Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Daartoe geeft verweerder de volgende motivering.
Eiser heeft een brief overgelegd, gedateerd op 15 april 2019, en die is voorzien van een datumstempel van 15 april 2019. Volgens verweerder wordt daarmee de indruk gewekt dat die brief op die datum aan een medewerker van verweerder is overhandigd en zou zijn gestempeld. Verweerder vindt het vreemd dat een brief van 15 april 2019, die op die datum persoonlijk aan de balie van verweerder zou zijn overhandigd in het bijzijn van getuigen, ook nog op dezelfde datum via PostNL zou zijn verstuurd. Daarbij valt ook op dat zowel de brief met datumstempel als de brief zonder datumstempel niet in bezit van verweerder zijn.
Verweerder vindt het ook opmerkelijk dat eiser op 7 mei 2019 contact heeft opgenomen met het Klant Contactcentrum (KCC) met de vraag wat hij moet doen als hij het niet eens is met een besluit van verweerder als hij enkele weken eerder al een bezwaarschrift persoonlijk bij de balie van verweerder heeft ingediend. Diezelfde week, te weten op 9 mei 2019, heeft een medewerker van het KCC eiser gebeld om uitleg te geven. Daarbij is door de medewerker van het KCC genoteerd dat eiser alsnog bezwaar tegen de herstelmelding zou maken, hoewel de termijn al was verstreken. Op 27 juni 2019 heeft eiser nogmaals contact met het KCC gehad waarbij hij heeft geïnformeerd naar de stand van zaken ten aanzien van zijn bezwaar. Omdat er geen bezwaarschrift was ontvangen, is eiser door een medewerker van het KCC aangeraden alsnog bezwaar te maken. Vervolgens wordt door verweerder pas op 29 oktober 2019 een brief van eiser ontvangen waarin hij stelt dat hij nog altijd geen reactie op zijn bezwaarschrift van 15 april 2019 heeft ontvangen en ook niet op zijn ingebrekestelling van 19 augustus 2019. Afschriften van de brieven van 15 april 2019 en 19 augustus 2019 heeft eiser bij zijn brief gevoegd. In de brief van 15 april 2019 noteert eiser dat hij zich voor het gesprek van 14 maart 2019 met de arbeidsdeskundige telefonisch heeft afgemeld wegens overmacht. Deze verklaring wijkt af van hetgeen eiser op 7 mei 2019 tegen een medewerker van het KCC heeft verklaard, namelijk dat hij op 14 maart 2019 niet is verschenen omdat hij zich in de datum heeft vergist. Ook schrijft eiser in zijn brief van 15 april 2019 dat hij niet zal schromen verweerder in gebreke te stellen en een dwangsom zal eisen. Gelet op de ontwikkelingen nadien vindt verweerder dit nogal een opmerkelijke notitie. Verweerder heeft namelijk na 27 juni 2019 niets meer van eiser vernomen tot aan zijn brief van 29 oktober 2019.
Ook stelt verweerder dat het vreemd is dat eiser pas in de beroepsprocedure stelt dat hij al op 22 januari 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het onderzoek en de beoordeling van een verzekeringsarts in opleiding en in dit kader verweerder op 21 juni 2019 een ingebrekestelling heeft gestuurd. Eiser heeft in zijn eerdere communicatie deze brieven niet genoemd en ze zijn bij verweerder ook niet bekend.
Voorts blijft het volgens verweerder een vreemde zaak dat eiser digitaal procedeert en later in de procedure kopieën van bezwaarschriften en ingebrekestellingen indient die hij eerder per post zou hebben verzonden en persoonlijk bij de balie van verweerder heeft ingeleverd. Al die stukken, die zijn voorzien van een stempel, zijn niet in verweerders administratie terug te vinden. Als eiser geen ontvangstbevestiging ontvangt van zijn ingediende stukken en bij telefonisch contact blijkt dat de stukken niet door verweerder zijn ontvangen, zou eiser volgens verweerder toch overgegaan zijn op digitaal procederen en/of het aangetekend versturen van poststukken. Ook acht verweerder het ongeloofwaardig dat een medewerker van een postkantoor van PostNL een envelop zou voorzien van een stempelafdruk en vervolgens van die envelop een kopie voor eiser zou maken.
Tot slot heeft deze procedure volgens verweerder veel overeenkomsten met andere zaken die speelden rondom [naam 1], die de getuigenverklaring heeft ondertekend. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3271. Gelet op deze uitspraak en de daarin aangehaalde uitspraken heeft verweerder ernstige twijfels over de getuigenverklaring.