Op 10 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die in de regio Alkmaar woont, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. In het besluit van 26 augustus 2021 was haar aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar te behandelen alsof zij in het bezit was van een urgentieverklaring, omdat zij en haar zoon voor 14 september 2021 uit hun huidige woning moesten vertrekken en zij nog geen nieuwe woonruimte hadden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 september 2021 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. De zaak werd aangehouden tot 9 september 2021 voor een telefonisch gesprek tussen verzoekster en een maatschappelijke opvangorganisatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, zoals vermeld in de Huisvestingsverordening, en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van andere woningzoekenden ook meegewogen moesten worden en dat de verlening van urgentie niet lichtvaardig moest worden toegepast.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat zelfs met een urgentieverklaring er geen garantie was dat er per 14 september 2021 een woning beschikbaar zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster en haar zoon, indien zij dakloos zouden worden, in aanmerking zouden komen voor maatschappelijke opvang. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P.E. Oomens en is openbaar uitgesproken op 10 september 2021.