ECLI:NL:RBNHO:2021:7895

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
HAA 21/3440
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening woningurgentie in Alkmaar

Op 10 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die in de regio Alkmaar woont, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. In het besluit van 26 augustus 2021 was haar aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar te behandelen alsof zij in het bezit was van een urgentieverklaring, omdat zij en haar zoon voor 14 september 2021 uit hun huidige woning moesten vertrekken en zij nog geen nieuwe woonruimte hadden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 september 2021 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. De zaak werd aangehouden tot 9 september 2021 voor een telefonisch gesprek tussen verzoekster en een maatschappelijke opvangorganisatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, zoals vermeld in de Huisvestingsverordening, en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van andere woningzoekenden ook meegewogen moesten worden en dat de verlening van urgentie niet lichtvaardig moest worden toegepast.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat zelfs met een urgentieverklaring er geen garantie was dat er per 14 september 2021 een woning beschikbaar zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster en haar zoon, indien zij dakloos zouden worden, in aanmerking zouden komen voor maatschappelijke opvang. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P.E. Oomens en is openbaar uitgesproken op 10 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3440

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.N. van Essen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder(gemachtigden: T.M.M. Peeperkorn en H.M.A. van der Blonk.

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor woningurgentie in de regio Alkmaar op grond van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019 afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verzoekster wordt behandeld als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 september 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden tot 9 september 2021 in verband met een telefonisch gesprek dat verzoekster en haar gemachtigde op 8 september 2021 zullen hebben met DNOdoen, de organisatie die maatschappelijke opvang biedt in Alkmaar.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen haar te behandelen als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring.
3. Verzoekster en haar zoon [naam] moeten voor 14 september 2021 uit hun huidige woning vertrekken. Zij hebben nog geen nieuwe woonruimte. Verzoekster wil gezien de autisme spectrum stoornis (ASS) van [naam] zo snel mogelijk een vaste, stabiele woonplek, welk doel zij hoopt te bereiken als zij via urgentie de beschikking krijgt over een woning. Zij heeft dan ook voldoende spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening.
4. Verzoekster erkent dat zij niet voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 11a van de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019 (de Huisvestingsverordening) en de daarbij behorende Beleidsregels urgenties. Zij doet echter een beroep op de hardheidsclausule als vermeld in artikel 19 van de Huisvestingsverordening in combinatie met artikel 8 EVRM [1] en artikel 3 IVRK [2] . Hierbij wijst verzoekster erop dat de vader van [naam] in [land] woont en niet in beeld is. Hij kan dus niet tijdelijk bij zijn vader gaan wonen. Bovendien gaat [naam] naar een speciale school in Alkmaar , zodat verzoekster is gebonden aan Alkmaar . Door de ASS van [naam] heeft verzoekster in haar netwerk (vrienden of familie) ook geen tijdelijke huisvesting kunnen vinden. Bovendien is een vaste, stabiele woonsituatie voor [naam] gezien zijn ASS van groot belang. Ook is niet iedere woning geschikt voor [naam] .
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan verweerder een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet gebruiken van de hardheidsclausule. De bestuursrechter dient het al dan niet aanwenden van deze bevoegdheid dan ook zeer terughoudend te toetsen. Bij de beoordeling dienen ook de belangen van andere woningzoekenden die al langer dan verzoekster wachten op een huurwoning, meegewogen te worden. De verlening van urgentie heeft immers tot gevolg dat deze andere woningzoekenden nog langer moeten wachten. Voorrang verlenen mag, maar alleen als er zeer bijzondere omstandigheden spelen.
6. Verweerder heeft in de door verzoekster aangevoerde omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands geen grond hoeven zien voor de conclusie dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die bij het vaststellen van de verordening niet zijn voorzien en gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. Het dient te gaan om bijvoorbeeld een levensbedreigende noodsituatie en niet gebleken is dat dat het geval is. Deze strikte gedragslijn is door de Afdeling bestuursrechtspraak, gegeven de vraag naar schaarse sociale huurwoningen en het belang van een eerlijke verdeling daarvan, niet onredelijk bevonden. [3]
Er is kortgezegd wel sprake van een schrijnende situatie, maar niet zodanig dat deze voorrang op andere woningzoekenden rechtvaardigt.
7. In het beroep van verzoekster op het IVRK en het EVRM ziet de voorzieningenrechter ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. In het besluit is aandacht besteed aan de problematiek van [naam] . Daarbij zijn ook de overgelegde ondersteuningsbrieven meegenomen in het besluit. Hierbij zijn niet expliciet de rechten van [naam] genoemd, maar dit kan nog worden hersteld in het besluit op bezwaar.
8. Tot slot wijst de voorzieningenrechter erop dat er ook met een urgentieverklaring niet per 14 september 2021 al een vaste woning voor verzoekster beschikbaar zal zijn. De gestelde dakloosheid zal dan ook in beginsel op een andere manier opgelost dienen te worden dan via het verstrekken van een urgentieverklaring. Gezien het bericht van verweerder van 9 september 2021 dat zal worden geadviseerd verzoekster toe te laten tot maatschappelijke opvang gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog van uit dat wanneer verzoekster en haar zoon [naam] dakloos worden passende maatschappelijke opvang zal worden verschaft. Is dat niet het geval dat kan daar bij de heroverweging van het besluit in bezwaar ook nog rekening mee gehouden worden.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaa
tgeen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Internationaal verdrag voor de rechten van het kind.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2015:493.