ECLI:NL:RBNHO:2021:6728

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
8929920 \ CV EXPL 20-7020
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkbijdrage voor parkeerplaats en de bewijspositie van de eigenaar

In deze zaak gaat het om de verplichting van [eiser] tot betaling van een parkbijdrage voor een parkeerplaats op Bungalowpark De Horn. De kantonrechter heeft op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in het verzet van [eiser] tegen een eerder verstekvonnis. De achtergrond van de zaak is dat [eiser] in 2003 een parkeerplaats en een perceel grond heeft gekocht, waarbij in de leveringsakte is opgenomen dat hij een jaarlijkse parkbijdrage van € 450,00 verschuldigd is. Lecc Exploitatie De Horn B.V. vordert betaling van een geïndexeerde parkbijdrage van € 685,09 voor het jaar 2020, welke door [eiser] niet is betaald. [eiser] stelt dat de bedoeling van partijen bij de verkoop was dat de parkeerplaats en het huisje G7 als één geheel werden beschouwd, waardoor hij geen dubbele parkbijdrage verschuldigd zou zijn. De kantonrechter oordeelt dat de leveringsakte dwingend bewijs oplevert van de afspraken tussen partijen en dat [eiser] niet in zijn bewijslevering is geslaagd. De kantonrechter bevestigt het verstekvonnis en veroordeelt [eiser] in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8929920 \ CV EXPL 20-7020 BL
Uitspraakdatum: 28 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.H. Prins
tegen
de besloten vennootschap
Lecc Exploitatie De Horn B.V.
gevestigd te Tuitjenhorn
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: Lecc
gemachtigde: K.W.A. van der Meer

1.Het procesverloop

1.1.
Lecc heeft bij inleidende dagvaarding van 29 september 2020 een vordering ingesteld tegen [eiser].
1.2.
[eiser] is niet verschenen, waarna [eiser] bij verstekvonnis van 28 oktober 2020 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 8 december 2020 is [eiser] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
Lecc heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [eiser] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.5.
Vervolgens heeft Lecc nog een akte genomen, waarop [eiser] bij antwoordakte heeft gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De Horn B.V. (een rechtsvoorganger van Lecc) heeft op 22 december 2003 aan [eiser] in eigendom overgedragen een parkeerplaats tussen Dorpsstraat 34 en 38 (die inmiddels geen eigendom meer is van [eiser]), een parkeerplaats met nummer G7 en een perceel grond grenzend aan kavel G7 op Bungalowpark De Horn te Dirkshorn (verder: het park).
2.2.
In de akte van levering is bepaald dat [eiser] gebruik mag maken van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen in het park, tegen betaling van € 450,00 per jaar (hierna: parkbijdrage), te betalen per kalenderjaar, uiterlijk op 1 februari van ieder jaar.
2.3.
Op het moment van verkoop en levering van de parkeerplaatsen en het perceel grond aan [eiser], was de stenen recreatiebungalow met nummer G7 (verder: huisje G7), sinds 1 mei 2003, eigendom van de broer van [eiser].
2.4.
Op 4 april 2006 is huisje G7 door de broer van [eiser] in eigendom overgedragen aan [XX] (verder: [XX]). [XX] is de partner van [eiser].
2.5.
In de akte van levering is, onder verwijzing naar een transportakte van 30 november 1989, bepaald dat [XX] gebruik mag maken van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen in het park, tegen betaling van een parkbijdrage van fl. 1.250,00 per jaar.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Lecc heeft bij inleidende dagvaarding van [eiser], naast nevenvorderingen, betaling gevorderd van € 685,09. Lecc heeft aan de vordering - samengevat - ten grondslag gelegd dat [eiser] op grond van de akte van levering van zijn parkeerplaats G7 een parkbijdrage verschuldigd is, en dat hij deze bijdrage van (geïndexeerd) € 685,09 voor 2020 onbetaald heeft gelaten.
3.2.
[eiser] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
3.3.
[eiser] vordert, in de verzetdagvaarding, afwijzing van de oorspronkelijke vordering, en daarmee - naar de kantonrechter begrijpt - ontheffing van de veroordeling. Daartoe voert [eiser] aan - kort weergegeven - dat het bij de verkoop en levering van parkeerplaats G7 en de grond grenzend aan kavel G7 de bedoeling van partijen was dat deze één geheel vormden met huisje G7, en dat de bestaande parkbijdrage voor huisje G7, met bijbehorende parkeerplaats en extra grond als geheel, werd verlaagd tot € 450,00 per jaar.

4.De beoordeling

4.1.
Lecc vordert betaling van een parkbijdrage voor 2020. Partijen zijn het erover eens dat in de notariële akte van levering van 22 december 2003 is bepaald dat [eiser] een parkbijdrage verschuldigd is, voor het gebruik van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen in het park. De hoogte van de op grond van deze akte door Lecc gevorderde parkbijdrage van € 685,09 voor 2020 wordt door [eiser] niet betwist.
4.2.
Ondanks de bijdrageplicht zoals opgenomen in de leveringsakte, stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij geen parkbijdrage verschuldigd is. Volgens [eiser] is het bij de verkoop en levering van zijn parkeerplaats en grond de bedoeling van partijen geweest dat deze als een geheel met huisje G7 werden gezien, en dat daarvoor geen dubbele parklasten betaald hoefden te worden. Dit heeft volgens [eiser] tot gevolg dat hij voor de parkeerplaats geen parkbijdrage hoeft te betalen, en dat dus - naar de kantonrechter begrijpt - de door zijn broer c.q. [XX] voor huisje G7 verschuldigde parkbijdrage is verlaagd naar € 450,00.
4.3.
Uitgangspunt is dat de leveringsakte van 22 december 2003 dwingend bewijs oplevert van de waarheid van wat partijen hebben verklaard over de inhoud van hun contractuele afspraken. In die akte is bepaald dat [eiser] de door Lecc gevorderde parkbijdrage moet betalen. [eiser] kan hiertegen tegenbewijs leveren, welk tegenbewijs gelet op de toepasselijke Haviltex-maatstaf betrekking kan hebben op alle omstandigheden van het geval (Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR: 2018:148). [eiser] beroept zich op een partijbedoeling die afwijkt van de leveringsakte, en stelt dat dit tegenbewijs met de door hem aangevoerde argumenten, feiten en omstandigheden is geleverd. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet, en overweegt daarover het volgende.
4.4.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de onder de leveringsakte liggende koopovereenkomst, die hij op 13 november 2003 met De Horn B.V. heeft gesloten. Deze heeft als kop
“KOOPOVEREENKOMST UITBREIDING KAVEL …..OP HET PARK DE HORN TE DIRKSHORN VOOR STENEN BUNGALOWS”. Boven de stippellijn is met de hand geschreven G7. Verder vermeldt de koopovereenkomst dat de koop betrekking heeft op een uitbreiding ter grootte van ongeveer 30 centiare van de kavel met nummer G7, en is beschreven dat de koopprijs voor die uitbreiding € 1.350,00 bedraagt, en de koopprijs voor twee (niet nader omschreven) parkeerplaatsen € 2.800,00. Ten slotte bepaalt artikel 17 van de koopovereenkomst dat de parkbijdrage zal worden verlaagd tot € 450,00. [eiser] heeft gelijk waar hij stelt dat hierin aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor zijn stelling dat huisje G7, de extra grond en parkeerplaats(en) door partijen voor wat betreft de parkbijdrage als een geheel werden beschouwd. Dat [eiser] geen parkbijdrage voor de parkeerplaats hoeft te betalen kan hieruit echter niet worden afgeleid. Vervolgens is in de leveringsakte van 22 december 2013 duidelijk bepaald dat [eiser] een parkbijdrage van € 450,00 verschuldigd is. Dit is in lijn met de inhoud van de koopovereenkomst.
4.5.
Verder verwijst [eiser] naar een door hem overgelegde algemene brief van De Horn B.V. van 1 januari 2003 betreffende ‘Vaststelling Overeenkomst’, en een daarmee verband houdende brief van De Horn B.V. van 27 januari 2003 gericht aan een geanonimiseerde derde. De vaststellingsovereenkomst waarover De Horn B.V. in haar brief schrijft, betreft een eenmalige afkoopsom van € 2.500,00 voor een stenen recreatiebungalow, door betaling waarvan de parkbijdrage zal worden verlaagd naar € 450,00. In de brief van 27 januari 2003 schrijft De Horn B.V. aan een huisjeseigenaar, onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst, dat aanbiedingen worden gegeven als een parkeerplaats wordt gekocht. Niet is echter gesteld of gebleken dat de broer van [eiser] destijds als eigenaar van een stenen recreatiebungalow, of [XX] nadat zij eigenaar van huisje G7 was geworden, een dergelijke vaststellingsovereenkomst met De Horn B.V. heeft gesloten. Zonder nadere toelichting op dit punt, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eiser] en zijn broer c.q. [XX] aanspraak zouden kunnen maken op de door De Horn B.V. aangeboden verlaging van de parkbijdrage die verbonden is aan betaling van een afkoopsom van € 2.500,00. Ook leiden deze stukken niet tot de conclusie dat het de bedoeling van partijen is geweest dat [eiser] voor de parkeerplaats geen parkbijdrage verschuldigd is.
4.6.
[eiser] beroept zich verder op de zaak van (onder anderen) [YY] tegen Lecc, waarin op 18 februari 2015 uitspraak is gedaan door de rechtbank Noord-Holland (niet gepubliceerd), op 25 oktober 2016 door het hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:4267) en op 2 februari 2018 door de Hoge Raad in eerdergenoemd arrest.
4.7.
In de zaak [YY] heeft Lecc in reconventie (onder meer) bij de rechtbank gevorderd een verklaring voor recht dat per bij afzonderlijke akte geleverd object of aantal objecten een parkbijdrage moet worden voldaan. De rechtbank heeft daarover geoordeeld (samengevat) dat eisers die zowel een huisje in eigendom hebben als, bij aparte akte geleverd, een parkeerplaats, niet tweemaal parklasten verschuldigd zijn. De grief hiertegen van Lecc in hoger beroep slaagde. Het hof heeft voor recht verklaard:
“dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling aan Lecc Exploitatie van een parkbijdrage per object of samenstel van objecten dat aan hen is geleverd bij een afzonderlijke leveringsakte waarin het kettingbeding is opgenomen”, waarbij de geobjectiveerde partijbedoeling als maatstaf is genomen. [YY] zijn hiertegen in cassatie opgekomen, en hebben aangevoerd dat de bijdrage van € 450,00 uit de akte van de parkeerplaats, naar de bedoeling van de partijen bij die akte, in de plaats is gekomen van de bijdrage in de leveringsakte van het huisje, althans dat [YY] niet beide bijdragen verschuldigd zijn. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van [YY] Daarbij overwoog de Hoge Raad dat de leveringsakte van de parkeerplaats met het parkbijdragebeding tussen de partijen bij die akte weliswaar dwingend bewijs oplevert van de waarheid van hetgeen in de akte door hen omtrent de inhoud van hun contractuele afspraken is verklaard, maar dat daartegen tegenbewijs open staat, welk tegenbewijs gelet op de hier toepasselijke (volle) Haviltex-maatstaf betrekking kan hebben op alle omstandigheden van het geval. Vervolgens hebben [YY] en Lecc hun geschil alsnog in onderling overleg geregeld, zodat in cassatie geen inhoudelijk oordeel is gegeven over het standpunt van [YY]
4.8.
De zaak van [YY] is in een aantal opzichten vergelijkbaar met die van [eiser]. Zo hebben [YY], net als [eiser], in 2003 een parkeerplaats en grond geleverd gekregen van De Horn B.V., waarin is bepaald dat zij een parkbijdrage van € 450,00 per jaar verschuldigd zijn. Een wezenlijk verschil met de zaak van [eiser] is echter dat [YY], toen zij in 2003 de eigendom van de parkeerplaats verkregen, ook al (sinds 1997) eigenaar waren van een huisje op het park. In de akte van levering van dat huisje van [YY] is een kettingbeding met derdenbeding opgenomen, waarin staat dat [YY] een parkbijdrage moeten betalen (vergelijkbaar met die in de akte van levering van huisje G7 aan de broer van [eiser] en vervolgens aan [XX]). [YY] zijn op basis van hun leveringsakten dus twee parkbijdragen verschuldigd, een voor hun huisje en een voor hun parkeerplaats. [YY] stelden zich - net als [eiser] nu - op het standpunt dat dit bij de koop en levering van de parkeerplaats niet de bedoeling van partijen is geweest.
4.9.
Anders dan [YY] heeft [eiser] echter nooit een huisje in eigendom gehad, zodat voor hem niet de verplichting bestaat tot betaling van twee afzonderlijke parkbijdragen. Dit maakt de feitelijke situatie zodanig anders, dat [eiser] zich niet zonder meer kan beroepen op argumenten die [YY] aandroegen. Daarbij komt, dat het hof zelfs voor [YY] heeft geoordeeld dat zij voor hun parkeerplaats een afzonderlijke parkbijdrage moesten betalen, omdat deze bij afzonderlijke akte aan hen geleverd was. Vervolgens heeft de Hoge Raad in cassatie niet geoordeeld dat [YY] voor hun parkeerplaats geen parkbijdrage verschuldigd zijn, maar slechts dat het hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan het aanbod van [YY] tot het leveren van tegenbewijs.
4.10.
De parkeerplaats G7 en de grond grenzend aan perceel G7 van [eiser] zijn een bij afzonderlijke leveringsakte aan hem geleverd object of samenstel van objecten in de zin van de hierboven geciteerde verklaring voor recht van het hof, net als de kavel met daarop huisje G7 die bij afzonderlijke leveringsakte aan de broer van [eiser] en vervolgens aan [XX] zijn geleverd. [eiser], zijn broer en [XX] hebben kennelijk bewust gekozen voor de - door [eiser] niet nader toegelichte - constructie dat de juridische eigendom van het huisje enerzijds en de parkeerplaats en extra grond anderzijds gescheiden zijn. Bij die situatie past een afzonderlijke parkbijdrage voor de parkeerplaats, zoals bepaald in de leveringsakte. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat Lecc terecht aanvoert dat de parkbijdrage in de leveringsakte van [eiser] ook ziet op voorzieningen die de gebruiker van een parkeerplaats aangaan, en niet specifiek zijn verbonden aan het gebruik van een huisje. Dit is door [eiser] niet gemotiveerd betwist.
4.11.
Het argument van [eiser] dat [XX] en hij hetzelfde moeten worden behandeld als gehuwden (zoals [YY]) kan hem niet baten, omdat [eiser] zich beroept op de partijbedoeling bij de koop en levering in 2003, toen [XX] nog geen eigenaar was van huisje G7.
4.12.
De eerdergenoemde aanknopingspunten in de koopovereenkomst voor de stelling dat huisje G7, de extra grond en parkeerplaats(en) door partijen voor wat betreft de parkbijdrage als een geheel werden beschouwd, zijn in het licht van alle overige feiten en omstandigheden zoals hiervoor omschreven onvoldoende om de parkbijdrageplicht van [eiser] zoals opgenomen in de leveringsakte te ontzenuwen. Hetzelfde geldt voor het ontbreken van facturen voor die parkbijdrage over de jaren van 2003 tot 2017. Lecc heeft daar als verklaring voor gegeven dat De Horn B.V. de algemene delen van het park in 2003 in eigendom heeft overgedragen aan VvE De Horn (ook een rechtsvoorganger van Lecc), die op grond van verenigingsbesluiten in die periode een heel eigen parkbijdragebeleid voerde. [eiser] heeft dit niet weersproken, en daarbij overigens ook geen inzicht gegeven in de door zijn broer en [XX] betaalde parkbijdrage voor huisje G7.
4.13.
De stelling dat Lecc handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dan wel haar rechten heeft verwerkt is door [eiser] onvoldoende geconcretiseerd.
4.14.
De conclusie is dat [eiser] niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij tegenbewijs heeft geleverd. Een concreet nader aanbod daartoe heeft [eiser] niet gedaan. Het verzet is dus ongegrond en het verstekvonnis zal worden bevestigd.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt het verstekvonnis van 28 oktober 2020;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lecc worden vastgesteld op een bedrag van € 186,00 aan salaris van de gemachtigde van Lecc.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter