Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.Voorvragen
Bij vonnis van de Tribunale di Roma van 6 februari 2020 is de verdachte – onder meer – veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. Dit vonnis is nog niet onherroepelijk.
[medeverdachte 1] en de toenmalige zaaksofficier, leidt de rechtbank af dat er in deze procedure een juridische discussie tussen partijen heeft plaatsgevonden over de vraag of de overlevering kon worden geweigerd op de grond dat (voor de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht) een strafvervolging in Nederland tegen [medeverdachte 1] in de onderzoeken Fratelli en Mint gaande was. Verder zijn er in die beide Nederlandse onderzoeken, zo volgt uit de overgelegde stukken, ook schermutselingen tussen Openbaar Ministerie en verdediging geweest over de vraag op welke moment het Openbaar Ministerie in deze onderzoeken de processtukken aan de verdediging diende te overleggen.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Ook het betoog van de verdediging dat het Openbaar Ministerie in strijd met de bedoelingen van de wetgever - kort gezegd - de Italiaanse zaak ten onrechte voor heeft laten gaan op de vervolging in de onderhavige zaak, wordt door de rechtbank verworpen. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een buitenlandse strafzaak wordt afgewacht, alvorens een beslissing te nemen over, dan wel daadwerkelijk over te gaan tot, de vervolging voor andere feiten in een Nederlands opsporingsonderzoek. Dat sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden ook overigens niet af te leiden.
3.Beoordeling van het bewijs
“hierop werd gezien dat vermoedelijk vijf van de zes blauwe vaten gevuld waren met hennepblaadjes (toppen). Ook werd een sterke henneplucht geroken”. De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is door wie dit werd gezien en geroken.
[adres 1] te Heerhugowaard(feit 4) is op 13 mei 2014 een hennepkwekerij aangetroffen op zolder met daarin 698 hennepplanten. [verdachte] of de door hem (mede) gebruikte VW Golf met kenteken [kenteken 2] (hierna de VW Golf) is gezien bij dit adres. Dit levert echter niet zonder meer een belastende omstandigheid op aangezien verdachte en zijn toenmalige vriendin [naam vriendin verdachte] destijds goed bevriend waren met huurder [medeverdachte 3] en diens vriendin [naam vriendin medeverdachte 3] . Dat [verdachte] vervolgens na de ontdekking van de hennepkwekerij per sms daarover door zijn vriendin is geïnformeerd en dat zij bij de woning gaat kijken, leidt gelet op het voorgaande evenmin tot de conclusie dat [verdachte] niet alleen wetenschap, maar ook feitelijke beschikkingsmacht had over deze hennepkwekerij. Hetzelfde geldt voor het sms-bericht aan [verdachte] waarin wordt gevraagd of “
de hu van mil is betaald”. Allereerst is deze tekst voor meerderlei uitleg vatbaar en bovendien is er geen steunbewijs in het dossier aangetroffen voor de suggestie dat het hier zou gaan om huurbetalingen voor [medeverdachte 3] door [verdachte] , laat staan voor de aanname dat die betalingen verband houden met (betrokkenheid bij) een in de woning aangetroffen hennepkwekerij.
[adres 3] te Broek op Langedijk, met daarin 854 hennepplanten, zijn [verdachte] (feit 6), [medeverdachte 1] (feit 1) en [medeverdachte 2] (feit 1) als verdachten aangemerkt. Op 26 juni 2014 wordt door het observatieteam gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 2] gezamenlijk met de VW Golf naar de [adres 3] in Broek op Langedijk rijden en daar rond 08:10 uur het pand binnengaan. Circa 25 minuten later wordt gezien dat zij het pand weer verlaten, waarbij [verdachte] het pand afsluit met een sleutel. Hoewel aannemelijk is dat de hennepkwekerij ook al op 26 juni 2014 in het pand aanwezig was, is daarentegen op grond van de inhoud van het dossier niet vast te stellen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] wetenschap hadden van die aanwezigheid. Immers, de kwekerij bevond zich in een met gipsblokken afgesloten deel achterin de loods en was, gelet op de fotobijlage bij het proces-verbaal van aangifte van Liander (map 2 B 756 e.v.), vanuit het voorste deel van de loods niet te zien. Dat de VW Golf in de periode van 14 juni tot en met 7 juli 2014 regelmatig in de directe omgeving van de [adres 3] heeft verbleven levert evenmin bewijs op voor betrokkenheid van [verdachte] , nu niet is vastgesteld dat [verdachte] steeds degene was die deze auto bestuurde.
