ECLI:NL:RBNHO:2021:5077

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3511
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; geschil over aftrekbare giften en vergrijpboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) ontvangen. De Belastingdienst had een bedrag van € 195 aan belastingrente en een vergrijpboete van € 905 opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 12 mei 2021 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn aangifte IB/PVV een bedrag van € 4.550 aan giften had opgevoerd, maar dat de inspecteur twijfels had over de aftrekbaarheid van een bedrag van € 2.000 dat aan [D] was overgemaakt. De inspecteur stelde dat dit bedrag als lening was bedoeld en niet als gift. Eiser betoogde dat hij de intentie had om het bedrag als gift te beschouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de overmaking als lening moest worden aangemerkt, omdat het bedrag in 2017 was teruggestort.

Daarnaast was er een geschil over twee andere giften van € 750 en € 500 aan [D]. Eiser had hiervoor kwitanties overgelegd, maar de inspecteur betwistte de geloofwaardigheid van deze betalingen. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende bewijs had geleverd dat deze bedragen als aftrekbare giften konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV verminderd en de boete verlaagd tot € 452, terwijl de aanslag Zvw in stand bleef. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: HAA 20/3511 en HAA 20/3512

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Daarbij is bij beschikkingen een bedrag van € 195 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 905 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente en boete gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 26 april 2017 heeft eiser zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 41.032. In de aangifte heeft eiser de volgende giften in aftrek gebracht voor een totaalbedrag van € 4.550 (minus het drempelbedrag van € 451): een bedrag van € 480 aan [C] , een bedrag van € 3.970 aan [D] (hierna: [D] ) en een bedrag van € 100 aan [E] (hierna: [E] ).
2. Met dagtekening 23 januari 2018 is aan eiser verzocht de volgende informatie te verschaffen over de in aftrek gebrachte giften:
“U hebt in uw aangiften bij ‘Giften’ € 4.099 afgetrokken. Stuur mij daarom:
- een specificatie van deze giften
- de originele schriftelijke bewijsstukken en betalingsbewijzen, zoals bankafschriften, waaruit blijkt aan wie deze giften zijn gedaan en voor welke bedragen”
3. Op 22 februari 2018 heeft verweerder van eiser een reactie met documenten ontvangen. Eiser heeft onder meer de volgende documenten overgelegd: een grootboekrekening van de onderneming van eiser, afschriften van betaalrekeningen en kwitanties.
4. Vervolgens heeft verweerder bij [F] de bankgegevens van de rekening van eiser opgevraagd. Verweerder heeft de gegevens ontvangen.
5. Bij brief met dagtekening 30 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij voornemens is om af te wijken van de ingediende aangifte en dat hij verder voornemens is een vergrijpboete van 100% op te leggen. De motivering van de boete luidt als volgt:
“Naar aanleiding van uw ingediende aangifte IB/PH 2016 heeft u van de Belastingdienst een verzoek om informatie ontvangen. U hebt op dit verzoek om informatie gereageerd. Bij uw reactie van 22 februari 2018 zijn meerdere documenten gevoegd die dienden om de door u in de aangifte afgetrokken giften aannemelijk te maken. Eén van de documenten heeft betrekking op een overschrijving van € 2.000 naar [D] . U heeft dit document opgestuurd als ware het een bewijsstuk van een gift van € 2.000. Dit document is door mij vergeleken met de bankgegevens waarover ik beschik, en gebleken is dat het bedrag is overgemaakt als lening en niet als gift. Door de omschrijving onleesbaar te maken, heeft u naar mijn mening vermoedelijk opzettelijk geprobeerd te doen lijken of het uitgeleende bedrag een geschonken bedrag was.
Ik acht bewezen dat u willen en wetens een onjuiste aangifte IB/PH heeft ingediend en dat u met valse informatie de aftrekposten in uw aangifte heeft willen onderbouwen. Dit kwalificeer ik als opzet waarvoor een vergrijpboete van 50% geldt. Daarnaast is er sprake van listigheid, waardoor de vergrijpboete 100% wordt.”
6. Op 21 november 2019 heeft een gesprek tussen eiser en verweerder plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.
7. Vervolgens zijn de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 met dagtekening 17 december 2019 opgelegd. In de aanslag IB/PVV is de gift aan [C] overeenkomstig de ingediende aangifte, de gift aan [D] verlaagd naar € 450 en de gift aan [E] verhoogd naar € 200. De boete is gelijktijdig opgelegd.
8. Eiser heeft op 27 december 2019 een nieuwe aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Hierin is een gift aan [D] opgenomen van € 1.970.

Geschil9. In geschil is het bedrag van aftrekbare giften. Meer specifiek is in geschil of (i) het aan [D] overgemaakte bedrag van € 2.000 een aftrekbare gift is en (ii) de bedragen van € 750 en € 500 aan [D] zijn betaald en daarmee aftrekbare giften zijn.

