ECLI:NL:RBNHO:2021:6948

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
9083412 CV EXPL 21-1385
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenteel vonnis inzake ontvankelijkheid van eiser in vordering tegen gedaagde onder bewind

In deze zaak heeft de kantonrechter te Alkmaar op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een incident waarbij de ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering tegen gedaagde, die onder bewind is gesteld, ter discussie stond. Eiser had op 1 maart 2021 een vordering ingesteld tegen gedaagde, die hij beschuldigde van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst tot aanneming van werk. Gedaagde voerde aan dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat zijn goederen onder bewind stonden en eiser de bewindvoerder had moeten dagvaarden. Eiser betwistte dit en stelde dat hij niet bekend was met de onderbewindstelling.

De kantonrechter overwoog dat gedaagde sinds de onderbewindstelling niet meer zelfstandig als procespartij kan optreden en dat de bewindvoerder in deze procedure moet worden betrokken. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd vastgesteld dat als een wederpartij niet bekend is met de onderbewindstelling, de bewindvoerder alsnog kan worden opgeroepen om in het geding te verschijnen. Aangezien eiser niet bekend was met de onderbewindstelling, werd hij in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder op te roepen.

De vordering van gedaagde tot niet-ontvankelijkheid van eiser werd afgewezen, en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident. De verdere beslissing werd aangehouden, en eiser kreeg de kans om de bewindvoerder van gedaagde in het geding te betrekken voor de rolzitting op 8 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9083412 \ CV EXPL 21-1385 BL
Uitspraakdatum: 11 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in het incident in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. B.K.M. Thuijs
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.W. Hoogland

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 1 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie genomen, en geantwoord in de hoofdzaak. [eiser] heeft schriftelijk gereageerd in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 18.029,69 als schadevergoeding, € 867,10 voor kosten ter vaststelling van de schade en € 963,97 voor buitengerechtelijke incassokosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [eiser] is met [gedaagde] (die heeft gecontracteerd onder de naam [xxx] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam] ) een overeenkomst tot aanneming van werk aangegaan, op grond waarvan [gedaagde] spuitwerkzaamheden heeft verricht aan de auto van [eiser] . [gedaagde] is volgens [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, en heeft de gebreken niet binnen redelijke termijn weggenomen, ondanks verschillende hersteltoezeggingen. Daarom vordert [eiser] nu geen nakoming meer, maar vervangende schadevergoeding.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert – vóór zijn inhoudelijke verweren – dat de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering. [gedaagde] legt daaraan ten grondslag – kort weergegeven – dat zijn goederen sinds 30 maart 2018 onder bewind zijn gesteld, en dat dit bewind is gepubliceerd in het openbare Centrale Curatele- en Bewindregister, zodat [eiser] de bewindvoerder had moeten dagvaarden, en niet [gedaagde] .
3.2.
[eiser] verzet zich tegen zijn niet-ontvankelijk verklaring, en voert daartoe – samengevat – aan dat hij niet bekend was met de onderbewindstelling van [gedaagde] , en dat dit hem niet kan worden tegengeworpen.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Vast staat dat de goederen van [gedaagde] bij beschikking van de (ambtgenoot) kantonrechter te Alkmaar van 30 maart 2018 onder bewind zijn gesteld, en dat bij beschikking van 13 juni 2019 Jurist & Bewind B.V. te Amsterdam tot bewindvoerder is benoemd. Verder staat vast dat het bewind op 31 maart 2018 is gepubliceerd in het openbare Centrale Curatele- en Bewindregister. Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van [eiser] betrekking heeft op de onder bewind staande goederen.
4.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), is [gedaagde] vanaf het moment van de onderbewindstelling niet langer bevoegd om zelfstandig als procespartij op te treden, en moet de bewindvoerder [gedaagde] in deze procedure vertegenwoordigen. Daarom concludeert [gedaagde] tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vordering. [eiser] verweert zich hiertegen. Dit verweer slaagt, en de kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.3.
[eiser] beroept zich op een arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525), waarin de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft beantwoord, waaronder de vraag of de beschermingsbewindvoerder moet worden gedagvaard ongeacht de vraag of de eisende partij bekend was of behoorde te zijn met de onderbewindstelling van de goederen van de te dagvaarden partij. In zijn antwoord op deze vraag heeft de Hoge Raad enerzijds rekening gehouden met het beschermingskarakter van het bewind, en anderzijds met het algemeen belang van een vlot verloop van het rechtsverkeer. Indien een wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, een geding tegen de rechthebbende zelf aanhangig heeft gemaakt, kan de bewindvoerder in rechte verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen. Daarvoor zijn geen bijzondere formaliteiten vereist; een daartoe strekkende brief aan de wederpartij en de rechter volstaat. In het geval de wederpartij in de loop van het geding bekend wordt met het bewind, kan hij de bewindvoerder oproepen, desgewenst bij aangetekende brief, om in het geding te verschijnen teneinde dit verder ten behoeve van de rechthebbende te voeren. Indien de rechter in de loop van het geding van het bewind op de hoogte raakt dient hij, zo nodig ambtshalve, in een tussenuitspraak de meest gerede partij in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen, aldus de Hoge Raad.
4.4.
Onbetwist staat vast dat [eiser] ten tijde van dagvaarding niet bekend was met de onderbewindstelling van de goederen van [gedaagde] , ondanks het feit dat het bewind gepubliceerd was in het Centraal Curatele- en Bewindregister. Dit register is te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder registers, en doorzoekbaar op basis van naam en geboortedatum. In geval van publicatie wordt bekendheid met het bewind verondersteld. Die veronderstelling is echter door [eiser] weerlegd met zijn stelling dat hij de geboortedatum van [gedaagde] niet kende. Deze geboortedatum blijkt niet uit de stukken, en door [gedaagde] is ook niet gesteld dat [eiser] zijn geboortedatum behoorde te kennen.
4.5.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding om [eiser] in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder bij (aangetekende) brief op te roepen om in het geding te verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen van [gedaagde] .
4.6.
De conclusie is daarom dat de incidentele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.7.
De proceskosten in het incident komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in het incident, die tot en met vandaag worden vastgesteld op een bedrag van € 373,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser] .
in de hoofdzaak:
5.3.
stelt [eiser] in de gelegenheid om de bewindvoerder van [gedaagde] bij (aangetekende) brief in het geding op te roepen voor de rolzitting van
woensdag 8 september 2021 te 09.30 uur, waarbij de bewindvoerder van [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld om een conclusie van antwoord te nemen vóór of uiterlijk op voormelde terechtzitting;
2.2.
uitstel hiervoor wordt de bewindvoerder van [gedaagde] in beginsel niet verleend;
2.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter