ECLI:NL:RBNHO:2021:5885

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
15/045429-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht door fysiotherapeut met minderjarige pupil en aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut en handbaltrainer, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige pupil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 september 2017 tot en met 21 december 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan hem toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft de minderjarige onder andere gekust, geknuffeld en betast. De rechtbank achtte de verklaring van de aangeefster betrouwbaar en vond voldoende steunbewijs in de verklaringen van getuigen en WhatsApp-berichten tussen de verdachte en de aangeefster.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 240 uur en is hem een contactverbod met het slachtoffer opgelegd, evenals een verbod om als fysiotherapeut en handbaltrainer te werken. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.575,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de ontuchtige handelingen schade heeft geleden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn epilepsie en de impact van de gebeurtenissen op het slachtoffer. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte zijn positie als fysiotherapeut en trainer heeft misbruikt en dat dergelijke feiten grote maatschappelijke verontwaardiging veroorzaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/045429-21 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Schraven, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging (ten aanzien van feit 2) ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 augustus 2017 tot en met 21 december 2018 te [plaats] , gemeente Haarlemmermeer, althans (telkens) in Nederland,
(telkens) met zijn, verdachtes, (minderjarige) pupil en/of de aan zijn, verdachtes, zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer] , geboren op 22 december 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- (op de mond en/of met de tong) zoenen van die [slachtoffer] en/of
- (over en/of onder de kleding) betasten van de bil(len) en/of de borst(en) en/of de vagina en/of de heup(en) van die [slachtoffer] en/of
- bovenop het lichaam van die [slachtoffer] liggen en/of die [slachtoffer] knuffelen en/of
- zich door die [slachtoffer] laten betasten aan en/of likken aan en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis;
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2018 tot en met 07 mei 2019 te [plaats] , gemeente Haarlemmermeer, althans (telkens) in Nederland,
(telkens) met zijn minderjarige pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten: [slachtoffer] , geboren op 22 december 2002, en/of
(telkens) terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten: als fysiotherapeut, met [slachtoffer] , geboren op 22 december 2002, die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, en/of als handbaltrainer en/of coach bij [naam] te [plaats] aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd
ontucht heeft gepleegd
door het (telkens) een en/of meermalen:
- (op de mond en/of met de tong) zoenen van die [slachtoffer] en/of
- (over en/of onder de kleding) betasten van de bil(len) en/of de borst(en) en/of de vagina en/of de heup(en) van die [slachtoffer] en/of
- bovenop het lichaam van die [slachtoffer] liggen en/of die [slachtoffer] knuffelen en/of
- zich door die [slachtoffer] laten betasten aan en/of likken aan en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake was van een meer dan vriendschappelijke band tussen de verdachte en de aangeefster, waarbij de affectieve uitingen van beide kanten kwamen, maar dat geen van de feiten wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Primair heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende duidelijk wordt wanneer de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Zodoende kan niet worden bewezen dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode onder feit 1 (toen aangeefster de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt) dan wel onder feit 2 (toen aangeefster de leeftijd van 16 jaar had bereikt). De aangifte is de enige bron voor de periode waarin de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en wordt op dit punt niet ondersteund door enig ander objectief bewijsmiddel.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen steunbewijs is voor het betasten van de borsten, vagina en/of heupen, het op aangeefster liggen, het knuffelen, en het zich door aangeefster laten betasten, likken en/of aftrekken, zodat niet voldaan is aan het bewijsminimum daarvoor en de verdachte van deze handelingen dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het zoenen en tikken op de billen heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De aangeefster heeft verklaard dat zij in de periode van 10 september 2017 tot 7 mei 2019 seksueel is misbruikt door de verdachte, die in die periode haar trainer en fysiotherapeut was bij handbalvereniging [naam] in [plaats] . Volgens haar aangifte heeft de verdachte haar geknuffeld, ge(tong)zoend en haar billen betast, en later ook haar borsten betast en aan haar vagina gezeten (over haar onderbroek). Ook heeft zij hem meerdere keren afgetrokken en een keer zijn penis gelikt.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van de aangeefster betrouwbaar acht. De betrouwbaarheid van die verklaring is door de verdediging ook niet ter discussie gesteld.
Steunbewijs
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door ander bewijs. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (in dit geval de aangifte). Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan vereist een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster niet op zichzelf staat en voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank vindt die steun in de verklaring van getuige [naam] , die heeft verklaard dat zij er een keer bij was toen de verdachte bij hem thuis met aangeefster een paar minuten lang zoende en een andere keer dat hij haar op haar kont tikte. Daarnaast wordt de aangifte in belangrijke mate ondersteund door de inhoud van de WhatsApp berichten die de verdachte en de aangeefster aan elkaar hebben verstuurd. Uit die berichten kan worden afgeleid dat zij een affectieve relatie met elkaar hadden. Er werden ook berichten van seksuele aard uitgewisseld. Zo heeft de verdachte op enig moment aan de aangeefster gestuurd: “Lik me. Echt me riem is al los”. Daarnaast heeft de rechtbank op door aangeefster aangeleverde foto’s waargenomen dat beiden daarop kussend en op elkaar liggend te zien zijn.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat alle ontuchtige handelingen waarover de aangeefster heeft verklaard, hebben plaatsgevonden.
De periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden
De beide ten laste gelegde feiten onderscheiden zich van elkaar, doordat feit 1 betrekking heeft op de periode dat de aangeefster nog geen zestien jaar oud was (tot 22 december 2018) en feit 2 op de periode vanaf haar zestiende totdat het misbruik is gestopt. Dat betekent dat moet worden vastgesteld in welke periode(s) de verschillende ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Oftewel, welke handelingen hebben plaatsgevonden in de onder feit 1 ten laste gelegde periode en welke handelingen in de onder feit 2 ten laste gelegde periode. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Sinds augustus 2017 was de verdachte handbaltrainer en coach van het team van de aangeefster. Kort daarna is de verdachte, die ook werkzaam was als fysiotherapeut, gestart met het behandelen van de aangeefster omdat zij last had van haar rug. Gaandeweg ontstond een vertrouwelijker en vriendschappelijker relatie en werd volgens de aangifte aangeefster door de verdachte geknuffeld en gekust en bij haar billen aangeraakt. Op 23 juli 2018 hebben de aangeefster en [naam] de verdachte in [plaats] ontmoet en daar zag [naam] dat de verdachte aangeefster een tik op de billen gaf. Volgens de aangifte gaf de verdachte op 8 september 2018 voor het eerst een tongzoen aan de aangeefster. De verdachte woonde volgens haar toen nog niet bij haar in de straat in [plaats] . Dat was wel het geval op 3 november 2018, toen de aangeefster volgens de door haar opgestelde en bij de aangifte behorende tijdlijn de verdachte voor het eerst bezocht op zijn kamer in [plaats] . Op de kamer van de verdachte gebeurde er volgens de aangeefster eerst niet zoveel: ze zaten op bed, de verdachte hield zijn arm om de aangeefster heen en hij hield zijn hand op haar buik en heup. De rechtbank stelt vast dat deze ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden vóór 22 december 2018, dus in de periode dat de aangeefster de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Gelet op deze beschrijving van de aangeefster en de fase waarin de relatie zich toen bevond, gaat de rechtbank er vanuit dat de verdergaande ontuchtige handelingen (het betasten van de borsten en vagina, het aftrekken en het likken van de penis) in elk geval hebben plaatsgevonden na 22 december 2018 toen de aangeefster zestien jaar oud was. Dat deze verdergaande handelingen ook voordien hebben plaatsgevonden acht de rechtbank onvoldoende duidelijk, zodat daarvoor onder feit 1 partieel wordt vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op tijdstippen in de periode van 10 september 2017 tot en met 21 december 2018 in Nederland,
telkens met de aan zijn, verdachtes, zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer] , geboren op 22 december 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- op de mond en met de tong zoenen van die [slachtoffer] en
- over de kleding betasten van de bil(len) en de heup van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] knuffelen;
2
hij op tijdstippen in de periode van 22 december 2018 tot en met 7 mei 2019 te [plaats] , gemeente Haarlemmermeer,
telkens in zijn hoedanigheid van handbaltrainer en coach bij [naam] met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten: [slachtoffer] , geboren op 22 december 2002,
en
telkens terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, als fysiotherapeut, met [slachtoffer] , geboren op 22 december 2002, die zich als patiënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
ontucht heeft gepleegd
door het een of meermalen:
- op de mond en met de tong zoenen van die [slachtoffer] en
- over de kleding betasten van de bil(len) en de vagina van die [slachtoffer] en
- over en onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] knuffelen en
- zich door die [slachtoffer] laten likken aan en aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
en
werkzaam in de gezondheidszorg ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp/zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en met de bijzondere voorwaarden:
- een gebiedsverbod voor [plaats]
- een contactverbod met het slachtoffer
- een verbod op uitoefening van het beroep/ambt van fysiotherapeut en (handbal)trainer en coach.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode in een moeilijke fase van zijn leven bevond. Hij lijdt aan epilepsie en in die periode gebruikte hij daarvoor zware medicatie en had hij last van de vele bijwerkingen daarvan. Als gevolg daarvan was hij in deze periode niet zichzelf. Hij is nadien in behandeling gegaan bij Sein, een expertisecentrum voor epilepsie, waarna hij beter is ingesteld op de medicatie en de epilepsie onder controle heeft weten te krijgen. De verdachte heeft inmiddels een baan, woont samen met zijn vriendin, heeft weer contact met zijn ouders en is bezig zijn schulden af te betalen en sociale contacten op te bouwen en te onderhouden. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van de verdachte, heeft de raadsvrouw bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen nu dat desastreuze gevolgen voor de verdachte zou hebben. Ten aanzien van de duur van de proeftijd bij een voorwaardelijk strafdeel heeft de raadsvrouw opgemerkt dat zij voor de door de officier van justitie gevorderde ongebruikelijk lange proeftijd van vijf jaar geen gronden ziet, en een proeftijd van twee of drie jaar passender acht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft, gedurende een periode van ruim anderhalf jaar ontuchtige handelingen gepleegd met het minderjarige slachtoffer. De verdachte was in die periode handbaltrainer en coach van het team waarin het slachtoffer speelde en hij heeft haar ook als fysiotherapeut behandeld. Het begon met fysieke aanrakingen tijdens het als fysiotherapeut behandelen van rugklachten, waarna een vriendschappelijk en gaandeweg een intieme relatie ontstond tussen toentertijd de 27-jarige verdachte en het 14-jarige slachtoffer. Het slachtoffer werd meegezogen in deze relatie en heeft pas na verloop van tijd het volle besef gekregen dat verdachte dingen met haar heeft gedaan die ontoelaatbaar zijn en dat zij daarvan mentaal schadelijke gevolgen ondervindt. De verdachte heeft zijn positie als fysiotherapeut en trainer/coach misbruikt, kennelijk ten behoeve van zijn eigen verlangens, en niet de (professionele) afstand tot het minderjarige slachtoffer bewaard die van hem mocht worden verwacht. Hij heeft met zijn handelen het in hem gestelde vertrouwen door het slachtoffer, haar ouders en de vereniging ernstig geschaad. Ook heeft de verdachte, mede gelet op het uit het leeftijdsverschil voortvloeiende overwicht, een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Minderjarigen zijn juist vanwege hun leeftijd niet altijd in staat de juistheid en de gevolgen van hun handelen te overzien, in het bijzonder bij seksuele gedragingen die niet bij hun leeftijd passen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring is duidelijk naar voren gekomen hoezeer het slachtoffer kampt met de gevolgen van het door de verdachte gepleegde misbruik. Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij.
Uit de stukken en wat er ter zitting is besproken blijkt dat het in de betreffende periode niet goed ging met de verdachte, kennelijk als gevolg van zijn epilepsie. De verdachte zegt zich veel van die periode in zijn leven niet meer te kunnen herinneren vanwege de medicatie die hij gebruikte. Wat daar ook van zij, uit de appjes die zich in het dossier bevinden blijkt dat de verdachte zich er ten tijde van zijn handelen terdege van bewust was dat de jonge leeftijd van het slachtoffer een factor was in het kader van de seksuele relatie tussen hen beiden.
Naast de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, spelen bij het bepalen van de op te leggen straf ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een rol.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij, op een verkeersboete na, niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het voorlichtingsrapport, gedateerd 16 juni 2021, van de reclassering. In dat rapport beschrijft de reclassering de persoonlijke omstandigheden zoals deze door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht: de verdachte is inmiddels goed ingesteld op medicatie voor de epilepsie, heeft een baan in een geheel ander werkveld, woont samen met zijn vriendin en is bezig met de afbetaling van schulden. Met handbal houdt hij zich niet meer bezig. Gelet op de huidige leefsituatie van de verdachte schat de reclassering de kans op herhaling laag in en ziet zij geen aanleiding voor een toezicht door de reclassering of het adviseren van een forensische behandeling.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ter zitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van het bewezenverklaarde in te zien en zich in zijn huidige stabiele toestand diep te schamen voor wat aangeefster beschrijft te hebben doorgemaakt en nog steeds door te maken.
Hoewel de ernst van de feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank dit toch niet doen. Gelet op de hiervoor beschreven persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in combinatie met het gegeven dat de feiten inmiddels langere tijd geleden zijn gepleegd, zal de rechtbank in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van twaalf maanden en de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van drie jaren. Voor een langere proeftijd, zoals door de officier van justitie gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen naast de algemene, ook bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten: het niet als trainer / coach verbonden mogen zijn aan een (sport)vereniging, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de plaats [plaats] .
Als bijkomende straf zal de rechtbank opleggen dat de verdachte voor diezelfde periode wordt ontzet van de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut, nu hij de feiten (mede) in deze hoedanigheid heeft gepleegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. D.J. Klock heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 7.580,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit: € 2.005,00 gederfd loon
€ 480,00 contributie handbal twee seizoenen
€ 345,00 kosten osteopaat
€ 750,00 schoolkosten
€ 4.000,00 immateriële schade.
Daarnaast wordt een bedrag van € 76,75 aan proceskosten gevorderd, bestaande uit door de benadeelde gemaakte reis- en parkeerkosten.
De officier van justitie heeft geadviseerd de gehele vordering toe te wijzen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de causale relatie tussen de gestelde klachten en de ten laste gelegde feiten niet is aangetoond en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Subsidiair is verzocht de vordering te matigen. Er is geen onderbouwing voor de klachten als gevolg waarvan de aangeefster niet meer kon werken. Zij geeft in de bijlage zelf aan dat zij geen vrijwilligerswerkzaamheden meer kon doen in verband met corona en persoonlijke omstandigheden. Er is sinds de beweerdelijke handelingen inmiddels geruime tijd verstreken en niet is vast te stellen wat er in de tussentijd is gebeurd. Onduidelijk is sinds wanneer de aangeefster aan klachten lijdt als gevolg van PTSS. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ontbreekt de onderbouwing van de hoogte van het bedrag, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de verschillende schadeposten voorop dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de bewezen verklaarde ontucht PTSS heeft opgelopen en dat mede als gevolg daarvan de fysieke klachten die zij heeft gehad (langer) zijn blijven bestaan. De benadeelde is in februari 2019 voor het eerst naar een revalidatiearts in Het Spaarne gasthuis gegaan vanwege fysieke klachten. Enkele maanden later, nadat de ontuchtige handelingen waren gestopt, besprak de benadeelde het misbruik met de arts, waarna behandeling door psycholoog [naam] heeft plaatsgevonden. Eind oktober 2020) is de benadeelde verwezen naar het Bureau Toegepaste Sociale Wetenschappen (hierna: BTSW) om daar de EMDR behandelingen voort te zetten. Uit de brief van psycholoog [naam] , verbonden aan BTSW, blijkt dat bij de benadeelde sprake is van PTSS ten gevolge van de traumatische gebeurtenissen omtrent het misbruik. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank beoordelen of de verschillende schadeposten in voldoende rechtstreeks verband staan tot de bewezen verklaarde feiten en of zij voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van de handbalcontributie en de kosten van de osteopaat, mede in het licht van het hiervoor overwogene, in voldoende rechtstreeks verband in de zin van artikel 51a Wetboek van Strafvordering staan tot de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist en komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van het gederfde loon overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde in maart 2020 is gestart met een betaald baantje bij de [naam] en met vrijwilligerswerk (het geven van training bij de zwemclub), waarvoor zij een vergoeding ontving. De benadeelde heeft haar baan bij [naam] per 1 november 2020 opgezegd en is per december 2020 gestopt met haar vrijwilligerswerk.
De verdediging heeft gemotiveerd betwist dat het staken van de werkzaamheden in (voldoende) rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde eerst geruime tijd nadat het misbruik was gestopt is begonnen te werken en dat uit de overgelegde stukken, zoals brief van psycholoog [naam] , niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat zij als gevolg van haar psychische klachten die zijn ontstaan door het bewezenverklaarde niet langer in staat was te werken. Bijkomende factor is dat de benadeelde blijkbaar een Corona-besmetting heeft doorgemaakt en de rugklachten deels pre-existent zijn. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het rechtstreekse verband tussen de ontuchtige handelingen en het stoppen met (vrijwilligers)werk niet eenvoudig is vast te stellen en dat daarnaar nader onderzoek nodig is. Daarvoor is in deze strafzaak geen plaats, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de verzochte vergoeding wegens gederfd loon niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de schoolkosten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde als gevolg van haar psychische klachten een keuzevak niet heeft kunnen volgen en dat zij dit alsnog zal moeten doen, maar dat daaraan kosten zijn verbonden en dat nog niet duidelijk is welk keuzevak gevolgd zal worden en wat de exacte kosten daarvan zullen zijn. Dit betekent dat de omvang van deze toekomstige schade nu (nog) niet kan worden vastgesteld. De gevorderde schoolkosten kunnen daarom in deze strafzaak niet worden toegewezen. De benadeelde partij zal dus ook ten aanzien van de verzochte vergoeding wegens schoolkosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Zoals hiervoor al is overwogen, is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen en dus op andere wijze in haar persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van het toe te kennen schadebedrag heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van de ontuchtige handelingen, zoals eerder in dit vonnis beschreven, en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad. De benadeelde kampt tot op de dag van vandaag nog met psychische klachten en is daarvoor in behandeling. Ook heeft de rechtbank gelet op de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. Alles afwegende komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.750,00 billijk voor.
Concluderend volgt uit het voorgaande dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.575,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de jurisprudentie (waaronder het overzichtsarrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de in dit artikel bedoelde kosten dezelfde maatstaf gehanteerd moet worden als in civiele procedures, dat wil zeggen de maatstaf uit de artikelen 237 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) e.v. Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen dan alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Dat is hier niet het geval, omdat de benadeelde partij met bijstand van een advocaat procedeert. Er bestaat daarom geen wettelijke grondslag om de als proceskosten gevorderde reis- en parkeerkosten toe te wijzen. Deze kosten komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
De verdachte zal wel worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht plegen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36f, 57, 63, 247, 248, 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op 22 december 2002 te Haarlemmermeer;
-zich niet zal bevinden in [plaats] , gemeente Haarlemmermeer;
-niet de functie van trainer en/of coach zal uitoefenen bij een (sport)vereniging
.
Ontzet de verdachte voor de duur van drie jaren van het recht het beroep van fysiotherapeut uit te oefenen.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.575,00(zegge: drieduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit € 825,00 als vergoeding voor de materiële en € 2.750,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.575,00 (zegge: drieduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021.
Mrs. Van der Veen en Boots zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.