ECLI:NL:RBNHO:2021:75

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
C/15/293730 / FA RK 19-5332
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van Congolese kinderen door Nederlandse ouders

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar met Congolese nationaliteit, de Nederlandse rechter gevraagd om de adoptie van hun drie Congolese kinderen naar Nederlands recht te laten erkennen, of in het geval dat niet mogelijk is, de Congolese adoptie te erkennen. De verzoekers wonen al jaren in Nederland en ondersteunen de kinderen financieel en emotioneel vanuit Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen beginseltoestemming is verleend door de Minister van Justitie en Veiligheid, wat een vereiste is volgens de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen, omdat de Congolese adoptie niet voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland en de adoptie naar Nederlands recht niet mogelijk is, aangezien de kinderen niet voldoen aan de wettelijke eisen voor adoptie, waaronder de vereiste termijn van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft ook overwogen dat het toewijzen van de verzoeken ongewenste precedentwerking zou hebben. De beschikking is gegeven op 6 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
Zaak-/rekestnr.: C/15/293730 / FA RK 19-5332
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken d.d. 6 januari 2021
gegeven op het verzoek van:
[verzoeker]
geboren in [plaats] , Democratische Republiek Congo, op [geboortedatum] ,
en
[verzoekster],
geboren in [plaats] , Democratische Republiek Congo, op [geboortedatum] ,
echtelieden,
beiden wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 5 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 22 oktober 2019 ter griffie ontvangen F9-formulier met aanvullende bijlagen van verzoekers;
- de op 14 januari 2020 ter griffie ontvangen schriftelijke reactie van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
- het op 22 januari 2020 ter griffie ontvangen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 januari 2020;
- het op 14 februari 2020 ter griffie ontvangen F9-formulier met aanvullende bijlage van verzoekers;
- het op 1 april 2020 ter griffie ontvangen F9-formulier met aanvullende bijlage van verzoekers;
- het op 1 juli 2020 ter griffie ontvangen F9-formulier met een gewijzigd verzoek en aanvullende bijlagen;
- de op 17 september 2020 ter griffie ontvangen schriftelijke reactie van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
- het op 6 november 2020 ter griffie ontvangen F9-formulier met aanvullende bijlagen van verzoekers;
- het op 11 november 2020 ter griffie ontvangen F9-formulier met aanvullende bijlagen van verzoekers.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 november 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen verzoekers bijgestaan door mr. Van Riet en [tolk] , tolk in de Franse taal. Voorts is verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
In de door verzoekers overgelegde geboorteakten is het volgende opgenomen:
Op [geboortedatum] is in [plaats] , Democratische Republiek Congo, geboren het inmiddels meerderjarige kind thans genaamd: [meerderjarige] (hierna te noemen: [meerderjarige] ).
Op [geboortedatum] is in [plaats] , Democratische Republiek Congo, geboren het minderjarige kind thans genaamd: [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Op [geboortedatum] is in [plaats] , Democratische Republiek Congo, geboren het minderjarige kind thans genaamd: [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
2.2.
In de door verzoekers overgelegde stukken “Acte d’Adoption” van 20 oktober 2012 (P.No [P.No] / H.No [H.no] en P.No [P.No] / H.No [H.no] en P.No [P.No] / H.No [H.no] ) en de daaraan gehechte uitspraak van “Le Tribunal pour Enfants de [plaats] ”, te [plaats] , Democratische Republiek Congo van 17 oktober 2012 (R.C: 5126) is vermeld dat de adoptie van de hiervoor genoemde kinderen door verzoekers naar het recht van de Democratische Republiek Congo tot stand is gekomen.
2.3.
[meerderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] (hierna ook gezamenlijk aangeduid als: de kinderen) wonen in hun geboorteland Democratische Republiek Congo.
2.4.
Verzoekers hebben beiden de Congolese nationaliteit. Zij staan sinds 8 januari 1996 op hetzelfde adres in Nederland ingeschreven.
2.5
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft aan verzoekers geen beginseltoestemming verleend voor het opnemen van voornoemde buitenlandse kinderen ter adoptie.

3.Verzoek

3.1.
Verzoekers hebben verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: naar Nederlands recht de adoptie uit te spreken van [meerderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] door verzoekers;
subsidiair: de adoptie naar Congolees recht in Nederland te erkennen.

4.Beoordeling

4.1.
Door de omstandigheid dat verzoekers de Congolese nationaliteit bezitten, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord nu verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Aan de rechtbank ligt voor het verzoek van verzoekers om te komen tot adoptie van [meerderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] naar Nederlands recht, dan wel om de in de Democratische Republiek Congo tot stand gekomen adoptie in Nederland te erkennen. Voordat de rechtbank overgaat tot een beoordeling van deze verzoeken wil zij voorop stellen dat zij veel waardering heeft voor de financiële en emotionele steun die verzoekers de kinderen al jarenlang geven en willen blijven geven, omdat de ouders van de kinderen – een neef van verzoekster en zijn vrouw – zelf niet in staat zijn die steun te geven.
4.3.
Nu de kinderen volgens de overgelegde stukken reeds in de Democratische Republiek Congo door verzoekers zijn geadopteerd, dient eerst te worden bezien of deze adoptie voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, alvorens het verzoek tot adoptie naar Nederlands recht wordt beoordeeld. De rechtbank zal derhalve eerst ingaan op het subsidiaire verzoek van verzoekers.
erkenning adoptie
4.4.
De rechtbank dient te toetsen of de naar Congolees recht tot stand gekomen adoptie van [meerderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] van rechtswege in Nederland wordt erkend of voldoet aan de voorwaarden voor erkenning, hetzij op grond van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197, hierna: Haags Adoptieverdrag), hetzij, als dat verdrag niet van toepassing is, op grond van artikel 10:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of artikel 10:109 BW.
4.5.
De Democratische Republiek Congo is geen partij bij het Haags Adoptieverdrag, zodat dat verdrag niet van toepassing is.
4.6.
Ingevolge artikel 10:107 BW heeft afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 BW betrekking op adopties waarop het Haags Adoptieverdrag niet van toepassing is.
4.7.
Om te bepalen of op het verzoek tot erkenning van de Congolese adoptie artikel 10:108 BW of artikel 10:109 BW van toepassing is, is het van belang vast te stellen waar verzoekers en de kinderen hun gewone verblijfplaats hadden, zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak.
4.8.
Nu verzoekers zowel ten tijde van de adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, terwijl de kinderen hun gewone verblijfplaats in de Democratische Republiek Congo hadden, is artikel 10:109 BW van toepassing.
4.9.
In artikel 10:109, eerste lid, BW is bepaald dat een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:
a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht zijn genomen,
b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW, zou worden onthouden.
In artikel 10:109, tweede lid, BW is, voor zover hier van belang, bepaald dat een adoptie als bedoeld in lid 1 slechts wordt erkend, indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan.
4.10.
Uit de hiervoor onder 2.2 vermelde stukken blijkt dat de Congolese adoptiebeslissing is gegeven door een ter plaatse bevoegde autoriteit.
4.11.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of is voldaan aan de in artikel 10:109, eerste lid, BW, onder a, b en c, vermelde cumulatieve eisen.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan aan de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna ook: de Wobka), zodat niet is voldaan een de in artikel 10:109, eerste lid, BW, onder a, vermelde eis. Voorop staat dat de Minister van Justitie en Veiligheid geen beginseltoestemming voor opneming heeft verleend, terwijl dit op grond van artikel 2 van deze wet is vereist. De rechtbank stelt overigens vast dat in dit geval niet is voldaan aan meerdere in deze wet gestelde inhoudelijke voorwaarden voor het verlenen van beginseltoestemming. Ten eerste is sprake van strijdigheid met artikel 3 juncto artikel 5 lid 5 sub b van de Wobka, nu de aspirant-adoptiefouders beiden op het tijdstip van indiening van het verzoek ouder zouden zijn dan tweeënveertig jaar en op het tijdstip van de adoptie ouder zouden zijn dan zesenveertig jaar. Ook is niet voldaan aan artikel 8, onder a, van de Wobka nu alle drie de kinderen ouder zijn dan zes jaar, te weten twaalf, veertien en twintig jaar. Voorts kan worden vastgesteld dat het leeftijdsverschil tussen de aspirant-adoptiefouders en [minderjarige] , alsmede tussen de aspirant-adoptiefvader en [minderjarige] op basis van de Wobka te groot is. Artikel 5 lid 6 van de Wobka schrijft namelijk voor dat dit leeftijdsverschil niet meer dan veertig jaren mag bedragen.
Wel is, gezien het advies van de Raad van 16 januari 2020, voldaan aan de in artikel 10:109, eerste lid, BW, onder b, vermelde eis dat de adoptie in het kennelijke belang is van de kinderen.
Niet gebleken is dat sprake is van strijdigheid met de in artikel 10:109, eerste lid, BW, onder c, vermelde eis.
4.13.
Door verzoekers is een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2017:1473) waarin is aangegeven dat voorbij kan worden gegaan aan het niet naleven van de bepalingen van de Wobka, indien dit in het kennelijk belang van de minderjarige is en afwijzing van het verzoek het belang van de minderjarige ernstig zou schaden. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval geen sprake is van een situatie waarbij afwijzing van het verzoek van verzoekers het belang van de kinderen ernstig zou schaden. Gebleken is immers dat verzoekers al vele jaren op afstand een ouderrol vervullen en de kinderen op emotioneel en financieel gebied steunen. Dit kunnen zij ook blijven doen.
4.14.
Gezien het feit dat in artikel 10:109, eerste lid, BW, onder a, b en c, cumulatieve eisen zijn opgenomen, het feit dat het verzoek indruist tegen vele inhoudelijke voorwaarden geformuleerd in de Wobka en het feit dat de kinderen ook zonder erkenning van de adoptie door verzoekers ondersteund kunnen blijven worden, ziet de rechtbank geen aanleiding om voorbij te gaan aan het ontbreken van de vereiste beginseltoestemming in het belang van de kinderen. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank ook een ongewenste precedentwerking geven.
4.15.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de buitenlandse adoptie van de kinderen op grond van artikel 10:109 BW niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Het subsidiaire verzoek van verzoekers wordt daarom afgewezen.
adoptie naar Nederlands recht
4.16.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of adoptie naar Nederlands recht mogelijk is.
4.17.
Om te komen tot toewijzing van het verzoek tot adoptie naar Nederlands recht, dient te zijn voldaan aan de in artikel 1:227 BW genoemde gronden voor adoptie, alsmede aan de in artikel 1:228 BW weergegeven voorwaarden voor adoptie.
4.18.
De rechtbank komt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot het oordeel dat niet aan de in voormelde artikelen vermelde gronden en voorwaarden is voldaan. Wat betreft [meerderjarige] staat vast dat zij op de dag van indiening van het verzoek meerderjarig is, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW en reeds om die reden niet tot haar adoptie naar Nederlands recht kan worden overgegaan.
4.19.
Tevens staat vast dat niet is voldaan aan de termijn van verzorging en opvoeding zoals genoemd in artikel 1:228, eerste lid, onder f, BW. Vaststaat dat verzoekers in Nederland wonen en de kinderen in de Democratische Republiek Congo zodat niet is voldaan aan de wettelijke termijn van (feitelijke) verzorging en opvoeding van ten minste een jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om het criterium ‘verzorging en opvoeding’ zo ruim op te vatten dat daaronder wordt begrepen de wijze waarop verzoekers de kinderen op afstand financieel en emotioneel hebben ondersteund. Bovendien is ook voor een adoptie naar Nederlands recht, gelet op het feit dat verzoekers in Nederland wonen, vereist dat wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit de Wobka. Zoals onder 4.12 is overwogen, wordt niet aan die eisen voldaan.
4.20.
Gelet hierop kan de adoptie ook niet naar Nederlands recht worden uitgesproken. De rechtbank zal ook het primaire verzoek van verzoekers daarom afwijzen.
4.21.
Wat betreft de geboorteaktes van de kinderen overweegt de rechtbank ten overvloede dat onduidelijk is gebleven in hoeverre deze aktes echt zijn en inhoudelijk juist. Nu echter niet tot erkenning van de adoptie of tot adoptie naar Nederlands recht kan worden overgegaan, hoeft de rechtbank zich hierover niet verder uit te laten.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af de verzoeken van verzoekers.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, leden van deze kamer, allen tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Hoenderdos als griffier en in het openbaar uitgesproken op
6 januari 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.