ECLI:NL:RBNHO:2021:7003

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
7838509 \ CV FORM 19-8294
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in luchtvaartzaak met betrekking tot toepasselijkheid van de EPGV en voortzetting van de procedure

In deze luchtvaartzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 18 augustus 2021 een tussenbeschikking gegeven. De zaak betreft een geschil tussen een groep passagiers, die zich hebben verenigd in een verzoek, en de vervoerder Air Canada. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink van EUclaim B.V., betogen dat de Europese Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid (EPGV) van toepassing is op hun zaak. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de vervoerder zijn statutaire zetel in Canada heeft en dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, maar dat de EPGV niet van toepassing is.

De kantonrechter heeft de procedure voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, ondanks de argumenten van de passagiers. De zaak zal op 15 september 2021 opnieuw op de rol komen voor het wijzen van vonnis. De kantonrechter heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat er op dat moment geen definitieve uitspraak is gedaan over de inhoudelijke claims van de passagiers. De uitspraak is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier, wat gebruikelijk is in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7838509 \ CV FORM 19-8294
Uitspraakdatum: 18 augustus 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers voor hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1] [minderjarige 2]en
[minderjarige 3]
allen wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

wonende te [woonplaats]

4. [passagier sub 4]

wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
statutair gevestigd te Saint-Laurent (Canada)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 3 maart 2021;
  • de akte van de passagiers van 28 april 2021;
  • de antwoordakte van de vervoerder van 23 juni 2021.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De passagiers betogen dat de onderhavige zaak binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt. Zij hebben in dit verband gewezen op de beschikking van deze rechtbank van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:7425). Net als in die beschikking, stelt de kantonrechter vast dat ook in de onderhavige zaak de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter te Haarlem, bevoegd is van het geschil kennis te nemen. In de beschikking van 2018 is de kantonrechter er (impliciet) vanuit gegaan dat de EGPV van toepassing was. Daarbij is aangenomen dat de vervoerder woonplaats had in België, zoals in de kop van die beschikking is vermeld. In de onderhavige zaak is echter niet in geschil dat de statutaire zetel van de vervoerder in Canada is gelegen. De passagiers hebben opgemerkt dat de vervoerder tevens kantoor houdt in Duitsland, maar zij hebben niet onderbouwd dat de vervoerder een statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft in Duitsland dan wel een andere lidstaat, zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 EPGV, in samenhang met artikel 63 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De passagiers hebben daarnaast gesteld dat de EPGV van toepassing is, omdat de vervoerder woonplaats heeft gekozen op het kantoor (te Brussel) van zijn gemachtigde. Zoals ook de vervoerder heeft opgemerkt, oordeelt de kantonrechter dat deze domiciliekeuze van de vervoerder de passagiers niet kan baten, gelet op artikel 3 lid 3 van de EPGV.
2.2.
Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in artikel 3 EPGV is gelet op het voorgaande geen sprake. Nu de passagiers het verzoek niet hebben ingetrokken, zal de kantonrechter bepalen dat de procedure conform artikel 4 lid 3 Uitvoeringswet en artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt, volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Daarom zal een dag worden bepaald waarop de zaak op de rol zal komen voor het wijzen van vonnis.
2.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bepaalt dat de procedure dient te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
3.2.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van 15 september 2021 voor vonnis;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter