ECLI:NL:RBNHO:2021:6809

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AWB-20_2480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. Eiseres ontving sinds 1 december 2017 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) als alleenstaande ouder. In november 2019 heeft verweerder de uitkering beëindigd en teruggevorderd, omdat zij volgens verweerder niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, die in het buitenland verbleef. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat zij niet duurzaam gescheiden leefde en stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van verweerder onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres, die stelde dat zij in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld en dat haar echtgenoot haar financieel niet ondersteunde, meer gewicht moesten krijgen dan de verklaringen van de echtgenoot. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte de uitkering had ingetrokken en teruggevorderd, en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de primaire besluiten herroepen en bepaald dat de beëindiging van de uitkering ongedaan wordt gemaakt.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het verzamelen van voldoende bewijs door de bijstandsverlenende instantie voordat tot intrekking van een uitkering wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2480

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.B. Doganer),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: H. Mentink).

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd vanaf datum verzending en ingetrokken met ingang van 1 oktober 2019.
In het besluit van 29 november 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder de uitkering ingetrokken over de periode van 1 december 2017 tot en met 30 september 2019 en de over deze periode ten onrechte verstrekte uitkering van € 25.582,47 teruggevorderd.
In het besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk heeft opgetreden [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een Pw-uitkering vanaf 1 december 2017, als alleenstaande ouder.
Verweerder is in 2019 een fraudeonderzoek gestart. Eiseres was omdat zij geregistreerd stond als gehuwd geselecteerd voor een themacontrole ‘niet duurzaam gescheiden’, terwijl tegelijkertijd een melding werd ontvangen van de echtgenoot, de heer [naam 2] .
Door [naam 2] is – kort samengevat – verklaard dat eiseres met de kinderen na een bezoek aan familie in Nederland is gebleven, wilde scheiden en asiel heeft aangevraagd. De echtscheiding is niet doorgezet, zij zijn gehuwd gebleven en hij heeft zijn echtgenote en kinderen financieel ondersteund. Hij heeft hen regelmatig bezocht en ze zijn samen op vakantie geweest. Eiseres beschikt over een Travelcard die op zijn naam staat en bezit sieraden en onroerend goed in het buitenland. Verweerder heeft met ingang van 1 oktober 2019, hangende het onderzoek, het recht op uitkering geblokkeerd. Op 1 november 2019 is een gesprek met eiseres gevoerd in het kader van de themacontrole en op 5 november 2019 is eiseres gehoord door de sociale recherche (met behulp van een telefonische tolk van de tolkencentrale). Verweerder heeft uit de bevindingen van het onderzoek de conclusie getrokken dat eiseres niet duurzaam gescheiden leefde. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen. In het besluit van 22 november 2019 heeft verweerder de Pw-uitkering beëindigd vanaf datum verzending en ingetrokken met ingang van 1 oktober 2019. In het besluit van 29 november 2019 heeft verweerder de uitkering ingetrokken over de periode van 1 december 2017 tot en met 30 september 2019 en de over deze periode ten onrechte verstrekte uitkering van € 25.582,47 teruggevorderd.
2. In bezwaar heeft verweerder de primaire besluiten onverkort gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek blijkt dat eiseres niet gescheiden heeft geleefd van haar partner. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres en [naam 2] zijn gehuwd, [naam 2] eiseres en de kinderen in de uitkeringsperiode financieel heeft ondersteund, hen regelmatig heeft bezocht en zij gezamenlijk op vakantie zijn geweest in het buitenland. Eiseres beschikte over een Travelcard die op naam stond van en gevoed werd door [naam 2] en met die creditcard zijn een groot aantal opnames gedaan in Nederland, ook in periodes dat de echtgenoot niet in Nederland verbleef. Daarnaast was eiseres in het bezit van sieraden en onroerend goed in Syrië. Dit staat aan bijstandsverlening in de weg. Eiseres heeft, door hier geen melding van te maken, de inlichtingenplicht geschonden. Om die reden stelt verweerder het recht op bijstand terecht te hebben beëindigd, ingetrokken en teruggevorderd.
3. Eiseres betwist de door verweerder ingenomen standpunten. Zij stelt samengevat dat de rechtbank in Dubai op aanvraag van [naam 2] de echtscheiding heeft uitgesproken. Naar het recht van Dubai is zij verstoten door hem. Omdat de echtscheiding in Nederland niet wordt erkend is zij hier een echtscheidingsprocedure gestart. Omwille van de kinderen heeft zij geprobeerd een goed contact met [naam 2] te onderhouden. Hij kwam ook af en toe naar Nederland om de kinderen te zien. Syrische buren hebben na een ruzie [naam 2] gebeld, waarna hij naar Nederland is gekomen. Vervolgens heeft hij de kinderen voor een korte vakantie meegenomen naar Dubai , maar niet meer teruggebracht. Hij houdt de kinderen daar vast. [naam 2] is inmiddels hertrouwd in Dubai . Zij is hier een procedure gestart voor de teruggeleiding van haar kinderen. Eiseres ontkent dat zij door [naam 2] is onderhouden en beschikte over zijn credit card. Hij maakte daar zelf gebruik van als hij in Nederland was. Ook betwist zij het bezit van vermogen. Eiseres stelt dat hij alles doet om wraak op haar te nemen. Volgens eiseres heeft verweerder zich ten onrechte voornamelijk laten leiden door mededelingen van haar ex-partner en geen dan wel onvoldoende onderzoek gedaan naar de reden en juistheid van die mededelingen. Eiseres meent dat het beëindigen van haar uitkering een maatregel is die ernstige financiële gevolgen kan hebben en verweerder bij het nemen van zo’n besluit (maatregel) zeker dient te zijn van zijn zaak. Eiseres acht het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verder meent eiseres dat verweerder geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke, sociale en financiële omstandigheden waarin zij verkeerde en nog steeds verkeert. Verweerder heeft haar belangen onvoldoende afgewogen. Verweerder heeft met het besluit onrechtmatig jegens haar gehandeld.
4. De door de rechtbank te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 december 2017, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 22 november 2019, de datum van het (eerste) beëindigings-/intrekkingsbesluit.
5. Aan het bestreden besluit ligt primair ten grondslag dat eiseres in de periode in geding niet gescheiden leefde van haar echtgenoot en subsidiair dat zij beschikte over middelen die aan bijstandsverlening in de weg stonden.
6. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2019:3325) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de concrete feitelijke omstandigheden. Die zijn bepalend voor de beoordeling of sprake is van een verbreking van de echtelijke samenleving en dus van duurzaam gescheiden leven. De achterliggende motieven zijn niet relevant.
7. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Die moet dus de nodige kennis over de relevante feiten verzamelen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen geen toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiseres en [naam 2] in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. Daartoe is het volgende van belang.
Of eiseres en [naam 2] ten tijde van het onderzoek (al dan niet naar Nederlands recht) nog gehuwd waren, is geen feit dat bijdraagt aan de vaststelling dat zij niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden in de hiervoor bedoelde zin. De in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw voorziene leefvorm van duurzaam gescheiden leven ziet immers juist op een toestand van gehuwd zijn. Het standpunt van verweerder dat geen sprake was van duurzaam gescheiden leven is voornamelijk gebaseerd op de verklaring van [naam 2] dat de echtscheiding niet is doorgezet, hij eiseres en de kinderen financieel heeft ondersteund, hen regelmatig heeft bezocht, waarbij hij in haar huis verbleef en met hen op vakantie is geweest. Tegenover de uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting daarvan door eiseres bieden deze verklaringen evenwel onvoldoende grond voor de conclusie dat eiseres en [naam 2] niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. De rechtbank ziet onvoldoende redenen om te twijfelen aan hetgeen door eiseres is verklaard, namelijk dat de bezoeken van [naam 2] aan Nederland en de gezamenlijke vakanties moeten worden bezien in het licht van de omgang met de kinderen, te minder nu van andere wezenlijke contacten tussen eiseres en [naam 2] in het geheel niet is gebleken. Op basis van het geheel van de feiten en omstandigheden acht de rechtbank daarom voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving die als bestendig is bedoeld, in ieder geval van de kant van eiseres.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en [naam 2] niet duurzaam gescheiden leven van elkaar als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van de Pw. Dat eiseres voorts zou beschikken over middelen die (deels) aan bijstandsverlening in de weg staan, vindt geen steun in de stukken. Dat betekent dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot de intrekking en beëindiging van de Pw-uitkering van eiseres.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu de rechtbank onvoldoende reden heeft om te twijfelen aan wat eiseres heeft verklaard en niet aannemelijk is dat nader onderzoek nog tot een ander oordeel zal kunnen leiden, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat de beëindiging van de Pw-uitkering van eiseres per 22 november 2019, de intrekking per 1 december 2017 en de terugvordering geheel ongedaan wordt gemaakt.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 april 2020;
- herroept de primaire besluiten 1 en 2;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M.P.E. Oomens, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
griffier
De voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.