In deze zaak heeft de kantonrechter te Alkmaar op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een incident waarbij de ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering tegen gedaagde, die onder bewind is gesteld, ter discussie stond. Eiser had op 1 maart 2021 een vordering ingesteld tegen gedaagde, die hij beschuldigde van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst tot aanneming van werk. Gedaagde voerde aan dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat zijn goederen onder bewind stonden en eiser de bewindvoerder had moeten dagvaarden. Eiser betwistte dit en stelde dat hij niet bekend was met de onderbewindstelling.
De kantonrechter overwoog dat gedaagde sinds de onderbewindstelling niet meer zelfstandig als procespartij kan optreden en dat de bewindvoerder in deze procedure moet worden betrokken. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd vastgesteld dat als een wederpartij niet bekend is met de onderbewindstelling, de bewindvoerder alsnog kan worden opgeroepen om in het geding te verschijnen. Aangezien eiser niet bekend was met de onderbewindstelling, werd hij in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder op te roepen.
De vordering van gedaagde tot niet-ontvankelijkheid van eiser werd afgewezen, en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident. De verdere beslissing werd aangehouden, en eiser kreeg de kans om de bewindvoerder van gedaagde in het geding te betrekken voor de rolzitting op 8 september 2021.