ECLI:NL:RBNHO:2021:5323

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1314
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering door schending inlichtingenplicht

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat hun bijstandsuitkering heeft herzien en een bedrag van € 5.780,- heeft teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op kasstortingen die door verweerder als inkomen zijn aangemerkt. Eisers hebben vanaf 20 mei 2015 een bijstandsuitkering ontvangen op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding over vermoedelijke fraude heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waarbij onder andere bankafschriften en loonstroken zijn opgevraagd. Uit dit onderzoek bleek dat er in de periode van 3 juni 2015 tot en met 31 december 2018 meerdere stortingen op de bankrekening van eisers hebben plaatsgevonden, die door verweerder als inkomen zijn aangemerkt.

Eisers betwisten dat deze stortingen als inkomen kunnen worden aangemerkt en hebben aangevoerd dat zij contant geld hebben ontvangen uit loonbetalingen en belastingteruggave. De rechtbank overweegt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de stortingen niet als middelen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de stortingen in beginsel als inkomen moeten worden beschouwd, en dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door deze stortingen niet te melden. De rechtbank concludeert dat de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag terecht zijn gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: M.G. Böhm).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 3 juni 2015 tot en met 31 december 2018 herzien en een nettobedrag van € 5.780,- teruggevorderd.
Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben nadere reacties ingediend.
Geen van partijen heeft gebruik gemaakt van het recht op een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek heden gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eisers ontvangen vanaf 20 mei 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een mail naar de mailbox fraudebestrijding over het vermoeden dat [naam] vaker (zwart) werkt dan hij opgeeft, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Het onderzoek heeft onder andere bestaan uit het opvragen van bankafschriften, loonstroken, een aankoopnota van een auto en bewijzen/specificaties van bijschrijvingen. Op 15 november 2018 en 6 maart 2019 heeft een gesprek met [naam] plaatsgevonden.
1.3.
Uit het onderzoek is verweerder gebleken dat er in de periode 3 juni 2015 tot en met 31 december 2018 meerdere stortingen tot een bedrag van € 5.780,- op de bankrekening van eisers hebben plaatsgevonden. Deze stortingen heeft verweerder aangemerkt als inkomen en dienen daarom verrekend te worden met de bijstandsuitkering van eiser.
1.4.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, dat na bezwaar is gehandhaafd. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de stortingen op de bankrekening. Eisers hebben geen verifieerbare stukken overgelegd waaruit blijkt dat de stortingen niet als middelen kunnen worden aangemerkt. Van het totaalbedrag aan stortingen (€ 11.620,30) heeft verweerder een bedrag van € 5.780,- als middelen aangemerkt. Op grond hiervan heeft verweerder de bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 5.780,- teruggevorderd.
2. Eisers betwisten in beroep dat er voor een bedrag van € 5.780,- aan contante stortingen is gedaan die kunnen worden aangemerkt als inkomen in het kader van de PW. Eisers hebben onder meer de beschikking gehad over contant geld door contante betalingen van loon en opnames van hun bankrekening. Dit kan niet worden aangemerkt als inkomen in het kader van de PW. Aanvullend hebben eisers een zelf opgesteld overzicht overgelegd waaruit blijkt dat zij voldoende contant geld hebben opgenomen om de stortingen te kunnen verrichten. Ook hebben zij contant geld ontvangen in verband met een belastingteruggave over 2014 van de Belgische staat. Uit het schrijven van de Federale Overheidsdienst Financiën blijkt dat het gaat om een bedrag van € 2.126,92 dat binnen drie maanden geïnd moet worden bij een postkantoor. Vermeld staat dat het bedrag uitsluitend wordt uitbetaald in speciën (muntstukken en/of bankbiljetten). Verder hebben eisers een eigen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij een spaarpotje hebben van € 2.000,- dat zij gebruiken als buffer. Eisers storten geld vanuit het potje op de rekening wanneer dit nodig is en wanneer de ruimte het toelaat pinnen zij geld van de rekening om het spaarpotje weer aan te vullen. Zij doen dit omdat ze in de schuldsanering hebben gezeten en altijd de mogelijkheid willen hebben om over voldoende gelden te beschikken.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.
Vast staat dat op de bankrekeningen van eiser stortingen en bijschrijvingen zijn gedaan.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450, die ook onder de PW zijn werking behoudt) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Het is aan betrokkene feiten aannemelijk te maken waaruit volgt dat met de stortingen en bijschrijvingen geen sprake is van in aanmerking te nemen middelen.
3.4.
Eisers hebben dit niet gedaan. Zij hebben geen verifieerbare stukken overgelegd waaruit blijkt dat de stortingen niet als middel kunnen worden aangemerkt. Weliswaar hebben eisers gesteld dat de stortingen zien op contant uitbetaald loon en op opnames van hun bankrekening die daarna weer zijn teruggestort, echter deze stelling hebben eisers niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Uit de bankafschriften is geen patroon zichtbaar van geld opnemen en geld terugstorten en verder volgt uit de bankafschriften dat ook loon via de bank is uitbetaald. De rechtbank kan verweerder verder volgen dat ook de aanvullend ingediende stukken niet verifieerbaar zijn. Het door eisers zelf gemaakte overzicht van stortingen en verantwoording is daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor de door eisers zelf opgestelde verklaring dat zij een spaarpotje van € 2.000 hebben. De rechtbank merkt daarbij op dat uit het dossier volgt dat eisers eerder hebben verklaard dat zij altijd € 1.000,- in huis willen hebben voor als hun bankpas wordt gestolen. Het verhaal over de belastingaanslag over 2014 is pas bij de aanvullende gronden in beroep naar voren gebracht en is niet consistent met eerdere verklaringen. Zo hebben eisers bij de aanvraag om een bijstandsuitkering in 2015 verklaard dat zij niet beschikken over geld of vermogen.
3.5.
Het voorgaande brengt mee dat verweerder de stortingen in de periode 3 juni 2015 tot en met 31 december 2018 terecht als inkomen heeft aangemerkt en dat eisers door daarvan geen melding te maken bij verweerder de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW hebben geschonden.
3.6.
Nu eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, heeft verweerder terecht de bijstandsuitkering herzien en teruggevorderd. Het terugvorderingsbedrag is niet in geschil. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van gehele of gedeeltelijke terugvordering.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.