ECLI:NL:RBNHO:2021:8309

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
15-303122-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor medeplichtigheid aan gewapende overval met vrijspraak van harddrugsbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een gewapende overval en harddrugsbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 november 2020 in Opmeer betrokken was bij een gewapende overval waarbij meerdere slachtoffers onder bedreiging van vuurwapens werden beroofd van hun horloges. De verdachte heeft een auto ter beschikking gesteld die als vluchtauto werd gebruikt en heeft de overvallers naar de plaats van het misdrijf vervoerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de overval, maar dat de verdachte wel degelijk een bijdrage heeft geleverd aan de overval door de vluchtauto te besturen en de overvallers op te halen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van harddrugs, omdat niet kon worden vastgesteld dat de in beslag genomen stoffen daadwerkelijk de onder de verdachte aangetroffen middelen waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met een medeveroordeelde. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-303122-20 (P)
Uitspraakdatum: 9 september 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare zitting van 26 augustus 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.F. Hof, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Ede, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging in de zin van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op de zitting van 7 juni 2021 en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 26 augustus 2021, ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 29 november 2020 te Opmeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, 2, althans een of meerdere horloges (van het merk R. en/of TH.), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 2, althans een of meerdere horloges (van het merk R. en/of TH.), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- [ betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] met vuurwapen(s), althans (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp (en) heeft benaderd en/of
- daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Ga liggen, Geef jullie klokken” en/of “Niks doen, wat heb je om je pols. Inleveren” en/of “liggen en blijf liggen handen bij je hoofd” en/of “Op de grond en geef alles af” en/of
- [ betrokkene 3] met een (doorgeladen) vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of richting die [betrokkene 3] heeft geschoten en/of
- [ betrokkene 5] met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of
- [ betrokkene 6] met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp, tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) (nogmaals) tegen het achterhoofd geslagen en/of geschopt en/of
- 2, althans een of meerdere malen, heeft/hebben geschoten;
feit 1 subsidiair
[F.] en/of andere (thans) onbekende personen op of omstreeks 29 november 2020 te Opmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2, althans een of meerdere horloges (van het merk R. en/of TH.), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander dan aan die anderen en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
[F.] en/of andere (thans) onbekende personen op of omstreeks 29 november 2020 te Opmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 2, althans een of meerdere horloges (van het merk R. en/of TH.), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
door welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- [ betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] met vuurwapen(s), althans (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) heeft benaderd en/of
- daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Ga liggen, Geef jullie klokken” en/of “Niks doen, wat heb je om je pols. Inleveren” en/of “liggen en blijf liggen handen bij je hoofd” en/of “Op de grond en geef alles af” en/of
- [ betrokkene 3] met een (doorgeladen) vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of richting die [betrokkene 3] heeft geschoten en/of
- [ betrokkene 5] met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of
- [ betrokkene 6] met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp, tegen het achterhoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) (nogmaals) tegen het achterhoofd geslagen en/of geschopt en/of
- 2, althans een of meerdere malen, heeft/hebben geschoten,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 29 november 2020 te Opmeer opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- zijn voertuig beschikbaar te stellen en/of dit voertuig als vluchtauto ter beschikking stellen en/of
- samen met die [F.] en/of andere (thans) onbekende personen het pand (van het bedrijf LVW.) voor te verkennen en/of
- die [F.] en/of andere (thans) onbekende personen naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of
- zich in de nabijheid van de plaats van het misdrijf op te houden en/of op de uitkijk gestaan en/of
- die [F.] en/of andere (thans) onbekende personen van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren;
feit 2
hij op of omstreeks 29 november 2020 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 primair en tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit vanwege het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft voor de feiten 1 primair en subsidiair bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte als medepleger (primair) of medeplichtige (subsidiair) betrokken is geweest bij de aan hem verweten gewapende overval. Het enkele feit dat de verdachte zijn auto ter beschikking heeft gesteld, welke auto later als vluchtauto is gebruikt, en dat de verdachte enige tijd na de overval in die auto zat met de drie vermoedelijke overvallers, is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van enige bijdrage aan de overval in de zin van medeplegen of medeplichtigheid.
De raadsman heeft voor feit 2 bepleit dat, mede vanwege het ontbreken van de kennisgeving van inbeslagneming, het bewijs ontbreekt voor de conclusie dat de onderzochte harddrugs de onder de verdachte in beslag genomen drugs betreffen en dus voor de conclusie dat de verdachte de verweten hoeveelheden MDMA en cocaïne in zijn bezit had.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt hierover het volgende.
Op 29 november 2020 heeft de politie bij de insluitingsfouillering van de verdachte in de binnenzak van zijn jas een sok aangetroffen met daarin 45 pillen, verdeeld over elf zakjes, en twee wikkels/ponypacks met daarin wit poeder. Deze stoffen heeft de politie in beslag genomen voor onderzoek. In het dossier bevinden zich een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen en twee rapporten van het NFI, waaruit blijkt dat het onderzochte materiaal 2,3 gram MDMA en 1,6 gram cocaïne betrof.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn constatering dat op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting niet kan worden vastgesteld dat de onder de verdachte in beslag genomen pillen en poeders dezelfde zijn als de door de politie indicatief geteste en de door het NFI onderzochte stoffen. Uit het dossier valt immers niet af te leiden welke zogenaamde SIN-nummers aan de bij de verdachte in beslag genomen pillen en poeders zijn toegekend. Ook het proces-verbaalnummer dat wordt genoemd in het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen en het politieregistratienummer dat in de rapporten van NFiDENT wordt genoemd, komen niet overeen met het proces-verbaalnummer van deze zaak.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de bij de verdachte in beslag genomen pillen en poeders daadwerkelijk harddrugs betroffen. De verklaring van de verdachte op de zitting dat hij die nacht harddrugs bij zich had, is daartoe niet voldoende. Daarmee is immers nog niet vastgesteld dat die pillen en poeders ook daadwerkelijk MDMA en/of cocaïne bevatten. Het enkele feit dat het dossier, zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, op pagina 37 een foto bevat van de onder de verdachte in beslag genomen zakjes met pillen en wikkels/ponypacks, is daartoe evenmin voldoende.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het aan hem verweten harddrugsbezit.
3.3.2.
Feit 1
In de nacht van 29 november 2020 hebben drie gewapende mannen op de openbare weg [A] in Opmeer rond 02.50 uur zeven mannen overvallen. Deze overval werd, zoals blijkt uit het dossier, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld. Twee slachtoffers, de aangevers [betrokkene 1] en [betrokkene 2], werden beroofd van hun kostbare horloges.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat één van de gewapende overvallers [F.] was. [F.] is daarvoor ook eerder door deze rechtbank veroordeeld.
De verdachte wordt onder feit 1 primair verweten dat hij zich samen met anderen, waaronder [F.] , als medepleger heeft schuldig gemaakt aan deze overval, wat is ten laste gelegd als diefstal met (bedreiging met) geweld en/of afpersing. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij zich hieraan als medeplichtige heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat op basis van de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat bij het begaan van het misdrijf sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader(s). Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het tenlastegelegde als medepleger heeft begaan, moet de rechtbank verder vaststellen of hij daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid, zoals subsidiair is ten laste gelegd, is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, die dat misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt. ​Daarvoor is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het behulpzaam zijn of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, maar ook dat zijn (voorwaardelijke) opzet was gericht op het door anderen gepleegde misdrijf.
De rechtbank overweegt gelet op dit juridisch kader als volgt.
Vrijspraak medeplegen (primair)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 1 primair wordt verweten. Op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte geen deel uitmaakte van de groep van drie overvallers, die de slachtoffers die nacht op de openbare weg in Opmeer heeft geconfronteerd en met (bedreiging met) geweld heeft overvallen. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte op een andere wijze als medepleger bij deze gewapende overval betrokken is geweest en daaraan een wezenlijke bijdrage in de zin van medeplegen heeft geleverd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte van dit verwijt zal vrijspreken.
Medeplichtigheid (subsidiair)
Dit stelt de rechtbank vervolgens voor de vraag of wel bewezen kan worden dat de verdachte de overval heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt en dus als medeplichtige daaraan een bijdrage heeft geleverd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen, tot bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair verweten medeplichtigheid aan diefstal met (bedreiging met) geweld en afpersing.
De bewijsmiddelen houden onder andere het volgende in.
De verdachte is in de nacht van 29 november 2020 rond 04.25 uur bij een bedrijventerrein in Zwaag, in de gemeente Hoorn, samen met [F.] staande gehouden en daarna aangehouden. Een beveiliger, getuige M., heeft gezien dat zij samen met twee onbekend gebleven anderen uit een donkerkleurige auto waren gestapt, die rond 03.10 uur kwam aanrijden en op het terrein van [adres in Zwaag] was geparkeerd. Deze donkerkleurige auto betrof een Volkswagen Polo voorzien van kenteken [xx] en stond op naam van de getuige W. In deze Volkswagen Polo heeft de politie, onder andere, de twee horloges aangetroffen die waren buitgemaakt bij de gewapende overval gepleegd rond 02.50 uur in Opmeer.
De verdachte heeft op de zitting bevestigd dat hij één van de vier personen was, die die nacht uit de Volkswagen Polo stapten op [adres in Zwaag] en ook dat [F.] één van de personen was die uit de auto stapte. De verdachte heeft verklaard dat hij de Volkswagen Polo de middag tevoren, op 28 november 2020, had geleend van zijn vriendin, de getuige W. Met die auto heeft hij [F.] zaterdagavond rond 22.00 uur opgehaald in Amsterdam Oost en daarna, een half uur tot drie kwartier later, op verzoek van [F.] , twee andere jongens in, naar hij vermoedt, Amsterdam Zuidoost. De verdachte heeft op de zitting bevestigd dat [F.] en de twee andere jongens de personen zijn die de overval in Opmeer hebben gepleegd. Die twee andere bij de overval betrokken jongens stapten tegelijk met [F.] en de verdachte op [adres in Zwaag] uit de auto. De verdachte heeft ook verklaard dat hij vanaf het moment dat hij de twee andere jongens in Amsterdam Zuidoost heeft opgehaald tot het moment dat zij alle vier op 29 november 2020 rond 03.10 uur uit de auto stapten op [adres in Zwaag], de auto niet heeft verlaten. Hij had al die tijd zijn telefoon bij zich.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij weliswaar vanaf 28 november 2020 rond 23.00 uur tot 29 november 2020 rond 03.10 uur in de auto heeft gezeten met de drie personen die rond 02.50 uur de overval in Opmeer hebben gepleegd, maar dat hij van die overval niets wist en daarvan ook niets heeft gemerkt. De verdachte heeft verklaard dat [F.] en hij die nacht na 01.00 uur een afspraak hadden met twee meisjes in Amsterdam-Zuid. Op verzoek van [F.] heeft de verdachte de twee anderen opgehaald in Amsterdam Zuidoost om mee te gaan naar die afspraak. De verdachte heeft toen één van de twee anderen laten rijden en is zelf op de bijrijdersstoel gaan slapen. Hij heeft steeds op de bijrijdersstoel gezeten en heeft ongeveer twee uur geslapen. De verdachte zegt dat hij pas wakker werd toen de auto op een provinciale weg bovengemiddeld hard reed. Hij begreep toen van [F.] dat er iets was gebeurd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
De getuige T. heeft verklaard dat één van de jongens (de rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af: één van de overvallers) na de overval rechtsvoor in de gereedstaande vluchtauto sprong. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de verdachte op dat moment op de bijrijdersstoel zat. De verdachte heeft op de zitting ook verklaard dat er niemand op zijn schoot ging zitten.
