ECLI:NL:RBNHO:2018:7425

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
6596686 CV FROM 18-463
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en bevoegdheid van de Nederlandse rechter

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door [passagier sub 1] als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, Air Canada aangeklaagd wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagiers hadden een overeenkomst tot personenvervoer met Air Canada voor een vlucht van Amsterdam naar Southwest Florida, die op 25 januari 2016 had moeten plaatsvinden. Door de annulering van de vlucht zijn de passagiers met een vertraging van 26 uur en 37 minuten op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers vorderden een compensatie van € 4.144,50, maar Air Canada weigerde deze te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat de plaats van vertrek van de vlucht Schiphol was. Air Canada betwistte de ontvankelijkheid van de vordering, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering tijdig was ingediend en dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechtbank oordeelde dat Air Canada niet had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft Air Canada veroordeeld tot betaling van € 3.600,-- aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en € 544,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden ook aan Air Canada opgelegd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6596686 CV FORM 18-463
Uitspraakdatum: 22 augustus 2018
Beschikking in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

tevens in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] en
[minderjarige 3],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[passagier sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[passagier sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partijen
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mrs. I.G.B. Maertzdorff en M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerke LL.B.,
tegen
Air Canada,
gevestigd te België,
verwerende partij
verder te noemen: Air Canada
gemachtigde: P. Frühling.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 18 januari 2018;
  • het verzoek van Air Canada van 27 februari 2018 om uitstel te verlenen voor het indienen van een verweer
  • de brieven van de rechtbank van 28 februari 2018 aan de gemachtigden van beide partijen met de mededeling dat de zaak voor het indienen van verweer door Air Canada is aangehouden tot 18 april 2018
  • de akte houdende overlegging producties van de passagiers van 7 maart 2018
  • het verweer van Air Canada, ingekomen ter griffie op 18 april 2018.

2.De feiten

2.1.
Gebleken is dat de passagiers een overeenkomst tot personenvervoer door de lucht hebben gesloten met Air Canada. Op basis van die overeenkomst zou Air Canada de passagiers tegen betaling op 25 januari 2016 van Amsterdam Schiphol Airport via Pearson International Airport (vlucht AC 825), Canada naar Southwest Florida Regional Airport, Verenigde Staten (vlucht AC 1236) vervoeren. De vlucht van de passagiers is geannuleerd en de passagiers zijn omgeboekt naar vluchtnummer UA 21 op 26 januari 2016 van Amsterdam Schiphol Airport via George Bush Intercontinental Airport, Verenigde Staten en verder met vluchtnummer UA 1588 naar Southwest Florida Regional Airport, Verenigde Staten.
2.2.
De passagiers zijn met een vertraging van 26 uur en 37 minuten op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van € 4.144,50 gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Air Canada heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
[passagier sub 1] , de passagier genoemd onder 1, is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kinderen te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken Air Canada te veroordelen tot betaling van:
- € 3.600,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50, subsidiair € 586,86 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 maart 2016;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en van Nederlandse rechters.
3.3.
De passagiers stellen dat Air Canada vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,-- per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door Air Canada van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Air Canada betwist de ontvankelijkheid van de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Air Canada is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat op grond van het bepaalde in artikel 7 aanhef en lid 1 sub a en sub b, tweede streepje van de Brussel I bis-Verordening in combinatie met het bepaalde in het Rehder-arrest (zaak C-24/08) van het Hof de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter te Haarlem, bevoegd is van het geschil kennis te nemen, nu de plaats van vertrek van de vlucht Schiphol was.
4.2.
Air Canada voert aan dat de vordering niet ontvankelijk is omdat deze is ingediend op basis van Verordening 861/2007 en die Europese procedure niet kan worden gebruikt voor vorderingen die een bedrag van € 2.000,-- overstijgen. Volgens Air Canada is deze wijze van gedingindiening dan ook nietig en zal de vordering behandeld moeten worden overeenkomstig het Nederlands procesrecht. Gelet op artikel 8:1835 BW had er vóór 26 januari 2018 gedagvaard moeten worden. Nu de huidige procesinleiding als nietig moet worden beschouwd wordt er geacht nooit een dagvaarding te zijn uitgebracht. Als gevolg daarvan kan de procedure niet meer worden ingeleid bij dagvaarding omdat de vordering op grond van het Nederlandse recht reeds is verjaard en de vervaltermijn niet kan worden geschorst of gestuit.
4.3.
Op 16 december 2015 is vastgesteld de Verordening (EU) 2015/2421 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (onder meer) tot wijziging van Verordening 861/2007. De gewijzigde Verordening 861/2007 is op 5 januari 2016 in werking getreden en is, voor zover hier van belang, van toepassing met ingang van 14 juli 2017. Met die inwerkingtreding is in artikel 2 lid 1 van Verordening 861/2007 de waarde van de vorderingen waarop die verordening van toepassing is verhoogd van € 2.000,-- naar € 5.000,--. Het verweer dat de onderhavige vordering van € 4.144,50 buiten het toepassingsgebied van deze verordening zou vallen gaat dan ook niet op. De vordering is in zoverre ontvankelijk.
4.4.
Aangezien de passagiers hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland en de plaats van vertrek ook in Nederland is gelegen, is in dit geval ook het Nederlandse recht van toepassing op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 2 van Verordening nr. 583/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Op grond van artikel 8:1835 BW vervalt iedere vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer door verloop van twee jaar. De termijn vangt aan de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming, of de dag, waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer. Nu de vlucht had moeten aankomen op 25 januari 2016 en de vordering is ingediend op 18 januari 2018 is deze tijdig ingediend. Het verweer dat de vordering vervallen zou zijn wordt dan ook verworpen.
4.5.
Voor het overige heeft Air Canada geen verweer gevoerd. Van een buitengewone omstandigheid is derhalve niet gebleken.
4.6.
Vaststaat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening is Air Canada verplicht de passagiers te compenseren zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening. Air Canada heeft niet aangetoond dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Air Canada heeft deze vordering niet betwist. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht dan wel hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, nu de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit geacht worden redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat de passagiers de buitengerechtelijke incassokosten hebben betaald.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van gedaagde, omdat zij ongelijk krijgt.
4.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door eiseres worden gemaakt.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen of een gerechtelijke schikking in het Nederlands aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Air Canada tot betaling aan de passagiers van € 3.600,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Air Canada tot betaling aan de passagiers van € 544,50;
5.3.
veroordeelt Air Canada tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 226,-- aan griffierecht en € 200,-- aan salaris gemachtigde en veroordeelt Air Canada tot betaling van € 100,-- aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open