ECLI:NL:RBDHA:2017:1473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/09/516821 / FA RK 16-6401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlandse adoptie en de voorwaarden voor erkenning onder het Burgerlijk Wetboek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2017 uitspraak gedaan over de erkenning van een buitenlandse adoptie van een minderjarige uit Armenië door een verzoekster die in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige op 11 september 2007 in Armenië is geadopteerd door de verzoekster, die de Armeense nationaliteit heeft en in Nederland woont. De rechtbank heeft de erkenning van de adoptie niet kunnen toewijzen omdat de verzoekster niet heeft voldaan aan de vereiste beginseltoestemming volgens de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om nader onderzoek te doen naar het belang van de minderjarige en de omstandigheden rondom de adoptie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 juni 2017, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk twee weken voor deze datum moet rapporteren over de voortgang van het onderzoek. De rechtbank heeft ook verzoekster en de ambtenaar de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de inschrijving van de buitenlandse geboorteakte van de minderjarige of de vaststelling van de geboortegegevens. De zaak blijft open voor verdere beoordeling na ontvangst van het rapport van de Raad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-6401
Zaaknummer: C/09/516821
Datum beschikking: (bij vervroeging) 16 februari 2017
Adoptie

Beschikking op het op 19 augustus 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,

zetelend te 's-Gravenhage,
de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 13 september 2016, met bijlagen, van de ambtenaar;
- de brief d.d. 13 september 2016, met bijlagen, van verzoekster;
- de brief d.d. 7 oktober 2016 van de ambtenaar;
- de brief d.d. 25 november 2016 van verzoekster.
Op 6 februari 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat en bijgestaan door mevrouw [naam] , tolk Armeens, alsmede mevrouw [naam] namens de ambtenaar en de heer [naam] namens Stichting Nidos.

Verzoek

De rechtbank begrijpt het verzoek aldus dat wordt verzocht voor recht te verklaren dat ten aanzien van de op 11 september 2007 tot stand gekomen adoptie naar het recht van Armenië van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Armenië, door [verzoekster] aan de in artikel 10:109 BW genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan en dat deze adoptie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