in de Goornis op 28 juli 2014 een hennepkwekerij aangetroffen met daarin in totaal 941 hennepplanten. Dit pand werd gehuurd door [medeverdachte 4] . Zij heeft verklaard dat zij de hennepkwekerij met hulp heeft opgebouwd en ingericht maar wil niet zeggen met wie zij dat heeft gedaan. [verdachte] (feit 7) en [medeverdachte 2] (feit 2) zijn als verdachten aangemerkt. Aanknopingspunten voor betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn dat zij samen op 30 juni 2014 zijn gezien, terwijl zij uit het perceel [adres 4] komen. Voor [verdachte] geldt bovendien dat ook op 27 juni 2014 is gezien dat hij uit de richting van [straatnaam adres 4] komt en dat uit bakengegevens blijkt dat de
- mede door [verdachte] gebruikte - VW Golf in de periode van 13 juni 2014 tot en met
28 juli 2014 diverse malen in de directe omgeving van [straatnaam adres 4] in De Goorn verblijft. Bij sporenonderzoek is DNA van een ander persoon ( [naam 1] aangetroffen). Uit deze feiten en omstandigheden alleen kan niet het bewijs voor enige vorm van strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] of [medeverdachte 2] bij de exploitatie van de hennepkwekerij in dit bedrijfspand worden afgeleid.
[adres 6] in Obdam(feit 9), betreft de woning van de moeder van [verdachte] . Dat de VW Golf en de VW Polo (kenteken [kenteken 3] ), beiden (mede) in gebruik bij [verdachte] , hier regelmatig aanwezig zijn, is daarom niet bijzonder en kan op zichzelf niet beschouwd worden als een redengevend feit voor het bewijs van wetenschap en betrokkenheid van [verdachte] bij de in dit perceel op 26 augustus 2014 aangetroffen hennepkwekerij met daarin in totaal 230 planten. De in het dossier genoemde twee tapgesprekken op 13 en 22 mei 2014 maken dit niet anders, nu uit de inhoud van die gesprekken evenmin onomstotelijk blijkt van wetenschap bij [verdachte] van de hennepkwekerij noch van strafrechtelijke betrokkenheid daarbij.
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat.
[naam 3] werd gesproken over de mogelijkheid om in hun woning een hennepkwekerij te plaatsen en [verdachte] en [medeverdachte 5] hebben de hennepkwekerij ook samen daadwerkelijk geplaatst. Het is vooral [medeverdachte 5] geweest die telefonisch het contact met [naam 2] en [naam 3] onderhield, zowel in de periode voorafgaand aan het plaatsen van de hennepkwekerij, als gedurende het in werking zijn van de hennepkwekerij, maar ook na de eerste oogst. [verdachte] is degene geweest die de hennepplanten daadwerkelijk verzorgde en daarvoor om de paar dagen naar de woning kwam.
[medeverdachte 2] verantwoordelijk is geweest voor de opbouw en/of het zetten van hennepplantjes in de hennepkwekerij aan de [adres 5] in Leiden. Van een verdergaande betrokkenheid van [verdachte] bij (de exploitatie van) deze hennepkwekerij biedt het dossier geen aanknopingspunten. Dit betekent dat [verdachte] in ieder geval behulpzaam is geweest bij het opzetten van een hennepkwekerij, hetgeen als medeplichtigheid kan worden gekwalificeerd.
29 augustus 2014 voor een korte periode naar zijn vader gaat.
bijlage IIIis weergegeven.
4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Verbeurdverklaring
9.Vordering benadeelde partij
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Beslissing
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.