ECLI:NL:RBNHO:2021:8326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
6077051 CV EXPL 17-5417
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Swiss International Air Lines A.G., wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Zürich naar Amsterdam op 14 augustus 2015. De passagiers hebben op 10 maart 2017 een dagvaarding ingediend, waarop de vervoerder schriftelijk heeft geantwoord. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 1.650,00 per passagier, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was voor de vlucht van passagier sub 8, die van Dalaman naar Zürich ging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en dat de Verordening van toepassing is, aangezien de vervoerder als communautaire luchtvaartmaatschappij kan worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de annulering van de vlucht een compensatieplicht met zich meebracht, tenzij de vervoerder zich kon beroepen op uitzonderingen in de Verordening, wat hij niet deed. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, met uitzondering van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten en nakosten.

Het vonnis benadrukt de bescherming van passagiersrechten onder de Europese regelgeving en bevestigt dat luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijk zijn voor compensatie bij annuleringen, ongeacht de betrokkenheid van andere luchtvaartmaatschappijen bij de uitvoering van de vlucht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6077051 CV EXPL 17-5417
Uitspraakdatum: 15 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]

wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

wonende te [woonplaats]

4. [passagier sub 4]

5. [passagier sub 5]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige 1]
allen wonende te [woonplaats]
6. [passagier sub 6]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige 2]

7. [passagier sub 7]

allen wonende te [woonplaats]

8. [passagier sub 8]

wonende te [woonplaats]

9. [passagier sub 9]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff, mr. M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerke (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Swiss International Air Lines A.G.
gevestigd te Bazel (Zwitserland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 10 maart 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben vervoersovereenkomsten gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers volgens het onderstaande overzicht diende te vervoeren.
Passagiers sub 1 t/m 3: Zürich (Zwitserland) – Amsterdam, op 14 augustus 2015
Passagiers sub 4 en 5: Malaga (Spanje) – Zürich – Amsterdam, op 14 augustus 2015
Passagiers sub 6 en 7: Los Angeles (Verenigde Staten van Amerika) – Zürich – Amsterdam, op 13 augustus 2015
Passagier 8: Dalaman (Turkije) – Zürich – Amsterdam, op 14 augustus 2015
Passagier 9: Venetië (Italië) – Zürich – Amsterdam, op 14 augustus 2015
2.2.
De vlucht van Zürich naar Amsterdam (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 5 en 6 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen, na vermindering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de vervoerder veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.650,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.650,00. Daar de vervoerder op of omstreeks 19 september 2017 reeds een bedrag van € 250,00 per passagier heeft voldaan, vorderen de passagiers thans nog een bedrag van € 150,00 per passagier ten aanzien van passagiers sub 4, 5 en 8 en een bedrag van € 350,00 per passagier ten aanzien van passagiers sub 6 en 7.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter (op grond van artikel 5, aanhef, lid 1 en onder a EVEX II) in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Bij conclusie van dupliek heeft de vervoerder aangegeven thans enkel nog verweer te voeren tegen de resterende vorderingen van passagiers sub 6, 7 en 8. Zodoende zal de kantonrechter de resterende vorderingen van passagiers sub 4 en 5 toewijzen.
4.3.
Ten aanzien van de resterende vorderingen van passagiers sub 6, 7 en 8 heeft de vervoerder diens verweer bij dupliek beperkt tot het stellen dat deze vorderingen afgewezen dienen te worden en verwezen naar het vonnis van de Rechtbank Noord-Holland van 11 september 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:7628) omdat de desbetreffende passagiers zijn vertrokken vanaf een derde land, te weten de Verenigde Staten van Amerika en Turkije, en dat de vervoerder geen communautaire luchtvaartmaatschappij is, zodat niet wordt voldaan aan artikel 3, lid 1 aanhef sub a en sub b van de Verordening en de Verordening daarom toepassing mist.
4.4.
Om tot beantwoording te komen van de vraag of de Verordening van toepassing is op de resterende vorderingen van passagiers sub 6, 7 en 8 dient eerst beoordeeld te worden of sprake is van twee afzonderlijke vluchten dan wel rechtstreeks aansluitende vluchten. Niet in geschil is dat de passagiers sub 6, 7 en 8 beschikten over één (elektronisch) ticket of bevestigde boeking. De vluchten van passagiers sub 6, 7 en 8 bestaan uit twee delen welke rechtstreeks op elkaar aansluiten. Voor de passagiers sub 6 en 7 zijn dat de trajecten Los Angeles-Zürich en ZürichAmsterdam, welke trajecten samen één geheel vormen voor het krachtens de Verordening nr. 261/2004 aan passagiers toekomende recht op compensatie (zie het Wegener-arrest van het Hof van 31 mei 2018, C-537/17). Hetzelfde geldt voor passagier sub 8 ten aanzien van de trajecten Dalaman-Zürich en Zürich-Amsterdam. Daarmee is vast komen te staan dat in het onderhavige geval, voor zowel passagiers sub 6 en 7 als passagier sub 8, moet worden uitgegaan van twee rechtstreeks aansluitende vluchten, waarbij de passagiers sub 6 en 7 zijn vertrokken vanaf Los Angeles en passagier sub 8 is vertrokken vanaf Dalaman en waarbij Amsterdam als eindbestemming moet worden aangemerkt.
4.5.
Gelet op het voorgaande en gelet op artikel 3 lid 1 onder b van de Verordening, is de Verordening in het onderhavige geval van toepassing, indien de luchtvaartmaatschappij die de vluchten in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is. Vast staat dat de vervoerder in Zwitserland is gevestigd. In de aanhef van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer’ van 21 juni 1999 (PB L114/73) is bepaald dat onder de in onderstaande richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap gebruikte term ‘communautaire luchtvaartmaatschappij’ tevens wordt verstaan een luchtvaartmaatschappij die een exploitatievergunning heeft en die haar hoofdzetel en, in voorkomend geval haar statutaire zetel in Zwitserland heeft. De Verordening is bij besluit nr. 1/2006 van 18 oktober 2006 (PB L 298/23) aan de bijlage bij de Overeenkomst toegevoegd, met ingangsdatum 1 december 2006. Anders dan eerder in soortgelijke zaken is beslist en in lijn met de beslissing van de kantonrechter van 9 juni 2021 – ECLI:NL:RBNHO:2021:4249, is de kantonrechter thans van oordeel dat hieruit volgt dat de vervoerder met ingang van 1 december 2006 voor de toepassing van de Verordening is aan te merken als communautaire luchtvaartmaatschappij met betrekking tot de (gehele) vlucht van de passagiers onder sub 6, 7 en 8 en dat de Verordening op die (gehele) vluchten dus van toepassing is.
4.6.
De vervoerder betwist echter dat hij de uitvoerende luchtvaartmaatschappij in kwestie is ten aanzien van de vlucht van passagier sub 8 van Dalaman naar Zürich, nu deze is uitgevoerd door een andere luchtvaartmaatschappij dan die van de vervoerder. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Vliegtickets.nl heeft de tickets verkocht en de vervoerder heeft betoogd dat hij het tweede deel van de vlucht heeft uitgevoerd, maar dat Edelweiss als uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de vlucht van Dalaman naar Zürich moet worden aangemerkt.
4.7.
Artikel 2 sub b van de Verordening bepaalt dat onder ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ wordt verstaan: ‘
een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijk of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier’.
4.8.
In het arrest van het Hof in de zaak Wirth c.s. / Thompson Airways (C-532/17) van 4 juli 2018 is, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:

