ECLI:NL:RBNHO:2021:5811

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
9084212 \ CV EXPL 21-1675
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en loonvordering in geval van betalingsonmacht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de bestuurder van een besloten vennootschap. De werknemer, eiseres, had de bestuurder, gedaagde, aangeklaagd wegens het niet betalen van achterstallig loon en andere vergoedingen, ondanks een eerder vonnis waarin de vennootschap was veroordeeld tot betaling. De bestuurder had niet aangetoond dat er sprake was van betalingsonmacht, en de kantonrechter oordeelde dat hij een persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt voor het niet betalen van de werknemer. De vordering van de werknemer tot betaling van € 22.468,70 werd toegewezen, evenals de proceskosten, met uitzondering van de vordering tot volledige proceskosten, die werd afgewezen omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De kantonrechter benadrukte dat de bestuurder had moeten aantonen dat de vennootschap niet in staat was te betalen, wat hij niet had gedaan. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van bestuurders in gevallen van betalingsonmacht en de noodzaak om transparant te zijn over de financiële situatie van de vennootschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9084212 \ CV EXPL 21-1675
Uitspraakdatum: 21 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M.W.M. Heijlaerts
tegen
[gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B.V. 1]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. E. Doornbos
de zaak in het kort
Werkgever – een besloten vennootschap met één bestuurder – is in een eerdere procedure veroordeeld tot betaling van achterstallig loon/ziekengeld en overige vergoedingen. De besloten vennootschap heeft niet aan dat vonnis voldaan. In de onderhavige procedure stelt werknemer de bestuurder aansprakelijk. De bestuurder heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van betalingsonmacht. Nu de bestuurder al een jaar zonder (gegronde) reden weigert te betalen, heeft hij zodanig onzorgvuldig gehandeld dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vordering tot veroordeling van de bestuurder tot betaling van de werkelijke proceskosten wordt afgewezen omdat geen sprake is van misbruik van procesrecht.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 9 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 21 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. [gedaagde] was daarbij niet aanwezig, maar zijn gemachtigde wel. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiseres] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 1] (‘ [B.V. 1] ’). [B.V. 1] is een organisatie-adviesbureau dat zich onder andere bezighoudt met het verlenen van adviezen en diensten met betrekking tot human resource werkzaamheden.
2.2.
[gedaagde] is ook enig aandeelhouder en bestuurder van onder andere [B.V. 2] , [B.V. 3] en [B.V. 4] . Deze vennootschappen zijn op hetzelfde adres als [B.V. 1] gevestigd en houden zich met (soort)gelijke werkzaamheden als [B.V. 1] bezig.
2.3.
[eiseres] is op 29 juli 2019 in dienst getreden bij [B.V. 1] . De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 28 februari 2020.
2.4.
Bij beschikking van 30 juni 2020 van de kantonrechter Amsterdam is [B.V. 1] veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van:
  • € 10.905,80 aan achterstallig loon/ziekengeld;
  • € 2.726,45 aan wettelijke verhoging;
  • € 2.625,00 aan aanzegvergoeding;
  • € 469,46 aan niet genoten vakantiedagen;
  • € 1.569,60 aan vakantiebijslag;
  • € 551,24 aan transitievergoeding;
  • € 963,47 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • de wettelijke rente over het bovenstaande (€ 22,55 tot en met 1 februari 2021);
  • de proceskosten van € 1.219,00;
  • de nakosten van (maximaal) € 128,00, te verhogen met de explootkosten van betekening van de beschikking.
2.5.
Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
Het vonnis is op 10 juli 2020 betekend, dat kostte € 97,09.
2.7.
[B.V. 1] heeft niet aan [eiseres] betaald.
2.8.
[B.V. 1] heeft meegedeeld dat zij niet (meer) over liquide middelen beschikt. Zij heeft verder meegedeeld te willen kijken of een externe financiering mogelijk was als [eiseres] met betaling van een bedrag ad € 7.500,00 akkoord zou gaan.
2.9.
In opdracht van [eiseres] is beslag gelegd op de bankrekening van [B.V. 1] Dat heeft geleid tot een afdracht van € 339,75. De executiekosten tot en met 1 februari 2021 zijn € 1.530,79.
2.10.
[B.V. 1] heeft geen melding(en) gedaan aan de fiscus ter zake van betalingsonmacht.
2.11.
[B.V. 1] heeft geen jaarstukken gedeponeerd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 22.468,70.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [B.V. 1] weigert om uitvoering te geven aan het vonnis van 30 juni 2020 en dat [gedaagde] als enig aandeelhouder en bestuurder hiervan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. [gedaagde] wist of behoorde redelijkerwijs te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen. [gedaagde] heeft [eiseres] niet, maar andere schuldeisers wel betaald, zodat sprake is van selectieve betaling. [gedaagde] heeft ervoor gezorgd dat [B.V. 1] geen eigen inkomsten heeft en [gedaagde] heeft onterecht geen gebruik gemaakt van de kredietfaciliteiten vanuit zijn andere vennootschappen. Ten slotte is het aan [gedaagde] om aannemelijk te maken dat sprake is van betalingsonmacht (Hoge Raad 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0564
Van Waning/Van der Vliet).
3.3.
[eiseres] vordert daarnaast dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de werkelijke proceskosten, omdat sprake is van misbruik van procesrecht. [eiseres] stelt dat [B.V. 1] door toedoen van [gedaagde] geen uitvoering heeft gegeven aan het eerdere vonnis, met een beroep op betalingsonmacht, terwijl daarvan (evident) geen sprake is.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [B.V. 1] al lange tijd niet meer winstgevend is en dat voor zover [B.V. 1] uit de NOW-regeling inkomsten heeft ontvangen, die niet kunnen worden aangewend om [eiseres] te betalen. Er is geen sprake van een ernstig verwijt aan de zijde van [gedaagde] , [eiseres] heeft haar stellingen dat geen sprake is van betalingsonmacht en dat [gedaagde] een ernstig verwijt te maken valt, onvoldoende onderbouwd. Ten slotte betwist [gedaagde] dat sprake is van misbruik van procesrecht.

5.De beoordeling

5.1.
Het staat vast dat [eiseres] recht heeft op betaling van haar vordering – in beginsel door [B.V. 1] – en dat [B.V. 1] heeft nagelaten aan het vonnis van de kantonrechter van 30 juni 2020 te voldoen. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] als enige bestuurder aansprakelijk is voor de vordering van [eiseres] die door [B.V. 1] niet (volledig) is betaald.
bestuurdersaansprakelijkheid
5.2.
[eiseres] stelt dat haar vordering niet door [B.V. 1] is voldaan, terwijl [B.V. 1] andere vorderingen/betalingen wel heeft voldaan en van betalingsonmacht niet is gebleken.
5.3.
[gedaagde] voert aan dat bij [B.V. 1] sprake is van betalingsonmacht. Dat [B.V. 1] al lange tijd niet meer winstgevend is blijkt volgens [gedaagde] uit het feit dat het beslag op de rekening van [B.V. 1] slechts € 339,75 heeft geraakt, de aan [eiseres] aangeboden € 7.500,00 uit een externe financiering betaald zou worden en er ook voor de vordering van de andere werknemer te weinig geld was waarna eerst onder druk van een faillissementsaanvraag aan deze vordering is voldaan. [gedaagde] heeft geen (jaar)stukken van [B.V. 1] in het geding gebracht. De gemachtigde van [gedaagde] heeft ter zitting meegedeeld dat wat de uitdrukkelijk door [eiseres] aan de orde gestelde bewijslast aan de zijde van [gedaagde] betreft, het voor hem niet goed voelde om de boekhouding over te leggen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van betalingsonmacht. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om aannemelijk te maken dat [B.V. 1] niet in staat was te betalen. Hij heeft immers de volledige zeggenschap over de nalatige vennootschap (
Van Waning/Van der VlietECLI:NL:HR:1992:ZC0564). Met de enkele – niet onderbouwde – stelling dat [B.V. 1] al lange tijd niet meer winstgevend is en de verwijzing naar genoemde omstandigheden heeft [gedaagde] niet aan de verzwaarde motiveringsplicht voldaan. [gedaagde] heeft verder onvoldoende weersproken dat [B.V. 1] andere vorderingen (waaronder een andere ex-werknemer en de Belastingdienst) wel heeft betaald. [gedaagde] erkent dat [B.V. 1] vanaf 10 juli 2020 overheidssteun van de NOW-regeling ten bedrage van € 353.086,00 heeft ontvangen.
5.5.
Nu [gedaagde] al een jaar zonder (gegronde) reden weigert het achterstallig loon/ziekengeld (en overige vergoedingen) uit te betalen, heeft hij zodanig onzorgvuldig gehandeld dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vordering van [eiseres] zal daarom worden toegewezen.
5.6.
Ter zitting heeft [eiseres] duidelijk gemaakt dat de totale vordering ziet op het bedrag van € 22.468,70, en dat geen rekening moet worden gehouden met de vermindering en vermeerdering van dat bedrag zoals in het petitum vermeld. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 22.468,70.
proceskosten
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. [eiseres] heeft verzocht om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten. Een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, of zoals in dit geval: het voeren van het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
5.8.
De kantonrechter vindt dat in deze zaak geen sprake is van misbruik van procesrecht. Hoewel [gedaagde] heeft nagelaten zijn stellingen voldoende te motiveren, betekent dat niet dat sprake is van evidente ongegrondheid van het verweer en/of misbruik van procesrecht. De proceskosten worden toegewezen tot het geldende liquidatietarief.
5.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door [eiseres] worden gemaakt, met een maximum van € 120,-.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 22.468,70;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,00
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 746,00 ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 124,00 aan nakosten aan [eiseres] , voor zover deze kosten daadwerkelijk door [eiseres] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter