ECLI:NL:RBNHO:2021:7673

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/3462
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag en niet tijdig beslissen op bezwaar in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het bestuur van de Werkorganisatie BUCH. Eiseres was sinds 1989 in dienst en kreeg in 2019 onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, specifiek het onbevoegd inzien van gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA-V) van een collega. Eiseres stelde dat haar ontslag onevenredig was, gezien haar lange staat van dienst en de bijzondere omstandigheden waaronder de feiten zich hadden afgespeeld. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet in verhouding stond tot de ernst van het plichtsverzuim, mede door de onrust binnen het team en de context van de coronamaatregelen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigde dit besluit en legde in plaats daarvan voorwaardelijk ontslag op. Daarnaast werd het beroep wegens niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond verklaard, en werd een dwangsom vastgesteld van €1.217,- die verweerder aan eiseres moest betalen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3462

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. van Es),
en

het bestuur van de Werkorganisatie BUCH, verweerder

(gemachtigde: mr. F.I.M. Tevette).

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres bij wijze van disciplinaire straf met ingang van 5 december 2019 onvoorwaardelijk ontslag verleend.
Bij brief van 25 mei 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar en een dwangsom bij niet tijdig beslissen gevorderd. Gesteld is dat de fatale termijn voor het beslissen op bezwaar 25 mei 2021 is. Eiseres heeft vervolgens op 14 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.
In het besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] (Domeinmanager Inwoners & Ondernemers (I&O) en [naam 2] (medewerker HRM).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is sedert 19 april 1989 werkzaam bij (de rechtsvoorgangers van) verweerder, laatstelijk in de functie van [functie 1] . Het team waartoe eiseres behoorde, bestond ten tijde in geding uit acht medewerkers.
Medio 2017 is [naam 3] (hierna: [naam 3] ) in dienst getreden bij de gemeente Bergen. Per 4 mei 2019 is [naam 3] de [functie 2] van het team geworden.
De direct leidinggevende is [naam 4] , teammanager, (hierna: [naam 4] ) en de verantwoordelijk manager is de hiervoor genoemde [naam 1] , domeinmanager I& O (hierna: [naam 1] ).
1.2.
Verweerder heeft eiseres in het kader van de uitoefening van haar functie
autorisatie toegekend voor de toegang tot de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA-V). Zij heeft daartoe een beveiligings- en geheimhoudingsverklaring ondertekend.
1.3.
Op 17 september 2019 en 25 september 2019 hebben enkele leden van het team het
GBA-V (de centrale component van de Basisregistratie Personen) geraadpleegd ten aanzien van [functie 2] [naam 3] , omdat – naar zij later hebben verklaard – binnen het team ernstige twijfel bestond over het waarheidsgehalte van hetgeen zij over een aantal zeer ingrijpende gebeurtenissen in haar leven had verteld. Ook hebben (een aantal) leden van het team contact gezocht met de externe vertrouwenspersoon en hiermee op 25 september 2019 gesproken. De vertrouwenspersoon heeft geadviseerd hiervan intern werk te maken. Daarop hebben ze op 26 september 2019 contact opgenomen met de gemeentesecretaris van Bergen, [naam 5] .
Op 26 september 2019 hebben een tweetal leden van het team een gesprek gehad met de heer [naam 6] , gemeentesecretaris van Uitgeest en portefeuillehouder P&O en hem gemeld dat [naam 3] eerder door de gemeente [plaats] op non-actief was gesteld wegens fraude en zij het daar ook niet zo nauw met de waarheid had genomen. Die middag heeft domeinmanager I&O [naam 1] toegezegd een nader onderzoek in te stellen naar deze melding.
Op 30 september 2019 hebben [naam 1] en HRM-medewerker [naam 2] (hierna: [naam 2] ) een gesprek gehad met [naam 3] , maar niet over de vermeende life-events. Na contact door leden van het team met [naam 1] is dat alsnog gebeurd.
Op 1 oktober 2019 heeft een teamoverleg plaatsgevonden in aanwezigheid van
[naam 1] en [naam 2] . In dat gesprek is gemeld dat het GBA-V was geraadpleegd omdat vanuit de leiding niets was gedaan met de noodsignalen vanuit het team over [naam 3] .
Op 3 oktober 2019 heeft opnieuw een teamoverleg plaatsgevonden waarbij is besproken om het team te laten bijstaan door een psycholoog.
Op 10 oktober 2019 hebben een drietal leden van het team, waaronder eiseres, een gesprek gehad met [naam 3] .
Op 14 en 21 oktober 2019 heeft het team gesprekken gevoerd met drs. [naam 7] van [bedrijf] . [naam 7] heeft vervolgens op 21 oktober 2019 een advies gegeven aan verweerder over het oplossen van de ontstane problematiek.
1.4.
Op 17 oktober 2019 en 22 oktober 2019 zijn de acht medewerkers van het team, waaronder eiseres, individueel gehoord door [naam 1] en [naam 2] over het niet-functioneel of onbevoegd raadplegen van de GBA-V om persoonlijke gegevens van [naam 3] en/of één of meer leden van haar familieleden op te zoeken, waardoor mogelijk sprake is geweest van een data-lek. Daarbij is gemeld dat met betrekking tot dit (mogelijke) data-lek een voorlopige melding is gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens en dat deze Autoriteit een nader onderzoek eist.
Vijf van de acht medewerkers hebben vervolgens op 18 oktober 2019 een klacht ingediend tegen [naam 1] omdat zij op 17 oktober 2019 een kruisverhoor hebben moeten ondergaan en zij eisen dat de verklaringen worden vernietigd.
De Algemeen directeur GR van verweerder heeft de klacht op 23 december 2019 ongegrond verklaard.
1.5.
Bij brieven van 30 oktober 2019 is aan vijf medewerkers van het team, waaronder eiseres, het voornemen kenbaar gemaakt hen wegens zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en aan drie medewerkers een berisping te geven. Eiseres heeft op dit voornemen schriftelijk gereageerd en er heeft een mondelinge verantwoording plaats gevonden.
1.6.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder, gelet op het voornemen tot een disciplinaire straf, eiseres per direct geschorst voor de duur van de nadere besluitvorming over de disciplinaire straf en heeft verweerder eiseres voor die periode ook de toegang tot en verblijf in de kantoren, werkplaatsen en andere arbeidsterreinen van BUCH ontzegd.
1.7.
Bij het primaire besluit is eiseres met ingang van 5 december 2019 onvoorwaardelijk ontslag verleend bij wijze van disciplinaire straf op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Verweerder heeft daarbij onmiddellijke tenuitvoerlegging bevolen.
Beroep niet tijdig beslissen
2.1.
Nu verweerder alsnog een besluit op bezwaar heeft genomen, hebben eisers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Tussen partijen is wel in geschil of de beslistermijn is overschreden. De beantwoording van de vraag of de beslistermijn is overschreden levert daarom nog wel een procesbelang op. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiseres op goede gronden beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2.2.
Het primaire besluit dateert van 4 december 2019 zodat de bezwaartermijn eindigt op 15 januari 2020. Omdat verweerder ten behoeve van de beslissing op het bezwaar gebruik maakt van een adviescommissie, bedraagt op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beslistermijn op het bezwaar 12 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Deze termijn tot het nemen van een beslissing op het bezwaar kan op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb maximaal worden verdaagd met 6 weken. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, zodat de verlengde beslistermijn in beginsel is verstreken op 21 mei 2020.
2.3.
Op grond van artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb is verder uitstel mogelijk indien:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
2.4.
Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb de beslistermijn op het bezwaar twee maal verdaagd: eerst bij brief van 15 mei 2021 “een laatste maal” met zes weken en vervolgens bij brief van 2 juli 2020 tot en met 15 juli 2020.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 25 mei 2020 medegedeeld zich niet met deze verlenging te kunnen verenigen en heeft verweerder daarbij in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en gesommeerd binnen twee weken te beslissen op straffe van een dwangsom. Eiseres heeft daarop beroep ingesteld bij brief van 14 juli 2020 waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen op 16 juli 2020.
2.5.
Uit de gedingstukken, waaronder de brief van 25 mei 2020 en de email van de gemachtigde van eiseres van 6 juli 2020, volgt dat de gemachtigde betwist te hebben ingestemd met verdaging van de beslistermijn. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken noch anderszins blijkt dat eiseres op enigerlei moment (schriftelijk) heeft ingestemd met de verdagingen van 15 mei 2020 en/of 2 juli 2020. De rechtbank ziet daarom aanleiding aan te nemen dat eiseres niet heeft ingestemd met de verdere verdaging van de beslistermijn. Dat de gemachtigde van verweerder in die tussenliggende periode tevergeefs heeft getracht in contact te komen met de gemachtigde van eiseres is geen grond die verweerder disculpeert bij het overschrijden van de beslistermijn.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de maatregelen en de omstandigheden vanwege corona al dan niet in combinatie met de vergadermogelijkheden van de bezwaaradviescommissie op zich geen valide argumenten vormen die kunnen worden gerekend tot de omstandigheden waarop artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb ziet. Deze maatregelen en omstandigheden vanwege corona zijn op zich geen wettelijke procedurevoorschriften waarom moest worden verdaagd. Dat verweerder gehouden was op het advies van de bezwaarcommissie te wachten alvorens te kunnen beslissen is weliswaar een (wettelijk) procedurevoorschrift maar uit de aard en inhoud van de bepaling valt op te maken dat het moet gaan om andere wettelijke procedurevoorschriften dan de bezwaarprocedure zelf. In artikel 7:10 van de Awb is immers al een verlengde termijn voor het beslissen op bezwaar verdisconteerd van twaalf weken indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld.
2.6.
Het beroep dat verweerder in dit verband heeft gedaan op twee uitspraken van respectievelijk het College van Beroep voor het Bedrijfsleven en de rechtbank Rotterdam slaagt ook niet. Reeds hierom niet omdat deze uitspraken zien op een andere beoordeling, te weten de overschrijding van de redelijke termijn van de berechting, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Anders dan de imperatief bepaalde beslistermijnen van artikel 7:10 van de Awb zien deze uitspraken op de overschrijding van de redelijke termijn op een door de rechtspraak ontwikkelde norm van de behandelingsduur van de berechting in bestuursrechtelijke procedures, waarbij juist uitdrukkelijk wel rekening kan worden gehouden met factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten.
2.7.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de wettelijke beslistermijn op het bezwaar is overschreden. De ingebrekestelling is verzonden per post en email waardoor verweerder geacht kan worden deze te hebben ontvangen op 26 mei 2020. Verweerder had daarom uiterlijk 10 juni 2020 moeten beslissen op het bezwaarschrift. Verweerder is op grond van artikel 4:17, eerste lid en derde lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, dus met ingang van 11 juni 2020.
2.8.
Omdat verweerder eerst op 16 juli 2020 op het bezwaar heeft beslist en eiseres verweerder tijdig en geldig in gebreke heeft gesteld, heeft verweerder als gevolg daarvan de bestuurlijke dwangsom over een periode van 37 dagen aan eiseres verbeurd. Het beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar is daarom gegrond en op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige negen dagen € 45,- per dag, in totaal € 1.217,-.
