ECLI:NL:RBNHO:2021:7099

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/288014 / HA ZA 19-304
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht gedeclareerde zorgkosten op basis van samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap B.V. Vicino Noord-Holland Noord en een gedaagde partij, die voorheen handelde onder de naam van een bedrijf. Vicino vorderde een bedrag van € 330.011 van de gedaagde, dat volgens haar ten onrechte in rekening was gebracht voor zorgkosten. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de vordering van Vicino niet kon worden toegewezen op basis van onverschuldigde betaling, omdat de betalingen betrekking hadden op verleende zorg op basis van een samenwerkingsovereenkomst. Vicino verzocht de rechtbank terug te komen op deze eindbeslissing, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat Vicino te laat was met haar onderbouwing.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de vordering van Vicino op basis van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst, waarin staat dat Vicino recht heeft om onterecht in rekening gebrachte zorgkosten terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat Vicino voldoende had aangetoond dat de gedaagde ten onrechte zorgkosten had gedeclareerd, omdat de zorg niet was verleend in overeenstemming met de geldende wetgeving. De rechtbank concludeerde dat Vicino recht had op terugbetaling van het gevorderde bedrag, verminderd met een eerder erkend bedrag van € 6.647,88, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 323.363,12. De rechtbank kende ook wettelijke rente toe vanaf 27 oktober 2018 en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/288014 / HA ZA 19-304
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. VICINO NOORD-HOLLAND NOORD,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. S.J.M. de Neeve en mr. M.P.A. Bos te Utrecht,
tegen
[gedaagde], (voorheen) h.o.d.n. [naam bedrijf],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mr. G.A. de Wit en mr. I.C.H. Gerrits te Alkmaar.
Partijen zullen hierna Vicino en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 28 oktober 2020 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte uitlating van [gedaagde] met producties 26 en 27;
  • de antwoordakte van Vicino met producties 33 en 34;
  • de akte uitlating van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank moet in deze zaak nog over drie punten oordelen.
Het eerste punt gaat over de vraag of de rechtbank moet terugkomen op haar bindende eindbeslissing in 4.20 van het tussenvonnis.
Het tweede punt gaat over artikel 11.7 als opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst die partijen voor 2018 hebben gesloten en de vraag of Vicino op die grondslag de volgens haar onrechtmatige gedeclareerde zorgkosten van [gedaagde] kan terugvorderen. Niet in geschil is dat de samenwerkingsovereenkomsten voor de jaren 2016 en 2017 eenzelfde bepaling bevatten met dezelfde inhoud en strekking (respectievelijk artikel 2.10 en artikel 3.10). Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden al deze bepalingen hierna aangeduid als artikel 11.7.
Het derde en laatste punt betreft de vraag of de vordering van [gedaagde] in reconventie tot het betalen van haar openstaande facturen kan worden toegewezen tot het door Vicino erkende bedrag van € 6.647,88. Het antwoord op die vraag hangt af van de vraag of de vordering van Vicino in conventie (zie het tweede punt) zal worden toegewezen zodat Vicino de vordering van [gedaagde] daarmee kan verrekenen.
Terugkomen van bindende eindbeslissing?
2.2.
Vicino vordert betaling van [gedaagde] van een bedrag van € 330.011. De rechtbank heeft in 4.20 van het tussenvonnis geoordeeld dat deze vordering niet kan worden toegewezen op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht, omdat de betalingen zien op verleende zorg op grond van de samenwerkingsovereenkomst.
2.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van onverschuldigde betaling omdat een rechtsgrond voor de betaling is aan te wijzen, is een eindbeslissing. Vicino verzoekt de rechtbank terug te komen van die eindbeslissing. In haar antwoordakte neemt Vicino (voor het eerst) het standpunt in dat de samenwerkingsovereenkomst geen betalingsverplichting in het leven kan roepen voor de door [gedaagde] verleende zorgprestaties omdat deze in strijd met artikel 35 lid 1 Wmg [1] zijn gedeclareerd. Daarom zijn de betalingen aan [gedaagde] volgens Vicino wel degelijk zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd verricht.
2.4.
De rechtbank gaat aan deze nadere onderbouwing van de vordering op grond van onverschuldigde betaling voorbij. Vicino is te laat met deze onderbouwing gekomen. In het tussenvonnis is ten aanzien van dit punt al een eindbeslissing gegeven. Heropening van het debat op dit punt zou in strijd zijn met de goede procesorde. Regel is dat een rechter aan een eindbeslissing is gebonden en dat daarop in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit is alleen anders als de eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die neerkomt op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. Daar is in dit geval echter geen sprake van, omdat Vicino haar standpunt pas na de eindbeslissing in het tussenvonnis heeft aangevuld en op basis daarvan de rechtbank verzoekt terug te komen van die eindbeslissing. De rechtbank wijst het verzoek van Vicino dan ook af.
Artikel 11.7 samenwerkingsovereenkomst
2.5.
Vicino baseert haar vordering tot betaling van € 330.011 mede op artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank heeft [gedaagde] in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte (alsnog) op deze grondslag te reageren.
2.6.
Standpunt [gedaagde]
2.6.1.
heeft zich in zijn akte op het standpunt gesteld dat artikel 11.7 is aan te merken als een boetebeding in de zin van een schadevergoedingsbeding dat onredelijk bezwarend is. [gedaagde] heeft de vernietiging daarvan ingeroepen. Ook als zijn beroep op vernietiging niet opgaat, kan de vordering van Vicino op deze grondslag volgens [gedaagde] niet worden toegewezen. Om aanspraak te kunnen maken op een boete op grond van artikel 11.7 moet Vicino in de visie van [gedaagde] namelijk schade hebben geleden als gevolg van een tekortkoming van [gedaagde]. [gedaagde] wijst erop dat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld dat Vicino onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden.
2.6.2.
Mocht de rechtbank artikel 11.7 niet zien als een boetebeding, maar als een op zichzelf staande grondslag om ten onrechte in rekening gebrachte zorgkosten terug te vorderen, dan geldt volgens [gedaagde] het volgende. Artikel 11.7 moet in dat geval zo worden uitgelegd dat [gedaagde] recht heeft op een redelijke vergoeding van de prestaties die hij heeft geleverd. [gedaagde] acht het in ieder geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Vicino de betaalde declaraties van [gedaagde] op grond van deze bepaling (volledig) zou kunnen terugvorderen. Volgens [gedaagde] zou Vicino daardoor ongerechtvaardigd worden verrijkt.
2.7.
Standpunt Vicino
2.7.1.
Vicino bestrijdt dit alles in haar antwoordakte. Zij stelt zich op het standpunt dat artikel 11.7 een sui generis bepaling is waarvan zij nakoming kan vorderen. Dit volgt volgens Vicino uit de tekst van artikel 11.7.
2.7.2.
In haar antwoordakte heeft Vicino uitvoerig onderbouwd waarom [gedaagde] de declaraties ten onrechte heeft ingediend en betaald heeft gekregen. Zij heeft toegelicht dat het hier gaat om GB-GGZ zorg die op een gereguleerde markt wordt aangeboden en dat artikel 11.7 moet worden uitgelegd in het licht van artikel 35 Wmg. Artikel 35 Wmg bevat een verbod op het in rekening brengen van tarieven voor prestaties die (samengevat) niet overeenkomstig de Wmg tot stand zijn gekomen. In alle prestatiebeschrijvingen in de GB-GGZ is opgenomen dat de patiënt ook wordt gezien door een regiebehandelaar die GZ-psycholoog is. Vicino wijst er op dat in de door [gedaagde] gedeclareerde gevallen echter geen regiebehandelaar zoals voorgeschreven betrokken is geweest, wat al in het tussenvonnis tot het oordeel van de rechtbank heeft geleid dat [gedaagde] geen rechtmatige zorg heeft verleend die voor vergoeding in aanmerking komt.
2.8.
Uitleg artikel 11.7
2.8.1.
De rechtbank roept in herinnering de tekst van artikel 11.7. Deze luidt:

Artikel 11: Vergoeding
(…)
11.7
In geval door de GB-GGZ aanbieder ten onrechte zorgkosten in rekening zijn gebracht bij Vicino, dan heeft Vicino het recht om deze, duidelijk gespecificeerd, in mindering te brengen, dan wel terug te vorderen (tot vijf jaar na dato), van de desbetreffende GB-GGZ aanbieder.”
2.8.2.
Artikel 11.7 regelt de bevoegdheid van Vicino om zorgkosten van [gedaagde] terug te vorderen. Als [gedaagde] ten onrechte zorgkosten bij Vicino in rekening brengt, dan kan Vicino deze zorgkosten - duidelijk gespecificeerd en binnen vijf jaar - op grond van artikel 11.7 van [gedaagde] terugvragen. Dat partijen hebben afgesproken dat Vicino pas nakoming van artikel 11.7 kan vorderen als zij schade heeft geleden als gevolg van het ten onrechte in rekening brengen van zorgkosten, blijkt nergens uit. Uit de tekst van artikel 11.7 volgt dit in ieder geval niet. Het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis dat Vicino onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden als gevolg van (kort gezegd) het declareren van behandelingen op naam van GZ-psychologen zonder betrokkenheid van een
GZ-psycholoog, staat aan een geslaagd beroep op artikel 11.7 dus niet in de weg.
2.8.3.
Artikel 11.7 biedt daarmee voor Vicino een zelfstandige grondslag voor het terugvorderen van ten onrechte gedeclareerde zorgkosten. Daarom is artikel 11.7 naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan te merken als een boetebeding in de zin van de wet. [2] Artikel 11.7 bevat geen contractuele boete die strekt tot vergoeding van schade of tot aansporing om tot nakoming van een verplichting over te gaan. Omdat geen sprake is van een boetebeding in de zin van een schadevergoedingsbeding komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het beding een algemene voorwaarde is die als onredelijk bezwarend is te beschouwen. Dat geldt ook voor de eventuele matiging van de boete.
2.8.4.
De rechtbank verwerpt de stelling van [gedaagde] dat hij op grond van artikel 11.7 recht heeft op een redelijke vergoeding van de verleende zorg en dus alleen die zorgkosten zou hoeven terug te betalen die een redelijke vergoeding overstijgen. Deze uitleg volgt niet uit de tekst van artikel 11.7. [gedaagde] heeft ook niet duidelijk gemaakt dat Vicino artikel 11.7 zo heeft opgevat of redelijkerwijs had moeten begrijpen.
2.8.5.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] geen rechtmatige zorg heeft verleend die op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komt. Vast was namelijk komen te staan dat [gedaagde] in de periode van 2016 tot en met 2018 in strijd met artikel 9.1 van de samenwerkings-overeenkomst structureel basis-psychologen GB-GGZ zorg heeft laten verlenen zonder (directe) betrokkenheid van een regiebehandelaar. [gedaagde] heeft de betreffende behandeltrajecten vervolgens welbewust op naam van een BIG-geregistreerde GZ-psycholoog met gebruikmaking van diens inlog- en AGB-code in het keteninformatiesysteem geregistreerd en gedeclareerd (zie 4.8 van het tussenvonnis). De rechtbank is het met Vicino eens, zeker in het licht van de in de antwoordakte van Vicino gegeven toelichting op artikel 35 Wmg, dat dit ook betekent dat [gedaagde] de betreffende zorgkosten ten onrechte bij Vicino in rekening heeft gebracht. Vicino kan deze zorgkosten op grond van artikel 11.7 terugvorderen.
2.9.
Ten onrechte gedeclareerde zorgkosten
2.9.1.
Volgens Vicino gaat het om een totaalbedrag van € 330.011 dat [gedaagde] in de periode 2016 tot en met 2018 ten onrechte op de in 2.8.5 beschreven manier heeft gedeclareerd. Ter onderbouwing daarvan heeft Vicino verwezen naar de overzichten die zij als productie 19 (een beter leesbare versie is als productie 33 overgelegd) en productie 34 heeft ingebracht. De overgelegde overzichten bevatten volgens Vicino gespecificeerde informatie van de behandeltrajecten die [gedaagde] in 2016 tot en met 2018 op naam van een GZ-psycholoog heeft gedeclareerd, maar waarbij in werkelijkheid geen GZ-psycholoog betrokken is geweest. Productie 34 sluit op een totaalbedrag van € 330.011,79.
2.9.2.
[gedaagde] heeft deze onderbouwing van het bedrag van € 330.011 op zich niet betwist. Evenmin heeft [gedaagde] weersproken dat de overzichten zijn gebaseerd op gegevens die hijzelf heeft aangeleverd. Het enige dat [gedaagde] in dit verband heeft aangevoerd is dat het overleggen van de overzichten niet voldoende is om tot toewijzing van de vordering te komen. Dat is echter geen voldoende gemotiveerde betwisting van de onderbouwde stelling dat [gedaagde] € 330.011 aan zorgkosten ten onrechte heeft gedeclareerd. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [gedaagde] € 330.011 aan zorgkosten ten onrechte bij Vicino in rekening heeft gebracht. Dat bedrag zal [gedaagde] op grond van artikel 11.7 in beginsel aan Vicino moeten terugbetalen.
2.9.3.
Vicino heeft haar op artikel 11.7 gebaseerde vordering ingestoken als een nakomingsvordering. Omdat het dus niet gaat om een (wettelijke) schadevergoedingsvordering [3] zijn de wettelijke bepalingen die gaan over de wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding [4] niet van toepassing. Daaronder vallen de voordeelstoerekening en de matiging van de schadevergoeding. [5] Aan [gedaagde] komt dus geen beroep op voordeelstoerekening en matiging van de schadevergoeding toe. Voor een toepassing naar analogie acht de rechtbank hier geen plaats.
Ongerechtvaardigde verrijking
2.10.
In zijn akte heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat Vicino ongerechtvaardigd wordt verrijkt als haar vordering op grond van artikel 11.7 wordt toegewezen. De rechtbank is het met Vicino eens dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat Vicino daardoor wordt verrijkt. Alleen al om die reden gaat de rechtbank voorbij aan het door [gedaagde] gedane beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Vicino heeft overigens ook erop gewezen dat zij in het licht van artikel 35 Wmg, maar ook op contractuele grondslag, een zelfstandige verplichting heeft tot vergoeding van onrechtmatig gedeclareerde bedragen aan zorgverzekeraars. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat Vicino hetgeen zij in deze procedure van [gedaagde] terugvordert op grond van artikel 11.7, na ontvangst zal doorbetalen aan de betrokken verzekeraars. Ook daarom is er geen reden om aan te nemen dat Vicino zal worden verrijkt.
Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
2.11.
[gedaagde] heeft nog een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit beroep slaagt alleen als het terugvorderen van de ten onrechte gedeclareerde zorgkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, [6] waarmee artikel 11.7 buiten werking zou worden gesteld. De drempel voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ligt dus hoog. De rechter dient dan ook terughoudend te zijn met toepassing ervan.
2.12.
Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. De omstandigheid dat de betreffende gedeclareerde behandelingen feitelijk wel zijn verricht door basis-psychologen en dat volgens [gedaagde] kwalitatief goede zorg is verleend, maakt nog niet dat het onaanvaardbaar is dat Vicino tot terugvordering overgaat. De reden waarom [gedaagde] hier tot terugbetaling moet overgaan (namelijk dat [gedaagde] structureel basis-psychologen GB-GGZ zorg heeft laten verlenen zonder (directe) betrokkenheid van een regiebehandelaar, en vervolgens die zorg welbewust op naam van een GZ-psycholoog met gebruikmaking van diens inloggegevens heeft gedeclareerd; zie 2.8.5) speelt bij dit oordeel een rol. Daarnaast is van belang dat ook Vicino de aldus onrechtmatig gedeclareerde zorg zal moeten terugbetalen aan de zorgverzekeraars (zie 2.10).
Tussenconclusie in conventie + wettelijke rente
2.13.
De slotsom van dit alles is dat de rechtbank het op grond van artikel 11.7 door Vicino in conventie gevorderde bedrag van € 330.011 toewijsbaar acht. Daarop wordt in mindering gebracht het bedrag van € 6.647,88 dat voor verrekening in aanmerking komt (4.12 en 4.24 van het tussenvonnis). Na verrekening blijft over een bedrag van € 323.363,12 dat [gedaagde] aan Vicino zal moeten betalen.
2.14.
Vicino vordert de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag met als ingangsdatum de datum waarop betaling van onjuiste facturen heeft plaatsgevonden, althans vanaf 27 oktober 2018.
2.15.
De rechtbank zal niet de wettelijke handelsrente maar de gewone wettelijke rente toewijzen. Artikel 6:119a BW ziet primair op de verplichting tot betaling van een geldsom uit hoofde van een verrichte handelstransactie. Die situatie doet zich in dit geval echter niet voor. [gedaagde] dient hier namelijk eerder door haar gedeclareerde zorgkosten op grond van artikel 11.7 terug te betalen.
De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 27 oktober 2018. De vordering van Vicino om als ingangsdatum uit te gaan van de datum van de respectievelijke betalingen aan [gedaagde], acht de rechtbank te onbepaald.
Beslagkosten
2.16.
Vicino vordert veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten. Vicino heeft geen beslagstukken overgelegd, althans niet tijdig (1.6 van het tussenvonnis). Of aan de voorgeschreven wettelijke formaliteiten is voldaan en het gelegde beslag niet nietig is, kan de rechtbank dus niet controleren. Om die reden wijst de rechtbank deze vordering af.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.17.
Vicino maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 3.511,98. Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Conclusie in reconventie
2.18.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat de nakomingsvordering van [gedaagde] in reconventie (onder 3.5, sub I van het tussenvonnis), behoudens het door Vicino erkende bedrag van € 6.647,88 aan afgesloten behandelingen, niet toewijsbaar is (zie 4.12 van het tussenvonnis). Uit de conclusie in conventie volgt dat ook de vordering van [gedaagde] in reconventie tot het bedrag van € 6.647,88 zal worden afgewezen. Dat bedrag wordt immers al in mindering gebracht op de vordering van Vicino die in conventie wordt toegewezen.
Proces- en nakosten
2.19.
Omdat de rechtbank de vorderingen van Vicino grotendeels toewijst, zal [gedaagde] in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Vicino tot vandaag worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding: € 85,21;
- griffierecht: € 4.030;
- salaris advocaat: € 7.473 (3 punten × tarief VI),
totaal: € 11.588,21.
2.20.
De in conventie gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De nakosten en de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
2.21.
Omdat de rechtbank de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afwijst, zal [gedaagde] in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Vicino tot vandaag worden begroot op € 1.770 aan salaris advocaat (2 punten x tarief V x factor 0,5).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Vicino van € 323.363,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 27 oktober 2018 tot de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Vicino tot op vandaag begroot op € 11.588,21 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Vicino tot op vandaag begroot op € 1.770.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate, mr. J. van der Kluit en mr. B. de Metz en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021. [7]

Voetnoten

1.Wet marktordening gezondheidszorg
2.Art. 6:91 BW
3.Gebaseerd op bijvoorbeeld art. 6:74 BW
4.Afdeling 10, titel 1 van boek 6 BW
5.Art. 6:100 en 6:109 BW
6.Art. 6:248 lid 2 BW
7.type: NMB