  • Voornoemde minderjarige is op 11 september 2007 naar Armeens recht geadopteerd door verzoekster.
  • De minderjarige is in 2012 Nederland in gereisd in weerwil van een afwijzing van een aanvraag ten behoeve van de minderjarige om een machtiging tot voorlopig verblijf.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 4 april 2013 is Stichting Nidos Jeugdbescherming voor vluchtelingen benoemd tot voogdes over de minderjarige op de grond dat de Armeense adoptie in Nederland niet wordt erkend en daardoor op dat moment niet op wettige wijze in de voogdij van de minderjarige werd voorzien.
  • Stichting Nidos heeft de minderjarige voor onbepaalde tijd geplaatst bij verzoekster als opvangouder.
  • De minderjarige is sinds 9 september 2015 opgenomen in de basisregistratie personen en ingeschreven op het adres van verzoekster.
  • Bij besluit van 27 mei 2016 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is de aanvraag van de minderjarige tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen.
  • Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit. De minderjarige heeft de Armeense nationaliteit.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande feiten, waaruit blijkt dat verzoekster in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de minderjarige al sinds 2012 in Nederland verblijft, voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Zowel Nederland als Armenië zijn aangesloten bij het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Haags Adoptieverdrag), zodat in beginsel dit Verdrag van toepassing is. Echter de adoptie is blijkens de stukken – dit is niet in geschil - niet tot stand gekomen conform de bepalingen van het Haags Adoptieverdrag. Immers, er is geen certificaat zoals bedoeld in artikel 23 van voornoemd verdrag, hetgeen ook niet mogelijk is omdat verzoekster niet beschikt over de vereiste beginseltoestemming. De adoptie wordt derhalve niet op grond van dit Verdrag van rechtswege erkend. Ingevolge artikel 10:107 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn daarom de bepalingen van afdeling 3 (artikelen 10:107 tot en met 10:111) van deze wet van toepassing.
Inhoudelijk
Ingevolge artikel 10:109 eerste lid BW kan een buitenlandse beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, worden erkend indien:
de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen, en
de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
erkenning niet op een grond, als bedoeld in artikel 108 lid 2 of lid 3 BW, zou worden onthouden. Dat wil in een geval als de onderhavige, dat wordt beheerst door artikel 10:109 BW, zeggen dat tevens voldaan dient te worden aan de volgende aanvullende voorwaarden:
  • er is geen sprake van dat aan de adoptiebeslissing in de vreemde staat kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan;
  • er is geen sprake van dat de erkenning van die beslissing in strijd is met de openbare orde, hetgeen steeds het geval is indien die beslissing kennelijk betrekking heeft op een schijnhandeling.
Nu de minderjarige ten tijde van het verzoek tot adoptie en bij het uitspreken van de adoptie in Armenië woonde, en verzoekster op genoemde momenten in Nederland woonde, dient het verzoek te worden beoordeeld naar artikel 10:109 BW.
Verzoekster heeft ter terechtzitting verzocht het verzoek te beoordelen naar de bepalingen van artikel 10:108 BW. Dit artikel bevat een erkenningsregime voor adopties waarin betrokkenen hun gewone verblijfplaats buiten Nederland hebben. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, hoewel zij erkent dat naar de letter van de wet artikel 10:109 BW van toepassing is, artikel 10:108 BW beter past bij de concrete situatie van verzoekster. Dit omdat het hier niet – zoals wel het geval is bij artikel 10:109 BW - gaat om een situatie waarbij de adoptiefouder een kind uit een vreemd land met een geheel andere cultuur en taal naar Nederland haalt. Immers, aldus de advocaat van verzoekster, verzoekster zelf woonde weliswaar in Nederland maar is zelf – net als de minderjarige – Armeens en is ook familie van de minderjarige.
De rechtbank ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om de wettelijke bepaling van artikel 10:109 BW buiten toepassing te laten. De omstandigheid dat verzoekster als adoptiefouder dezelfde nationaliteit en afkomst heeft als de minderjarige en ook familie van haar is, kan in de nadere inhoudelijke beoordeling – of de adoptie in het belang van de minderjarige op grond van artikel 10:109 BW moet worden erkend – worden meegewogen.
De rechtbank zal er thans toe overgaan te bezien of aan alle voorwaarden van artikel 10:109 eerste lid BW is voldaan.
Gezien de rechtsregels die op de in Armenië gegeven adoptiebeslissing van toepassing zijn (Familiewet, 2004), is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de “Court Decision” van ‘The Court of First Instance of Yerevan Arabkir and Kanaker-Zeitun Communities” van 11 september 2007, houdende een beslissing waarbij de adoptie van de minderjarige door verzoekster tot stand is gekomen, is te beschouwen als een beslissing van een ter plaatse bevoegde autoriteit.
Blijkens de overgelegde bewijsstukken en gegevens uit de basisregistratie personen heeft verzoekster haar gewone verblijfplaats in Nederland en is zij sinds 29 oktober 2011 woonachtig op haar huidige adres. De minderjarige had ten tijde van de adoptie haar woonplaats in Armenië. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat de minderjarige zowel ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de buitenlandse adoptiebeslissing in Armenië haar woonplaats had en dat verzoekster haar woonplaats had in Nederland.
Gezien de rechtsregels die op de adoptie in Armenië van toepassing zijn, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat aan voornoemde “Court Decision” een behoorlijk onderzoek en een behoorlijke rechtspleging zijn voorafgegaan.
Nu voorts geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou kunnen volgen dat erkenning van de beslissing in strijd zou komen met de Nederlandse openbare orde, is de rechtbank van oordeel dat de Armeense adoptiebeslissing tot zover voldoet aan de in artikel 10:109 eerste lid BW genoemde voorwaarden voor erkenning.
Echter aan de voorwaarde als genoemd onder artikel 10:109 lid 1 sub a BW is niet voldaan. Verzoekster heeft niet overeenkomstig de bepalingen van de Wobka gehandeld door de minderjarige naar Armeens recht te adopteren zonder de voor opneming in haar gezin in Nederland noodzakelijke voorafgaande beginseltoestemming. In beginsel dient dit aan de erkenning van de adoptie in de weg te staan. Immers, het wordt in het belang van de minderjarige geacht dat een adoptieprocedure zorgvuldig verloopt. Juist om deze zorgvuldigheid te waarborgen is als eis gesteld dat de bepalingen van de Wobka worden nagekomen. Met het oog op de erkenning van een adoptie kan in uitzonderlijke gevallen voorbij worden gegaan aan het niet naleven van de bepalingen van de Wobka, namelijk indien dit in het kennelijk belang van een minderjarige is en afwijzing van het verzoek het belang van de minderjarige ernstig zou schaden. Hoewel de heer [naam] namens Stichting Nidos heeft verklaard dat het heel goed gaat met de minderjarige bij verzoekster, acht de rechtbank zich over het belang van de minderjarige, zoals hiervoor omschreven, onvoldoende voorgelicht. De rechtbank zal daarom de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzoeken nader onderzoek te doen naar het belang van de minderjarige bij (een eventuele erkenning van de) adoptie en de niet naleving door verzoekster van de bepalingen van de Wobka daarbij mee te wegen.
Gelet op het feit dat de minderjarige in Nederland verblijft zonder een verblijfstitel, verzoekt de rechtbank de Raad zo spoedig mogelijk het onderzoek uit te voeren.
Indien de rechtbank bij eindbeschikking oordeelt dat aan de in artikel 10:109 BW genoemde voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, dient de rechtbank op grond van 10:109 derde lid BW een ambtshalve last tot toevoeging van een latere vermelding aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand te geven. Nu er geen geboorteakte van de minderjarige in Nederland is ingeschreven, zal dat alsdan nog dienen te gebeuren dan wel dienen de geboortegegevens van de minderjarige te worden vastgesteld. De ambtenaar heeft hiertoe in diens brief van 1 september 2016 een voorstel gedaan. Verzoekster heeft hier zelf geen verzoek toe gedaan noch heeft zij gereageerd op de volgens de ambtenaar vast te stellen geboortegegevens. Verzoekster wordt in de gelegenheid gesteld dit alsnog vóór na te melden pro forma datum te doen.

Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen; de Raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met verzoekster, die te bereiken is op het volgende telefoonnummer: 010-2439440 (advocaat verzoekster);
bepaalt dat de griffier een afschrift van de gedingstukken aan de raad voor de kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 juni 2017 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad voor de kinderbescherming zich uit te laten over de voortgang van de procedure;
bepaalt dat na ontvangst van het rapport en advies, verzoekster en de ambtenaar in de gelegenheid worden gesteld zich binnen twee weken uit te laten over het vervolg van de procedure, waarna de rechtbank zal beoordelen of behandeling ter terechtzitting noodzakelijk is dan wel dat de zaak op basis van de stukken kan worden afgedaan;
*
stelt verzoekster in de gelegenheid uiterlijk 4 weken voor genoemde pro forma datum zich uit te laten over inschrijving van de buitenlandse geboorteakte van de minderjarige dan wel vaststelling van de geboortegegevens van de minderjarige;
*
stelt de ambtenaar in de gelegenheid daarop uiterlijk twee weken voor genoemde pro forma datum te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Westerhuis-Evers, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2017.