Het bestreden besluit van 16 juli 2020
3. Aan het ontslag lig het volgende ten grondslag:
a. het niet op de juiste wijze reageren, overeenkomstig de gedragscode, naar aanleiding van twijfels ontstaan over de integriteit van de [functie 2] ;
b. eigenstandig, met enkele directe collega’s, bepalen of en hoe de ontstane twijfels over de integriteit van de [functie 2] te onderzoeken;
c. gezien de eigen verklaringen van eiseres en die van collega [naam 8] , afgezet tegen de resultaten van het GBA-onderzoek en het overige feitencomplex, heeft verweerder de overtuiging gekregen dat zij op 17 september 2019 met collega [naam 8] meekeek in de GBA-V, terwijl zij raadpleegde, alsmede dat [naam 8] op 25 september 2019 met eiseres meekeek in de GBA-V, terwijl eiseres raadpleegde;
d. eiseres heeft op 17 september 2019 meegekeken in de GBA-V met collega [naam 8] , die de gegevens van de [functie 2] raadpleegde;
e. eiseres heeft op 25 september 2019 zes keer niet-functioneel, onrechtmatig, de GBA-V geraadpleegd en de gegevens van de [functie 2] en twee van haar familieleden ingezien tussen 9.17 uur en 9.43 uur. Eiseres heeft de informatie, in strijd met de geheimhoudings- en beveiligingsverklaring, gedeeld met haar collega’s. Na de onrechtmatige raadpleging in de GBA-V op 17 september 2019 heeft zij niet alsnog zo spoedig mogelijk melding gemaakt en/of de situatie intern bespreekbaar gemaakt en zo spoedig mogelijk gemeld dat zij in strijd met de voorschriften had gehandeld. Dit is wel wat van haar als goed ambtenaar had mogen worden verwacht;
f. gezien de verschillen in haar verklaring van 17 oktober 2019 en die van haar directe collega’s op diezelfde dag en hetgeen volgt uit het GBA-onderzoek, heeft eiseres niet volledig openheid van zaken verschaft op 17 oktober 2019. Aannemelijk is dat eiseres niet volledig en niet geheel feitelijk juist heeft verklaard;
g. collega’s [naam 10] , [naam 8] en [naam 9] hebben eiseres geïnformeerd over hun onrechtmatige raadplegingen. Eiseres heeft ten onrechte een melding hiervan verzuimd;
f. eiseres heeft de op 17 oktober 2019 gegeven dienstopdracht genegeerd.
4. In beroep tegen het bestreden besluit voert eiseres – kort samengevat - het volgende aan:
- eiseres betwist dat de gedragsregels zijn overtreden. Er is immers op 13 september 2019 al contact gezocht met de teamleider over de escalerende situatie en op 23 september is nogmaals de teamleider benaderd met het verzoek om in te grijpen op de afdeling. Op 25 september 2019 heeft zij de GBA-V geraadpleegd waarna direct de vertrouwenspersoon is ingeschakeld. Geen rekening wordt gehouden met de kern van de bezwaren van eiseres dat zij zich niet serieus genomen voelde;
- eiseres betwist dat zij als doel heeft gehad de [functie 2] weg te krijgen uit de organisatie. Zij wilde zekerheid alvorens naar de leidinggevende of het hoger management te gaan met deze ernstige beschuldigingen tegen [naam 3] . Het raadplegen van de GBA-V was noodzakelijk. Dat gebeurde eerst toen bleek dat het verzamelde bewijs over het gedrag van de [functie 2] niet serieus werd genomen. Zonder de GBA-V raadpleging naar de gegevens van de [functie 2] zou er nooit passende actie zijn ondernomen. Op 26 september 2019 is de melding gedaan dat er geen vertrouwen meer was in de [functie 2] . Eiseres handelde in het belang van de organisatie;
- eiseres betwist dat zij collega [naam 8] heeft laten meekijken of met iemands anders te hebben meegekeken;
- zij heeft op 25 september 2019 de gegevens van [naam 3] in de GBA-V geraadpleegd, dit is dezelfde dag gemeld bij de vertrouwenspersoon en op 1 oktober 2019 bij het management;
- eiseres beoordeelde de handelingen van haar collega’s als rechtmatig en noodzakelijk en zag daarom geen noodzaak om dit te melden bij het management;
- de informatie is binnen de organisatie gebleven en daarmee vertrouwelijk en functioneel behandeld. De raadpleging was noodzakelijk en geboden;
- eiseres betwist dat er sprake is van plichtsverzuim;
- eiseres betwist dat er sprake is van het niet opvolgen van een dienstopdracht. En voor zover daarvan wel sprake was, is deze niet redelijk en onvoldoende duidelijk gecommuniceerd en niet schriftelijk bevestigd;
- drie collega’s hebben hiervoor slechts een berisping gekregen;
- voor zover er sprake is van plichtsverzuim, meent eiseres dat deze haar niet valt aan te rekenen, zij kon onder de gegeven omstandigheden niet anders. Zij heeft meerdere keren geprobeerd de misstanden op de juiste manier aan de orde te stellen. Tijdens haar vakantie is de situatie geëscaleerd. De dynamiek van het team wordt haar ten onrechte aangerekend. Zij heeft gehandeld uit wanhoop.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De sanctie van het onvoorwaardelijk strafontslag berust op een samenstel van gedragingen, waarbij de rechtbank drie (hoofd)verwijten onderscheidt:
- het niet-functioneel raadplegen van / meekijken in de gegevens van [naam 3] in de GBA-V,
- het niet onverwijld melden van deze gedraging van haarzelf en/of haar collega’s en
- het schenden van een dienstopdracht.