Daarnaast heeft de getuige T. beschreven dat de auto met de voorzijde naar de weg stond. De getuige S. vermoedde dat de motor al draaide, terwijl de auto geparkeerd was, omdat hij de auto niet heeft horen starten voordat deze wegreed. De getuige T. heeft verder verklaard dat de auto meteen wegreed toen de jongens (de rechtbank begrijpt: de overvallers) in de auto sprongen. De getuige T. vermoedde dan ook dat de bestuurder al achter het stuur zat.
Uit de verklaring van de verdachte en de inhoud van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte ten tijde van de overval de enige persoon was die in de auto zat. Immers, de drie andere personen die die nacht in de auto zaten, voerden de overval op dat moment feitelijk uit. Niet gesteld of gebleken is dat er op enig moment nog een vijfde persoon in de auto heeft gezeten. De rechtbank leidt uit de verklaringen van de getuigen S. en T. dan ook af dat de verdachte ten tijde van de overval achter het stuur van de auto zat, die met draaiende motor richting de weg geparkeerd stond, en dat hij meteen wegreed toen de drie overvallers na de overval in de auto waren gesprongen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van de verdachte dat hij niets van de overval heeft gemerkt, omdat hij ten tijde van de overval sliep, niet alleen ongeloofwaardig, maar is ook van oordeel dat de verdachte de bestuurder was van de ten tijde van de overval gereedstaande vluchtauto.
Daarnaast komt betekenis toe aan het feit dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de telefoon van de verdachte, die hij naar eigen zeggen de hele nacht bij zich had, vanaf 00.35.18 uur tot en met 00.39.07 uur zendmasten op [A] in Opmeer heeft aangestraald. Niet alleen ligt Opmeer in het geheel niet op de route die de verdachte en de drie anderen van Amsterdam Zuidoost naar de meisjes in Amsterdam Zuid zouden moeten afleggen, maar ook is dit de plaats waar even later, rond 02.50 uur die nacht, de overval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte op de avond van 28 november 2020 en in de nacht van 28 op 29 november 2020 een auto heeft geleend, daarmee [F.] en de twee andere overvallers in Amsterdam heeft opgehaald, rond 00.35 uur een aantal minuten in de omgeving van de locatie van de overval is geweest, in de auto zat toen de overvallers naar de locatie van de overval reden om de overval te plegen, gedurende de overval als bestuurder in de met draaiende motor naar de weg gekeerde vluchtauto in de nabijheid van de overval heeft gewacht en vervolgens met de drie overvallers in de auto met daarin de buit van de overval is weggereden naar het bedrijventerrein in Zwaag.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de overval door [F.] en de twee onbekend gebleven anderen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen, had de verdachte opzet op zowel het behulpzaam zijn bij de overval als op de door [F.] en de twee onbekend gebleven anderen gepleegde overval zelf.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiairheeft begaan, met dien verstande dat:
[F.] op 29 november 2020 te Opmeer, tezamen en in vereniging met anderen, een horloge van het merk R., toebehorende aan [betrokkene 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en
[F.] op 29 november 2020 te Opmeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld, [betrokkene 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge van het merk TH., toebehorende aan [betrokkene 1],
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat de daders
- [ betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] met vuurwapens hebben benaderd en
- daarbij de woorden hebben toegevoegd: “Ga liggen, Geef jullie klokken” en “Niks doen, wat heb je om je pols. Inleveren” en “Liggen en blijf liggen handen bij je hoofd” en “Op de grond en geef alles af” en
- [ betrokkene 3] met een doorgeladen vuurwapen tegen het achterhoofd heeft geslagen en richting die [betrokkene 3] heeft geschoten en
- [ betrokkene 5] met een vuurwapen tegen het achterhoofd heeft geslagen en
- [ betrokkene 6] met een vuurwapen tegen het achterhoofd heeft geslagen en vervolgens tegen het achterhoofd geslagen of geschopt en- tweemaal hebben geschoten,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op en omstreeks 29 november 2020 te Opmeer opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- zijn voertuig beschikbaar te stellen en dit voertuig als vluchtauto ter beschikking stellen en
- die [F.] en andere thans onbekende personen naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en
- zich in de nabijheid van de plaats van het misdrijf op te houden en
- die [F.] en andere thans onbekende personen van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het
bewezen verklaarde feit 1 subsidiairlevert op:
medeplichtigheid aan
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van de door haar bewezen geachte feit 1 subsidiair en feit 2 enerzijds en de persoon van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd, anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, alsmede een contactverbod met de medeveroordeelde [F.] .
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij bewezenverklaring van één of meer van de verweten feiten, verzocht om acht te slaan op de persoon van de verdachte, in het bijzonder zijn jeugdige leeftijd, en de geringe bijdrage die hij aan de overval zou hebben geleverd. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Ook heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een gewapende overval. In de nacht van 29 november 2020 hebben drie overvallers op de openbare weg in Opmeer zeven mannen overvallen. De drie overvallers hadden elk een vuurwapen en hebben dat op de slachtoffers gericht. Daarnaast hebben de overvallers drie van de slachtoffers met een vuurwapen op het achterhoofd geslagen, waardoor twee van hen een hoofdwond hebben opgelopen. Bij één van de slachtoffers is het horloge van de pols getrokken. Eén van de overvallers, [F.] , is, nadat een slachtoffer was weggerend, achter hem aangerend en is met hem in een worsteling terecht gekomen. [F.] heeft vervolgens zijn vuurwapen tegen het hoofd van dit slachtoffer gezet, waarna het slachtoffer onder dwang zijn horloge heeft afgegeven. Tot slot hebben de overvallers twee keer geschoten. Daarbij is eenmaal op zeer korte afstand gericht op een slachtoffer.
Na de overval zijn de drie overvallers in de wachtende vluchtauto gesprongen, bestuurd door de verdachte, en zijn zij met hoge snelheid weggereden. Behalve dat de verdachte behulpzaam is geweest aan de overval door zich met de vluchtauto op te houden nabij de plaats van de overval om zo de vlucht mogelijk te maken, heeft de verdachte ook een rol gespeeld in de voorbereiding van de overval. De verdachte heeft immers de auto die gebruikt is voor, tijdens en na de overval van zijn vriendin geleend, de drie overvallers opgehaald en is met hen meegereden naar de plaats van de overval eerder die nacht.
Een gewapende overval is een zeer ernstig feit. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten hiervan nog lange tijd grote gevolgen kunnen ondervinden, zoals angsten, herbelevingen en problemen in hun dagelijks functioneren. Uit het dossier blijkt dat de slachtoffers erg zijn geschrokken en bang zijn geweest. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan een gewelddadige overval, waarbij vuurwapens zijn gebruikt. Het handelen van de verdachte en zijn mededaders was enkel gericht op geldelijk gewin, zonder dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de mogelijke gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Uit de proceshouding van de verdachte blijkt niet dat hij verantwoording heeft willen afleggen voor zijn bijdrage aan het bewezenverklaarde of dat hij het laakbare daarvan inziet. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf en de duur en modaliteit daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de bijdrage die de verdachte aan de gewapende overval heeft geleverd, zoals die hiervoor onder 3.3.2. is omschreven en uit de bewijsmiddelen volgt. Daaruit volgt dat zijn rol als medeplichtige kleiner is geweest dan die van zijn mededaders.
Voor medeplichtigheid aan een gewapende overval wordt in de regel een gevangenisstraf van langere duur opgelegd. De rechtbank acht een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook in dit concrete geval gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur en modaliteit van de op te leggen gevangenisstraf ook aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 26 augustus 2021 heeft verklaard en zoals die uit de stukken blijken.
Uit het uittreksel van het strafblad van de verdachte van 16 juli 2021 blijkt dat de verdachte in het verleden eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen tot nieuw strafbaar gedrag is gekomen. Kennelijk heeft eerdere strafoplegging er niet toe geleid dat hij zijn leven over een andere boeg wil gooien.
In het reclasseringsrapport van 9 februari 2021 is te lezen dat de levensloop van de verdachte veelbelovend leek tot hij ging spijbelen en enige tijd niet naar school ging. Ook blijkt dat sprake is van een betrokken gezinssysteem, wat de reclassering als beschermende factor ziet bij de inschatting van de kans op nieuw delictgedrag. In het reclasseringsrapport komt verder naar voren dat de reclassering te weinig weet over de leefgebieden van de verdachte om een verband te leggen met de verdenking en daaraan conclusies te verbinden. Om de kans op herhaling, die wel aanwezig is, te beperken adviseert de reclassering oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een inspanningsverplichting om een dagbesteding (school en/of werk) te vinden en te behouden en, als dat tijdens het toezicht nodig blijkt, mee te werken aan interventies gericht op het verbeteren van de sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte.
Hoewel de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet komt tot bewezenverklaring van feit 2, acht de rechtbank oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van achttien maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank acht verplicht contact met de reclassering en oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een contactverbod met de medeveroordeelde [F.] , daarbij noodzakelijk. De rechtbank zal bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf een deel van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit en hem te ondersteunen bij het naleven van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden voor verdere strafmatiging. Gelet op de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [betrokkene 4] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 950,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens immateriële schade die hij als gevolg van feit 1 zou hebben geleden.
De benadeelde partij [betrokkene 6] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 1.800,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens immateriële schade die hij als gevolg van feit 1 zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de door de benadeelde partijen gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vorderingen en het verhandelde op de zitting. De vorderingen, waartegen geen verweer is gevoerd, zullen dan ook worden toegewezen tot € 950,- voor [betrokkene 4] en € 1.800,- voor [betrokkene 6], beiden vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 29 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f Sr, aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank zal tot slot, in verband met hoofdelijkheid, voor zowel de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen als de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen bepalen dat als de schadebedragen of een deel daarvan al door of namens een mededader aan de benadeelde partijen en/of de Staat zijn betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichtingen zal zijn bevrijd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 57, 312 en 317 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder
feit 1 primairen
feit 2is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiairheeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een deel van
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
-
meldplicht: zich meldt bij de reclassering als hij daartoe wordt opgeroepen en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
ambulante behandeling: meewerkt aan diagnostiek en een eventueel daaruit volgende ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen, die de zorgverlener geeft. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
-
andere voorwaarden het gedrag betreffende: de inspanningsverplichting heeft tot het hebben en het houden van een zinvolle dagbesteding in vorm van scholing en/of werk en toestemming geeft aan de toezichthouder tot het onderhouden van contact met school en/of werk.
Als tijdens het toezicht blijkt dat andere interventies nodig zijn om de sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte te verbeteren, is hij verplicht om hieraan zijn medewerking te verlenen.
-
contactverbod: op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of contact zoekt met medeveroordeelde [F.] , geboren op [geboortedatum en -plaats], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, Sr).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage aan te bieden en daarnaast medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht (artikel 14c, derde lid, Sr), de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Wijst
toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[betrokkene 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 950,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [betrokkene 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 950,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagengijzeling.
Wijst
toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[betrokkene 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.800,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [betrokkene 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 1.800,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagengijzeling.
Veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de hiervoor genoemde benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat de toepassing van de genoemde gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen aan de Staat niet opheft.
Bepaalt, in verband met
hoofdelijkheid, dat als de hiervoor genoemde schadebedragen of een deel daarvan al door of namens een mededader aan de benadeelde partijen en/of de Staat zijn betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichtingen zal zijn bevrijd.
Bepaalt verder dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. A.J.M. van Roy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2021.
De rechters, mr. N. Boots en mr. A.J.M. van Roy, en de griffier, mr. E.C.W. Coesel, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.