In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 19 mei 2021, staat de vaststelling van de hoogte van de nabetaling van salaris na bevordering centraal. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie, waarin hij aanspraak maakt op nabetaling van salaris op basis van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft eerder op 18 december 2018 en 15 februari 2019 tussenuitspaken gedaan, waarin verweerder werd opgedragen om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft uiteindelijk op 13 augustus 2019 een herzien besluit genomen, maar eiser was van mening dat de nabetaling niet correct was vastgesteld.
De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere toezeggingen van verweerder aan eiser, zoals vastgelegd in een brief van 7 juni 2019, een gerechtvaardigd vertrouwen bij eiser hebben gewekt. De rechtbank concludeert dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, omdat eiser redelijkerwijs mocht vertrouwen op de toezeggingen van de korpschef. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure langer heeft geduurd dan de wettelijke termijn en kent eiser een schadevergoeding toe van € 5.000,-, waarvan een deel door verweerder en een deel door de Staat moet worden betaald. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 1.869,- moet vergoeden.