De overige verwijten en gedragingen die eiseres worden aangerekend hangen hiermee nauw samen of zijn hieraan rechtstreeks gerelateerd. Dit samenstel van verwijten is een opeenstapeling van gedragingen die niet los van elkaar kunnen worden gezien en in rechtstreeks verband staan met het inzien van de GBA-V.
5.2.
Niet in geschil is dat eiseres gegevens van [naam 3] in de GBA-V heeft opgezocht. Eiseres heeft erkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het niet-functioneel raadplegen van GBA-V gegevens. Eiseres wist wat ze deed en ze heeft ook erkend dat ze wist wat ze deed niet mocht. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het eiseres in haar functie duidelijk had kunnen en moeten zijn dat zij het GBA-V niet mocht inzien om gegevens van een collega te verifiëren. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Er is verder geen grond voor het oordeel dat dit plichtsverzuim haar niet kan worden toegerekend of dat haar gedrag niet verwijtbaar was. Verweerder was dan ook bevoegd haar een disciplinaire straf op te leggen.
5.3.
De rechtbank ziet in de bijzondere – verzachtende – omstandigheden van dit geval evenwel redenen om de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig te achten aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
5.4.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [functie 2] [naam 3] binnen het team een aantal zeer ingrijpende gebeurtenissen uit haar leven heeft gedeeld. Eiseres en haar collega’s hebben ter zitting uitgebreid verklaard wat de verhalen van [naam 3] bij haar en haar collega’s teweeg hebben gebracht, zowel in de verhoudingen op het werk als ook in hun privéleven. Dat kwam mede omdat het een klein en hecht team was, waarbij een groot deel van de medewerkers elkaar al vele jaren kenden en lief en leed met elkaar werd gedeeld. De vele heftige en intense verhalen die [naam 3] vertelde over hetgeen haar was overkomen in haar privéleven hadden hun weerslag op de afdeling. Zoals ter zitting uiteen is gezet, resulteerden die verhalen aanvankelijk in een sterk gevoel van medeleven met en bezorgdheid over het welzijn van [naam 3] , maar later rees naar aanleiding van een filmpje op Facebook binnen het team ernstige twijfel over het waarheidsgehalte daarvan. Omdat eiseres en haar collega’s niet wisten hoe ze hiermee moesten omgaan, ontstond veel onrust binnen het team, te meer ook omdat [naam 3] als [functie 2] zich, aldus eiseres, min of meer een leidinggevende rol had toegeëigend binnen het team. Teneinde na te gaan of de verhalen van [naam 3] op waarheid berustten, is er toen voor gekozen om enkele gegevens te verifiëren in de GBA-V.
Eiseres en haar collega’s zagen dit - naar zij hebben verklaard - als een noodoplossing omdat zij zich niet gehoord en niet gesteund voelden door de (leiding van de) organisatie. Zo heeft collega [naam 10] gesteld dat zij tijdens een gesprek met teammanager [naam 4] op 13 september 2019 heeft gesproken over het gevoel van onbehagen binnen het team omdat ernstige vraagtekens werden gezet bij de verhalen van [naam 3] , maar dat dit signaal door de teammanager werd weggewuifd, althans dat hiermee niets werd gedaan. Ter zitting heeft [naam 10] uitgebreid uiteengezet wat zij bij die gelegenheid aan de teammanager heeft verteld. Ook al kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen wat er nu precies is besproken en met welke urgentie - mede omdat de teammanager in haar reactie heeft verklaard dat zij niets wist van de onrust op de afdeling en dat op 13 september 2019 met [naam 10] alleen is gesproken over haar uren - ziet de rechtbank onvoldoende reden om wezenlijk te twijfelen aan de door [naam 10] geschetste gang van zaken. De rechtbank sluit daarbij zeker niet uit dat [naam 10] en de teammanager een andere herinnering aan het gesprek hebben, maar - wat daarvan verder ook zij - de rechtbank neemt wel als vaststaand aan dat ten tijde in geding (medio september 2019) binnen het team flinke beroering was ontstaan over de vraag of de verhalen van [naam 3] wel op waarheid berustten en dat die onzekerheid niet alleen een zware wissel trok op de sfeer binnen het team, maar ook de collegiale verhouding met [naam 3] op scherp zette. Te billijken valt dat eiseres en haar collega’s zich in die situatie uiterst ongemakkelijk hebben gevoeld waarbij zij zich kennelijk – of dit terecht was laat de rechtbank in het midden – onvoldoende gesteund voelden door de eigen organisatie. De hiervoor geschetste gang van zaken disculpeert eiseres, noch haar collega’s, weliswaar niet van de door hen gekozen route om de GBA-V op informatie over [naam 3] in te zien, maar geeft naar het oordeel van de rechtbank wel een verzachtende verklaring voor hetgeen is gebeurd.
5.5.
Hoewel van eiseres als ambtenaar in haar functie als [functie 1] een hoge mate van integriteit, professionaliteit en zorgvuldigheid mag worden verwacht bij gebruikmaking van de gegevens van de GBA-V en de schending daarvan is aan te merken als plichtsverzuim, is het inzien van de gegevens van [naam 3] in de GBA-V niet los te zien van de zeer uitzonderlijke omstandigheden die de afdeling toen beheersten en de onrust die deze veroorzaakte binnen het team en waaronder het inzien of meekijken is geschied.
De rechtbank neemt ten aanzien van de verzachtende omstandigheden verder in aanmerking dat eiseres de verkregen informatie niet voor privédoeleinden heeft aangewend, zich daarmee ook anderszins niet persoonlijk heeft bevoordeeld en ook niet heeft bedoeld zich daarmee te bevoordelen. Ook is niet aannemelijk geworden dat eiseres de informatie die zij over haar collega in de GBA-V heeft gezien verder buiten de organisatie heeft gebracht, waardoor het niet-functioneel inzien van de GBA-V gegevens ook verdere externe werking zou hebben gekregen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de stelling van eiseres in twijfel te trekken dat zij met het inzien van de GBA-V enkel en alleen heeft willen verifiëren of de verhalen van [naam 3] wel of niet op waarheid berustten en om [naam 3] er daarna mee te confronteren.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres al 43 jaar in dienst was bij (de rechtsvoorganger van) verweerder en zij een onberispelijke staat van dienst had.
De rechtbank komt het geheel overziende tot de conclusie dat, hoewel eiseres anders had kunnen en moeten handelen, in het licht van de zeer bijzondere omstandigheden die de afdeling beheersten en waarbinnen dit inzien van de gegevens van de GBA-V is geschied, een onvoorwaardelijk strafontslag - ook al zouden de andere genoemde plichtsverzuimen eveneens komen vast te staan en aan eiseres toegerekend kunnen worden - niet evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
5.6.
De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. In het kader van de finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
5.7.
De rechtbank ziet aanleiding om aan eiseres de straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen. Daarbij zal worden bepaald dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd indien eiseres zich gedurende een termijn van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. De rechtbank zal de termijn van twee jaar laten aanvangen op de datum van bekendmaking van deze uitspraak.
5.8.
De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5.9.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
5.10.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting ter waarde van € 534,- per punt en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting ter waarde van € 748,- per punt, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op €1.217,-, door verweerder binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak aan eiser te voldoen;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • legt eiseres op de straf van voorwaardelijk ontslag, aan te vangen op de datum van bekendmaking van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres proceskosten tot een bedrag van in totaal €2.958,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. L.N. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.