021:8409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
8256784 \ CV EXPL 20-278
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door birdstrike op voorgaande vlucht

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Toronto op 18 november 2019. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij langdurige vertraging. De vlucht had meer dan drie uur vertraging opgelopen, en de passagier stelde dat de vervoerder verplicht was om deze compensatie te betalen.

De vervoerder, Air Canada, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een birdstrike op de voorafgaande vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de birdstrike op de voorgaande vlucht de oorzaak was van de vertraging. De vervoerder heeft aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat de vertraging niet te wijten was aan nalatigheid van hun kant. De kantonrechter heeft de vordering van de passagier afgewezen en de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Het vonnis is gewezen door kantonrechter S.N. Schipper en is uitgesproken op de openbare terechtzitting op 29 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8256784 \ CV EXPL 20-278
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
gevestigd te Saint-Laurent (Canada)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde P. Frühling

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 30 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven, waarbij hij nog verschillende producties heeft overgelegd. Hoewel de passagier daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft zij niet meer gereageerd op de door de vervoerder overgelegde producties.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Toronto (Canada) op 18 november 2019 met vluchtnummer AC825, hierna ook: de vlucht.
2.2.
De geplande vertrektijd van de vlucht was 11:55 uur lokale tijd en de geplande aankomsttijd was 14:20 uur lokale tijd. De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid. De voorafgaande vlucht (AC824) kreeg tijdens de landing te maken met een ‘birdstrike’. Bij aankomst van het toestel te Amsterdam moest het toestel worden nagekeken door gespecialiseerde ingenieurs. Ten gevolge van de birdstrike is het toestel uiteindelijk met een vertraging van ongeveer 5 uur en 28 minuten uit Amsterdam naar Toronto vertrokken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Toronto, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Corendon kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C49/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden - behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht - dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De passagier betwist niet dat het toestel dat de vlucht heeft uitgevoerd, bij de uitvoering van de voorafgaande vlucht is getroffen door een birdstrike. Zij stelt echter dat de vervoerder het verband tussen de vertraging van meer dan 5 uur en de birdstrike niet voldoende duidelijk heeft gemaakt. Zij heeft daarbij verwezen naar vonnissen van deze rechtbank van 11 juli 2018 ( ECLI:NL:RBNHO:2018:5856) en van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:3889).
5.4.
De kantonrechter overweegt dat een birdstrike op een voorgaande vlucht onder omstandigheden gekwalificeerd kan worden als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vervoerder heeft toegelicht dat hij om 10:31 lokale tijd de benodigde documenten voor het uitvoeren van de vereiste inspectie aan het technische team van KLM heeft ‘overgemaakt’ (de kantonrechter begrijpt: gestuurd). Voorts heeft de vervoerder het tijdspad toegelicht waarbinnen KLM de bevindingen aan de vervoerder heeft gestuurd (om 10:59 uur lokale tijd), KLM aan de vervoerder heeft meegedeeld dat er een hangar beschikbaar was (om 11:44 uur lokale tijd), de vervoerder aan het technische team van KLM heeft meegedeeld dat de hangar wordt geregeld om de vereiste herstelwerkzaamheden uit te voeren (om 12:00 uur lokale tijd), dat KLM aan de vervoerder heeft bevestigd dat het toestel naar de hangar werd versleept (om 13:11 uur lokale tijd) en ten slotte dat er is meegedeeld dat de herstelwerkzaamheden zijn voltooid (om 15:50 uur lokale tijd) en dat het toestel op weg is naar de gate. De vervoerder heeft het een en ander onderbouwd door middel van e-mailberichten. Volgens de vervoerder stond het toestel om 16:30 uur lokale tijd weer aan de gate, waarna de passagiers nog moesten boarden en er gewacht moest worden op toestemming van de luchtverkeersleiding om te vertrekken. Het toestel is uiteindelijk om 17:23 uur lokale tijd vertrokken. De passagier heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd op de door de vervoerder overgelegde stukken. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van circa 5,5 uur van de vlucht in de onderhavige zaak het gevolg is geweest van een birdstrike op de voorgaande vlucht.
5.5.
De vervoerder is dan ook niet verplicht compensatie te betalen, tenzij hij niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In het Pešková-arrest van het Hof van 4 mei 2017 is in antwoord op prejudiciële vragen – samengevat – geoordeeld dat een aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel moet worden gezien als een buitengewone omstandigheid. Daarbij is van belang dat de vertraging niet mag zijn veroorzaakt door de inschakeling van een tweede inspecteur indien het toestel eerder al is geïnspecteerd door een daartoe bevoegde deskundige op basis van de toepasselijke regelgeving. Voorts dient de luchtvaartmaatschappij redelijke maatregelen te treffen om de risico’s van een aanvaring met een vogel te verkleinen of zelfs weg te nemen te verkleinen of te voorkomen en die mede de inzet omvatten van preventieve controlemaatregelen ten aanzien van die vogels, mits de luchtvaartmaatschappij met name uit technisch en administratief oogpunt daadwerkelijk in staat is die maatregelen te nemen en die maatregelen van haar geen onaanvaardbare offers verlangen uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming. De passagier heeft een artikel overgelegd waarin wordt opgesomd welke maatregelen luchtvaartmaatschappijen geadviseerd worden om birdstrikes te voorkomen. Zij heeft echter niet gesteld dat de vervoerder heeft nagelaten maatregelen te treffen die – met name uit technisch en administratief oogpunt - wel van de vervoerder verwacht hadden kunnen worden en die geen onaanvaardbare offers van de vervoerder verlangden uit het oogpunt van zijn onderneming. De vervoerder heeft erop gewezen dat er op de luchthaven te Amsterdam (Schiphol) te allen tijde zogeheten “bird-scare patrols” actief zijn. De kantonrechter oordeelt dat er in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht. Verder is gesteld noch gebleken dat de vervoerder de verplichte inspectie niet zo snel mogelijk heeft uitgevoerd. De conclusie is dan ook dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter