In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap B.V. Vicino Noord-Holland Noord en een gedaagde partij, die voorheen handelde onder de naam van een bedrijf. Vicino vorderde een bedrag van € 330.011 van de gedaagde, dat volgens haar ten onrechte in rekening was gebracht voor zorgkosten. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de vordering van Vicino niet kon worden toegewezen op basis van onverschuldigde betaling, omdat de betalingen betrekking hadden op verleende zorg op basis van een samenwerkingsovereenkomst. Vicino verzocht de rechtbank terug te komen op deze eindbeslissing, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat Vicino te laat was met haar onderbouwing.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de vordering van Vicino op basis van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst, waarin staat dat Vicino recht heeft om onterecht in rekening gebrachte zorgkosten terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat Vicino voldoende had aangetoond dat de gedaagde ten onrechte zorgkosten had gedeclareerd, omdat de zorg niet was verleend in overeenstemming met de geldende wetgeving. De rechtbank concludeerde dat Vicino recht had op terugbetaling van het gevorderde bedrag, verminderd met een eerder erkend bedrag van € 6.647,88, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 323.363,12. De rechtbank kende ook wettelijke rente toe vanaf 27 oktober 2018 en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie werden afgewezen.