ECLI:NL:RBNHO:2021:7356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
21.006843 en 21.006844
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ten laste van de Staat na vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoekschrift van verzoeker, ingediend door zijn advocaat mr. M.J. Bouwman. Verzoeker vroeg om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding ten laste van de Staat, na een vrijheidsbeneming die hij had ondergaan. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsman, omdat hiervoor geen juridische basis bestaat. Dit geldt ook voor de standaardvergoeding voor de kosten van rechtsbijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechter-commissaris heeft echter wel een schadevergoeding van € 390,- toegekend voor de immateriële schade die verzoeker heeft geleden door de vrijheidsbeneming, die drie dagen heeft geduurd.

De zaak is ontstaan na een onherroepelijk vonnis van 16 december 2019, waarbij verzoeker wegens diverse (gewelds)misdrijven was veroordeeld en een vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd. Deze maatregel hield in dat verzoeker geen contact mocht hebben met een bepaalde persoon en zich niet binnen een straal van 50 meter van diens woning mocht bevinden. Op 5 maart 2021 werd verzoeker aangehouden op verdenking van overtreding van deze maatregel. De rechter-commissaris heeft op 8 maart 2021 de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel afgewezen, omdat er onvoldoende ernstige bezwaren waren.

De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in acht genomen, waaronder artikel 537, dat de mogelijkheid biedt om schadevergoeding toe te kennen voor geleden schade als gevolg van vrijheidsbeneming. De rechter-commissaris heeft geconcludeerd dat verzoeker recht heeft op een vergoeding voor de immateriële schade, maar niet voor de kosten van rechtsbijstand, omdat deze kosten niet als schade in de zin van artikel 537, eerste lid, Sv kunnen worden aangemerkt. De beschikking is gegeven door mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van griffier M. Dambrink.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Rechter-commissaris
Registratienummers: 21.006843 en 21.006844
Parketnummer: 15/140686-19
Datum: 27 augustus 2021
Beschikking(art. 537 Sv)

1.Het verzoek

Op 4 mei 2021 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door
mr. M.J. Bouwman, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 3 mei 2021, van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van
mr. M.J. Bouwman, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
  • € 390,-, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten
  • € 765,33, wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de procedure ex artikel 6:6:20 Sv;
  • € 340,-, wegens de kosten van rechtsbijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij e-mail van 11 augustus 2021 heeft de griffier, namens de behandelend rechter, de raadsman in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten wat de juridische grondslag is voor vergoeding van de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de procedure
ex artikel 6:6:20 Sv.
Bij e-mail van 12 augustus 2021 heeft de raadsman hierop gereageerd. Daarbij heeft de raadsman het bedrag van € 765,33 verminderd tot € 299,47.

2.De onderliggende procedure

Bij onherroepelijk vonnis van 16 december 2019 heeft de politierechter in deze rechtbank verzoeker wegens diverse (gewelds)misdrijven veroordeeld en hem onder meer een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd.
Deze maatregel houdt in dat verzoeker gedurende twee jaren geen contact mag hebben met [betrokkene] en dat hij zich niet mag ophouden in een straal van 50 meter van de woning aan het [adres]; kortom een contact- en locatieverbod.
Daarbij heeft de politierechter bevolen dat voor het geval niet aan deze maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis zal worden toegepast: 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Op 5 maart 2021 om 20.45 uur is verzoeker, op mondeling bevel van de officier van justitie, door de politie aangehouden op verdenking van overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 6:3:15 lid 1 Sv juncto artikel 6:3:14 lid 1 sub b Sv).
Op 6 maart 2021 is verzoeker hieromtrent verhoord.
De officier van justitie heeft (vervolgens) een vordering tot tenuitvoerlegging van de, door de politierechter bevolen, vervangende hechtenis bij de rechter-commissaris ingediend (artikel
6:6:20 lid 1 sub b Sv).
Op 8 maart 2021 is verzoeker hieromtrent door de rechter-commissaris verhoord.
Bij beschikking van 8 maart 2021 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie afgewezen en de invrijheidstelling van verzoeker bevolen. De motivering van de rechter-commissaris houdt onder meer in: “Er bestaan onvoldoende ernstige bezwaren voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet heeft nageleefd.”

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 537, eerste lid, Sv – voor zover van belang – kan, in de gevallen waarin een vordering tot tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 6:6:20, eerste lid, wordt afgewezen,
de rechter die als laatste over de vordering heeft geoordeeldop verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor
de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbenemingdie voorafgaand aan de beslissing op de vordering is ondergaan.
Ingevolge het vierde lid van deze bepaling zijn de artikelen 533, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 534 en 536 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 533, eerste lid, tweede volzin, Sv bepaalt dat onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Artikel 534, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De overige bepalingen die in artikel 537, vierde lid, Sv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, zijn in deze procedure niet relevant.
Gelet op de tekst van artikel 537, eerste lid, Sv en nu het de rechter-commissaris is geweest die op 8 maart 2021 op de vordering heeft beslist, dient het onderhavige verzoek door de rechter-commissaris te worden beoordeeld.
De rechter-commissaris stelt vast dat er geen wettelijke (termijn- en/of vorm-)voorschriften bestaan voor het indienen van een verzoek als het onderhavige.
Verzoeker kan in het, overigens ook door hemzelf ondertekende, verzoek worden ontvangen.
Gelet op de (motivering van de) beslissing van 8 maart 2021 en gezien het bepaalde in artikel 533, eerste lid, tweede volzin, Sv acht de rechter-commissaris gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die hij als gevolg van zijn vrijheidsbeneming heeft geleden.
In het verzoekschrift is deze schade begroot op een bedrag van € 390,- (3 dagen op een politiebureau à € 130,-). De rechter-commissaris zal dit bedrag toewijzen.
Wat betreft de verzochte vergoeding voor de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de procedure ex artikel 6:6:20 Sv, is de rechter-commissaris van oordeel dat hiervoor geen juridische basis is.
Artikel 530, tweede lid, Sv is als zodanig niet van toepassing, nu het naar het oordeel van de rechter-commissaris in de onderhavige procedure niet gaat om ‘een zaak die eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr’. Immers, de procedure ex artikel 6:6:20 Sv betreft een procedure in het kader van de executie van – in dit geval – een eerder opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Het gaat in deze procedure niet om het vaststellen van strafrechtelijke aansprakelijkheid van betrokkene
(vgl. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756).
Ook is artikel 530, tweede lid, Sv niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
Ingevolge artikel 537, eerste lid, Sv is enkel vergoeding mogelijk voor de (materiële en immateriële) schade die als gevolg van de vrijheidsbeneming is geleden.
Anders dan de raadsman in zijn e-mail van 12 augustus 2021 heeft gesteld, kunnen de door verzoeker gemaakte advocatenkosten niet als dergelijke schade worden aangemerkt.
Hierbij merkt de rechter-commissaris nog het volgende op.
Ingevolge artikel 6:6:3, derde lid, Sv – opgenomen in de algemene titel, die ziet op alle rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging van Boek 6 Sv – geeft het openbaar ministerie, indien niet blijkt dat de veroordeelde een raadsman heeft, en het openbaar ministerie vordert dat de beslissing zal worden genomen, kennis van deze vordering aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand dat voor de veroordeelde een raadsman aanwijst.
Op grond van deze bepaling had verzoeker recht op een toegevoegd raadsman voor de procedure ex artikel 6:6:20 Sv.
Weliswaar wijst de raadsman er in zijn e-mail van 12 augustus 2021 terecht op dat het aan verzoeker is om te bepalen of hij van een toegevoegd raadsman gebruik wil maken, of dat hij een raadsman wil die hem op betalende wijze zal bijstaan, maar de huidige wet geeft geen recht op vergoeding van die, door verzoeker zelf, gemaakte advocatenkosten.
Dit betekent dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat van (eerst € 765,33, maar verminderd tot) € 299,47 wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de procedure ex artikel 6:6:20 Sv, nu hiervoor geen juridische basis is.
Dit laatste geldt ook voor het verzoek tot het toekennen van de standaardvergoeding voor de kosten van rechtsbijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
Ook die kosten kunnen – ook kijkend naar hoe verzoeken ex artikel 89 Sv (oud) en artikel 533 Sv worden behandeld – niet als schade in de zin van artikel 537, eerste lid, Sv worden aangemerkt.

4.De beslissing

De rechter-commissaris:
Wijst het verzoek gedeeltelijk toe.
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 390,-(zegge: driehonderdnegentig euro), ter zake van de schade die verzoeker heeft geleden ten gevolge van de door hem ondergane vrijheidsbeneming (3 dagen politiebureau).
Verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in het verzoek.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer [adres] ten name van Stichting Beheer Derdengelden BRK Advocaten, onder vermelding van “[referentie]”.
Deze beschikking is op 27 augustus 2021 gegeven door
mr. S. Jongeling, optredend als rechter-commissaris,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.