3.3.1.Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt hierover het volgende.
Op 29 november 2020 heeft de politie bij de insluitingsfouillering van de verdachte in de binnenzak van zijn jas een sok aangetroffen met daarin 45 pillen, verdeeld over elf zakjes, en twee wikkels/ponypacks met daarin wit poeder. Deze stoffen heeft de politie in beslag genomen voor onderzoek. In het dossier bevinden zich een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen en twee rapporten van het NFI, waaruit blijkt dat het onderzochte materiaal 2,3 gram MDMA en 1,6 gram cocaïne betrof.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn constatering dat op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting niet kan worden vastgesteld dat de onder de verdachte in beslag genomen pillen en poeders dezelfde zijn als de door de politie indicatief geteste en de door het NFI onderzochte stoffen. Uit het dossier valt immers niet af te leiden welke zogenaamde SIN-nummers aan de bij de verdachte in beslag genomen pillen en poeders zijn toegekend. Ook het proces-verbaalnummer dat wordt genoemd in het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen en het politieregistratienummer dat in de rapporten van NFiDENT wordt genoemd, komen niet overeen met het proces-verbaalnummer van deze zaak.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de bij de verdachte in beslag genomen pillen en poeders daadwerkelijk harddrugs betroffen. De verklaring van de verdachte op de zitting dat hij die nacht harddrugs bij zich had, is daartoe niet voldoende. Daarmee is immers nog niet vastgesteld dat die pillen en poeders ook daadwerkelijk MDMA en/of cocaïne bevatten. Het enkele feit dat het dossier, zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, op pagina 37 een foto bevat van de onder de verdachte in beslag genomen zakjes met pillen en wikkels/ponypacks, is daartoe evenmin voldoende.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het aan hem verweten harddrugsbezit.
3.3.2.Feit 1
In de nacht van 29 november 2020 hebben drie gewapende mannen op de openbare weg [A] in Opmeer rond 02.50 uur zeven mannen overvallen. Deze overval werd, zoals blijkt uit het dossier, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld. Twee slachtoffers, de aangevers [betrokkene 1] en [betrokkene 2], werden beroofd van hun kostbare horloges.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat één van de gewapende overvallers [F.] was. [F.] is daarvoor ook eerder door deze rechtbank veroordeeld.
De verdachte wordt onder feit 1 primair verweten dat hij zich samen met anderen, waaronder [F.] , als medepleger heeft schuldig gemaakt aan deze overval, wat is ten laste gelegd als diefstal met (bedreiging met) geweld en/of afpersing. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij zich hieraan als medeplichtige heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat op basis van de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat bij het begaan van het misdrijf sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader(s). Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het tenlastegelegde als medepleger heeft begaan, moet de rechtbank verder vaststellen of hij daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid, zoals subsidiair is ten laste gelegd, is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, die dat misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt. Daarvoor is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het behulpzaam zijn of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, maar ook dat zijn (voorwaardelijke) opzet was gericht op het door anderen gepleegde misdrijf.
De rechtbank overweegt gelet op dit juridisch kader als volgt.
Vrijspraak medeplegen (primair)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 1 primair wordt verweten. Op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte geen deel uitmaakte van de groep van drie overvallers, die de slachtoffers die nacht op de openbare weg in Opmeer heeft geconfronteerd en met (bedreiging met) geweld heeft overvallen. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte op een andere wijze als medepleger bij deze gewapende overval betrokken is geweest en daaraan een wezenlijke bijdrage in de zin van medeplegen heeft geleverd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte van dit verwijt zal vrijspreken.
Medeplichtigheid (subsidiair)
Dit stelt de rechtbank vervolgens voor de vraag of wel bewezen kan worden dat de verdachte de overval heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt en dus als medeplichtige daaraan een bijdrage heeft geleverd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen, tot bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair verweten medeplichtigheid aan diefstal met (bedreiging met) geweld en afpersing.
De bewijsmiddelen houden onder andere het volgende in.
De verdachte is in de nacht van 29 november 2020 rond 04.25 uur bij een bedrijventerrein in Zwaag, in de gemeente Hoorn, samen met [F.] staande gehouden en daarna aangehouden. Een beveiliger, getuige M., heeft gezien dat zij samen met twee onbekend gebleven anderen uit een donkerkleurige auto waren gestapt, die rond 03.10 uur kwam aanrijden en op het terrein van [adres in Zwaag] was geparkeerd. Deze donkerkleurige auto betrof een Volkswagen Polo voorzien van kenteken [xx] en stond op naam van de getuige W. In deze Volkswagen Polo heeft de politie, onder andere, de twee horloges aangetroffen die waren buitgemaakt bij de gewapende overval gepleegd rond 02.50 uur in Opmeer.
De verdachte heeft op de zitting bevestigd dat hij één van de vier personen was, die die nacht uit de Volkswagen Polo stapten op [adres in Zwaag] en ook dat [F.] één van de personen was die uit de auto stapte. De verdachte heeft verklaard dat hij de Volkswagen Polo de middag tevoren, op 28 november 2020, had geleend van zijn vriendin, de getuige W. Met die auto heeft hij [F.] zaterdagavond rond 22.00 uur opgehaald in Amsterdam Oost en daarna, een half uur tot drie kwartier later, op verzoek van [F.] , twee andere jongens in, naar hij vermoedt, Amsterdam Zuidoost. De verdachte heeft op de zitting bevestigd dat [F.] en de twee andere jongens de personen zijn die de overval in Opmeer hebben gepleegd. Die twee andere bij de overval betrokken jongens stapten tegelijk met [F.] en de verdachte op [adres in Zwaag] uit de auto. De verdachte heeft ook verklaard dat hij vanaf het moment dat hij de twee andere jongens in Amsterdam Zuidoost heeft opgehaald tot het moment dat zij alle vier op 29 november 2020 rond 03.10 uur uit de auto stapten op [adres in Zwaag], de auto niet heeft verlaten. Hij had al die tijd zijn telefoon bij zich.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij weliswaar vanaf 28 november 2020 rond 23.00 uur tot 29 november 2020 rond 03.10 uur in de auto heeft gezeten met de drie personen die rond 02.50 uur de overval in Opmeer hebben gepleegd, maar dat hij van die overval niets wist en daarvan ook niets heeft gemerkt. De verdachte heeft verklaard dat [F.] en hij die nacht na 01.00 uur een afspraak hadden met twee meisjes in Amsterdam-Zuid. Op verzoek van [F.] heeft de verdachte de twee anderen opgehaald in Amsterdam Zuidoost om mee te gaan naar die afspraak. De verdachte heeft toen één van de twee anderen laten rijden en is zelf op de bijrijdersstoel gaan slapen. Hij heeft steeds op de bijrijdersstoel gezeten en heeft ongeveer twee uur geslapen. De verdachte zegt dat hij pas wakker werd toen de auto op een provinciale weg bovengemiddeld hard reed. Hij begreep toen van [F.] dat er iets was gebeurd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
De getuige T. heeft verklaard dat één van de jongens (de rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af: één van de overvallers) na de overval rechtsvoor in de gereedstaande vluchtauto sprong. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de verdachte op dat moment op de bijrijdersstoel zat. De verdachte heeft op de zitting ook verklaard dat er niemand op zijn schoot ging zitten.
Daarnaast heeft de getuige T. beschreven dat de auto met de voorzijde naar de weg stond. De getuige S. vermoedde dat de motor al draaide, terwijl de auto geparkeerd was, omdat hij de auto niet heeft horen starten voordat deze wegreed. De getuige T. heeft verder verklaard dat de auto meteen wegreed toen de jongens (de rechtbank begrijpt: de overvallers) in de auto sprongen. De getuige T. vermoedde dan ook dat de bestuurder al achter het stuur zat.
Uit de verklaring van de verdachte en de inhoud van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte ten tijde van de overval de enige persoon was die in de auto zat. Immers, de drie andere personen die die nacht in de auto zaten, voerden de overval op dat moment feitelijk uit. Niet gesteld of gebleken is dat er op enig moment nog een vijfde persoon in de auto heeft gezeten. De rechtbank leidt uit de verklaringen van de getuigen S. en T. dan ook af dat de verdachte ten tijde van de overval achter het stuur van de auto zat, die met draaiende motor richting de weg geparkeerd stond, en dat hij meteen wegreed toen de drie overvallers na de overval in de auto waren gesprongen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van de verdachte dat hij niets van de overval heeft gemerkt, omdat hij ten tijde van de overval sliep, niet alleen ongeloofwaardig, maar is ook van oordeel dat de verdachte de bestuurder was van de ten tijde van de overval gereedstaande vluchtauto.
Daarnaast komt betekenis toe aan het feit dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de telefoon van de verdachte, die hij naar eigen zeggen de hele nacht bij zich had, vanaf 00.35.18 uur tot en met 00.39.07 uur zendmasten op [A] in Opmeer heeft aangestraald. Niet alleen ligt Opmeer in het geheel niet op de route die de verdachte en de drie anderen van Amsterdam Zuidoost naar de meisjes in Amsterdam Zuid zouden moeten afleggen, maar ook is dit de plaats waar even later, rond 02.50 uur die nacht, de overval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte op de avond van 28 november 2020 en in de nacht van 28 op 29 november 2020 een auto heeft geleend, daarmee [F.] en de twee andere overvallers in Amsterdam heeft opgehaald, rond 00.35 uur een aantal minuten in de omgeving van de locatie van de overval is geweest, in de auto zat toen de overvallers naar de locatie van de overval reden om de overval te plegen, gedurende de overval als bestuurder in de met draaiende motor naar de weg gekeerde vluchtauto in de nabijheid van de overval heeft gewacht en vervolgens met de drie overvallers in de auto met daarin de buit van de overval is weggereden naar het bedrijventerrein in Zwaag.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de overval door [F.] en de twee onbekend gebleven anderen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen, had de verdachte opzet op zowel het behulpzaam zijn bij de overval als op de door [F.] en de twee onbekend gebleven anderen gepleegde overval zelf.