17. In dit verband moet worden opgemerkt dat het begrip „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” volgens artikel 2, onder b), van verordening nr. 261/2004, moet worden opgevat als de „luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier”.
18. Deze definitie bevat dus twee cumulatieve voorwaarden om een luchtvaartmaatschappij te kunnen aanmerken als „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”, die ten eerste de uitvoering van de betrokken vlucht en ten tweede het bestaan van een met de passagier gesloten overeenkomst betreffen”.
4.9.
In het onderhavige geval is niet in geschil dat de vervoerder effectief een (deel) van de vlucht van passagier sub 8 heeft uitgevoerd. Voorts is niet in geschil dat deze uitvoering heeft plaatsgevonden in het kader van een overeenkomst met de passagier. Dat deze overeenkomst volgens de vervoerder niet met hem is gesloten, doet daar niet aan af. Uit de definitie in artikel 2 sub b van de Verordening volgt niet dat een rechtstreekse contractuele relatie met de passagier noodzakelijk is. Dit volgt naar het oordeel van de kantonrechter ook niet uit het hiervoor vermelde Wirth-arrest. De vlucht van passagier sub 8 van Dalaman naar Zürich zou volgens de boekingsbevestiging uitgevoerd worden onder vluchtnummer LX8193 SWISS en zit in dezelfde boeking (FEMAW6) als de vlucht van passagier sub 8 van Zürich naar Amsterdam met vluchtnummer LX0734 SWISS. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder op grond van voorgaande overwegingen wordt aangemerkt als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ in de zin van artikel 2 sub b van de Verordening. Dat de vlucht van passagier sub 8 van Dalaman naar Zürich uiteindelijk is uitgevoerd onder vluchtnummer WK193 door Edelweiss Air A.G. en de vervoerder geen betrokkenheid had bij de uitvoering ervan doet daaraan niet af. Dit is in lijn met het doel van de Verordening om een hoog niveau van bescherming van passagiers te waarborgen. Op deze wijze kan worden gegarandeerd dat vervoerders passagiers schadeloos stellen of dat zij worden verzorgd, zonder dat rekening behoeft te worden gehouden met eventuele afspraken die, met het oog op de daadwerkelijke uitvoering van de vlucht, zijn gemaakt tussen de luchtvaartmaatschappij die het besluit tot uitvoering van de betrokken vlucht heeft genomen en een andere luchtvaartmaatschappij.
4.10.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers van Zurich naar Amsterdam is geannuleerd. Daardoor geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder, tenzij hij zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, sub c onder i, ii of iii van de Verordening. De vervoerder heeft ten aanzien van de annulering geen inhoudelijke verweer gevoerd. De kantonrechter concludeert dat de vervoerder gehouden is de resterende compensatie aan de passagiers sub 6, 7 en 8 te voldoen. De resterende vordering van die passagiers zal dan ook worden toegewezen.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 299,48 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente zal worden afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat de passagiers de buitengerechtelijke kosten hebben voldaan.
4.12.
De kantonrechter ziet, gelet op de gang van zaken gedurende deze procedure, aanleiding de vervoerder in de proceskosten te veroordelen. Ook de nakosten komen voor rekening van de vervoerder, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.949,48 waarvan een bedrag van € 600,00 ten aanzien van de passagier sub 4, passagier sub 5, zijn minderjarige kind en passagier sub 8 (€ 150,00 per persoon) en een bedrag van € 1.050,00 ten aanzien van de passagier sub 6, haar minderjarige kind en passagier sub 7 (€ 350,00 per persoon), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.650,00 vanaf 14 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de passagiers vaststelt op de volgende bedragen:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 223,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover de passagiers deze daadwerkelijk maken;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter