ECLI:NL:RBNHO:2021:6040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4638
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Financiën over het recht op inzage in persoonsgegevens op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser had op 23 januari 2020 een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens, maar dit verzoek werd door de Belastingdienst afgewezen. De Belastingdienst verwees eiser naar de online platforms 'mijn belastingdienst' en 'mijn toeslagen' voor inzage in zijn gegevens. Eiser ging hiertegen in beroep, omdat hij vond dat hij niet al zijn persoonsgegevens kon controleren zonder volledige inzage.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende had gemotiveerd waarom een zoekslag naar de meest gangbare persoonsgegevens niet mogelijk was. De rechtbank stelde dat, hoewel een verwerkingsverantwoordelijke kan vragen om precisering van een verzoek, dit niet in alle gevallen kan worden geëist. De rechtbank vond dat de Belastingdienst een zoekslag had moeten verrichten naar de meest gangbare persoonsgegevens, zoals NAW-gegevens en BSN-nummer, en dat de afwijzing van het verzoek om inzage niet deugdelijke motivering had.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het verzoek om een dwangsom afgewezen, maar werd de Belastingdienst wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het recht van betrokkenen om hun persoonsgegevens in te zien en de verplichtingen van verwerkingsverantwoordelijken om hieraan te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.H.P.M. Raaijmakers),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: J.L. Lam MSc LL.M. en I.H.H.L. Kolthof).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) afgewezen.
In het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, voor zover daarmee het verzoek geheel was afgewezen en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van beeldbellen plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij brief van 23 januari 2020 bij verweerder een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens. Verweerder heeft het verzoek afgewezen waarbij eiser verwezen is naar ‘mijn belastingdienst’ en ‘mijn toeslagen’ voor zijn persoonsgegevens.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard in die zin dat het verzoek niet geheel afgewezen wordt, maar dat met de verwijzing naar ‘mijn toeslagen’ en ‘mijn belastingdienst’ voldoende inzage is verleend in de persoonsgegevens.
3. Zoals ter zitting is besproken is de kern van het geschil tussen partijen het antwoord op de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met verwijzen naar mijn belastingdienst en mijn toeslagen en van eiser voor het overige kon eisen dat hij zijn verzoek preciseert.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het inzageverzoek van eiser zo algemeen is, dat het het karakter van een ‘fishing expedition’ heeft. Wanneer een verwerkingsverantwoordelijke een grote hoeveelheid gegevens over een betrokkene verwerkt (zoals verweerder), mag betrokkene worden verzocht zijn verzoek te preciseren op welke informatie of welke verwerkingsactiviteit het verzoek betrekking heeft. Verweerder baseert zijn standpunt op overweging 63 [1] van de AVG en jurisprudentie daaromtrent. Ter zake van de wettelijke taken van de belastingdienst (heffen/innen belastingen, uitkeren toeslagen, toezicht op goederen en opsporing van delicten die daarmee samenhangen) stelt verweerder dat eiser zijn persoonsgegevens grotendeels zelf kan inzien en (laten) wijzigen door in te loggen op ‘mijn belastingdienst’ of ‘mijn toeslagen’.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte van hem vraagt zijn verzoek te preciseren, omdat hij daardoor niet al zijn persoonsgegevens kan controleren. Een zodanige verplichting volgt ook niet uit de AVG (en/of overweging 63). Eiser geeft aan dat er meer informatie beschikbaar is dan thans door de Belastingdienst verstrekt. Zo stelt de Belastingdienst dat eiser Ultimate Benificial Owner (UBO) is van een aantal buitenlandse vennootschappen. Volgens eiser geldt dat het voor de Belastingdienst geen excessieve inspanning is om de persoonsgegevens boven tafel te krijgen. Door geen volledige inzage te krijgen, omdat een verzoek gepreciseerd zou moeten worden, bestaat de kans dat er persoonsgegevens mogelijk onjuist en/of onvolledig en/of onrechtmatig worden verwerkt zonder dat daar een mogelijkheid tot controle en correctie op is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. In zijn algemeenheid geldt dat een verwerkingsverantwoordelijke mag vragen om precisering als hij een grote hoeveelheid gegevens verwerkt. Dat betekent echter nog niet dat een verwerkingsverantwoordelijke in alle gevallen precisering kan eisen alvorens een zoekslag te verrichten. Naarmate een verzoek meer concreet is, mag van de verwerkingsverantwoordelijke meer inspanning worden verwacht, maar ook bij een algemeen geformuleerd verzoek mag naar het oordeel van de rechtbank worden verwacht dat de verwerkingsverantwoordelijke een zoekslag verricht naar de meest gangbare persoonsgegeven (bijvoorbeeld aan de hand van de NAW-gegevens en het BSN-nummer) in de meest gangbare gegevensbestanden en/of computersystemen/applicaties. Dat zou slechts anders zijn als van de zijde van de verwerkingsverantwoordelijke inzichtelijk gemotiveerd wordt dat ook zo’n beperkte zoekslag onevenredig veel inspanning vergt.
8. Niet betwist is dat de Belastingdienst een grote hoeveelheid gegevens verwerkt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor het doorzoeken van de vele systemen waarin de Belastingdienst persoonsgegevens verwerkt apart moet worden ingelogd door medewerkers en dat voor sommige systemen, zoals het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV), slechts een beperkt aantal medewerkers geautoriseerd is. Verweerder heeft met die toelichting echter onvoldoende gemotiveerd dat het niet mogelijk zou zijn een zoekslag naar de meest gangbare persoonsgegevens (NAW-gegevens en het BSN) te verrichten in een aantal van de grotere applicaties of systemen. De omstandigheid dat daarvoor per systeem of applicatie moet worden ingelogd of dat niet iedere belastingmedewerker toegang tot een systeem of applicatie heeft, rechtvaardigt zonder nadere motivering niet de conclusie dat dit een onevenredige inspanning vraagt van de Belastingdienst. Het bestreden besluit ontbeert daarmee een deugdelijke motivering en zal om die reden worden vernietigd.
9. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank voorziet daarbij niet zelf in deze zaak, omdat verweerder ofwel nader dient te motiveren dat een zoekslag naar de meest gangbare persoonsgegevens niet mogelijk is, danwel die zoekslag zal moeten verrichten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank zal het verzoek van eiser om een dwangsom aan verweerder op te leggen afwijzen, omdat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat verweerder geen uitvoering zal geven aan deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangsom af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2021.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Overweging 63:
“Een betrokkene moet het recht hebben om de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld, in te zien, en om dat recht eenvoudig en met redelijke tussenpozen uit te oefenen, zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. Dit houdt ook in dat betrokkenen het recht dienen te hebben op inzage in hun persoonsgegevens betreffende hun gezondheid, zoals de gegevens in hun medisch dossier, dat informatie bevat over bijvoorbeeld diagnosen, onderzoeksresultaten, beoordelingen door behandelende artsen en verrichte behandelingen of ingrepen. Elke betrokkene dient dan ook het recht te hebben, te weten en te worden meegedeeld voor welke doeleinden de persoonsgegevens worden verwerkt, indien mogelijk hoe lang zij worden bewaard, wie de persoonsgegevens ontvangt, welke logica er ten grondslag ligt aan een eventuele automatische verwerking van de persoonsgegevens en, ten minste wanneer de verwerking op profilering is gebaseerd, wat de gevolgen van een dergelijke verwerking zijn. Indien mogelijk moet de verwerkingsverantwoordelijke op afstand toegang kunnen geven tot een beveiligd systeem waarop de betrokkene direct zijn persoonsgegevens kan inzien. Dat recht mag geen afbreuk doen aan de rechten of vrijheden van anderen, met inbegrip van het zakengeheim of de intellectuele eigendom en met name aan het auteursrecht dat de software beschermt. Die overwegingen mogen echter niet ertoe leiden dat de betrokkene alle informatie wordt onthouden. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke een grote hoeveelheid gegevens betreffende de betrokkene verwerkt, moet hij de betrokkene voorafgaand aan de informatieverstrekking kunnen verzoeken om te preciseren op welke informatie of welke verwerkingsactiviteiten het verzoek betrekking heeft.”

Voetnoten

1.Zie bijlage voor de tekst van overweging 63