Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1] , te [woonplaats 2] ,
Procesverloop
Overwegingen
om de verleende bouwvergunning voor de recreatiewoning aan de [het perceel] en de toelichting behorende bij het bestemmingsplan van 2003 toe te sturen’. Voorts licht hij de procedure voor ‘
het omzetten van een recreatiewoning naar een reguliere woning’toe. In een e-mail van [naam 3] aan [naam 1] van 15 januari 2018 geeft [naam 3] het volgende aan: ‘
Het bestemmingsplan spreekt van de woonbestemming, maar dan zonder bouwvlak. Dat wil zeggen, dat het perceel mag worden gebruikt als woonerf en bijbehorende voorzieningen zoals een schuur. Echter, vanwege de bouwvergunning uit 1923 voor de bouw van een zomerhuis, valt het gebouw en het gebruik van het gebouw als recreatiewoning, onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan’. In een brief van 13 februari 2018 van [naam 3] aan SAOZ geeft [naam 3] vervolgens aan dat
‘het object zal worden gebruikt ten behoeve van een woon- en recreatieve functie’. Uit het voorgaande blijkt dat [naam 3] na de aankoop van het pand heeft medegedeeld aan [naam 1] en SAOZ dat sprake is van een recreatiewoning en het gebruik van het pand als recreatiewoning onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. De rechtbank acht het daarmee aannemelijk dat ook voorafgaand aan de aankoop van het pand is toegezegd aan [naam 1] dat het pand een recreatiewoning is die ook als zodanig kan worden gebruikt, zoals verweerder stelt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat sprake is van concrete toezeggingen jegens [naam 1] , waarbij is toegezegd dat sprake is van een recreatiewoning. [naam 1] heeft hieraan de verwachting kunnen ontlenen dat het pand gebruikt mag worden ten behoeve van recreatieve verhuur. De rechtbank is voorts van oordeel dat de toezeggingen en uitlatingen gedaan door [naam 3] vanuit zijn functie als juridisch adviseur Ruimtelijke Ordening kunnen worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan. [naam 1] mocht op goede gronden veronderstellen dat de toezeggingen en uitlatingen van [naam 3] de opvatting van verweerder vertolkte. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan stap één en twee, als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, is voldaan.
‘Het permanent bewonen van het pand aan de [het perceel] is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Kostverlorenstraat e.o. van 2015 en was eveneens in strijd met het voorgaande bestemmingsplan uit 2003. In het bestemmingsplan 2003 is echter wel aangegeven dat niet handhavend zal worden opgetreden jegens de huidige eigenaresse vanwege tijdsverloop. Nu in deze situatie verandering komt, doordat de huidige eigenaresse komt te vertrekken, is permanente bewoning in beginsel niet meer toegestaan aan de [het perceel]’. Verderop in deze e-mail geeft [naam 3] aan dat het ‘
in het kader van uw woon- en leefklimaat wenselijker is dat er een permanente bewoner is op het perceel in plaats van een continue wisseling en doorloop van toeristen. Recreatief gebruik van het perceel – en dan met name door toeristen – zorgt in de praktijk voor de nodige overlast en kent dus per saldo een ruimere ruimtelijke uitstraling van een reguliere woning’. [naam 3] geeft weliswaar aan dat het gebruik voor permanente bewoning wenselijker zou zijn, maar geeft niet aan dat de woning niet gebruikt mag worden voor recreatieve verhuur.