10. Voorts is in geschil of verweerder op goede gronden een boetebeschikking heeft genomen en of het bedrag niet te hoog is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Gesprek op 21 november 2019
11. Eiser betoogt dat hij onheus is bejegend tijdens het (hoor)gesprek op 21 november 2019. Eiser stelt dat verweerder hem tijdens dat gesprek woorden in de mond heeft gelegd. Hij kreeg tijdens het gesprek het gevoel dat zijn onderbouwing voldoende zou zijn om de correcties niet te handhaven. Verder is eiser het niet eens met de stelling van verweerder dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om de zaak mondeling toe te lichten. Op 21 november 2019 is hij immers gehoord.
12. De rechtbank begrijpt dat eiser met zijn stellingen over de gang van zaken heeft bedoeld een algemene schets te geven van de gang van zaken tijdens de aanslagfase (waaronder het gesprek op 21 november 2019), zonder daar consequenties aan te verbinden. Verder begrijpt de rechtbank dat eiser niet klaagt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Schending van de hoorplicht (artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht) is niet aan de orde. Verder is er onvoldoende reden om aan te nemen dat tijdens genoemd gesprek bij eiser het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de gevraagde giftenaftrek zou worden verleend. Voor zover het betoog van eiser moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, faalt het.

Aftrek van € 2.000 (i)

13. Eiser betoogt dat het op 14 juni 2016 aan [D] per bank overgemaakte bedrag van € 2.000 een gift is en niet een lening. In 2016 heeft [D] weliswaar gevraagd om leningen te verstrekken om zodoende bepaalde lasten van de moskee te kunnen dekken, maar eiser was voornemens om het bedrag uiteindelijk niet terug te vragen.
14. Verweerder betoogt dat het overgemaakte bedrag van € 2.000 niet een gift is. Op de door eiser overgelegde bankafschriften is alleen het bedrag en de naam van de ontvanger zichtbaar. Uit de informatie ontvangen van [F] volgt echter dat de omschrijving ‘lening’ vermeldt. Dat eiser de intentie zou hebben gehad om het bedrag te schenken, heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd. Uit bankgegevens van eiser volgt bovendien dat het gehele bedrag van € 2.000 op 28 juni 2017 door [D] teruggestort is.
15. De rechtbank stelt voorop dat giften op grond van artikel 6.33, aanhef en letter a, Wet IB 2001 slechts aftrekbaar zijn indien sprake is van een bevoordeling uit vrijgevigheid waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Volgens vaste jurisprudentie moet bij een gift sprake zijn van een waardeverschuiving uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde waardoor diens vermogen wordt vergroot (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 22 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2865). Dit betekent dat een lening niet kan worden gezien als een gift.
16. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser het bedrag van € 2.000 heeft overgemaakt. Na een verzoek van verweerder, heeft eiser een bankafschrift overgelegd waarop de naam van de begunstigde ( [D] ) en de hoogte van het bedrag te zien is. De omschrijving bij de transactie is onherkenbaar weggelakt. Blijkens de bankafschriften die verweerder heeft opgevraagd bij [F] is de overmaking naar [D] omschreven als ‘lening’ en is het gehele bedrag in 2017 weer teruggestort. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een lening.
17. Eiser heeft voorts betoogd dat hij ten tijde van het overmaken van het bedrag voornemens was om de lening om te zetten in een gift, maar dat de verbouwing van de moskee niet door kon gaan en hij daarom het bedrag van € 2.000 alsnog in 2017 teruggestort kreeg. Naar het oordeel van de rechtbank is dit betoog van eiser onvoldoende om te kunnen concluderen dat de lening (op enig later moment in 2016) is omgezet naar een gift. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiser het bedrag in 2017 teruggestort heeft gekregen en in zijn aangifte IB/PVV 2017 de geclaimde aftrek niet ongedaan heeft gemaakt.
18. De rechtbank concludeert dat het bedrag van € 2.000 niet kan worden aangemerkt als een aftrekbare gift. De beroepsgrond van eiser faalt.
Aftrek van € 750 en € 500 (ii)
19. Eiser stelt dat hij aan [D] twee giften (voor een bedrag van € 750 en € 500) in december 2016 heeft betaald. Van deze contante betalingen heeft hij twee kwitanties overgelegd.
20. Verweerder stelt dat het, gelet op de samenloop van omstandigheden, niet aannemelijk is dat de twee contante giften zijn gedaan. Met name de omstandigheden dat tussen de opnames (juli 2016) en de gestelde giften (december 2016) een groot tijdverloop zit en dat eiser in de tussentijd op vakantie is geweest en niet zou zijn gebleken van bankuitgaven op vakantie, maken het betoog van eiser ongeloofwaardig.
21. Gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder heeft eiser de bewijslast dat hij de betalingen heeft gedaan. Eiser heeft twee kwitanties van de gestelde betalingen in december 2016 overgelegd. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting aangevoerd dat aan de kwitanties niet het bewijs kan worden ontleend dat de giften zijn gedaan. Daartoe heeft verweerder betoogd dat de kwitanties opeenvolgend genummerd zijn en verder dat de kwitanties geen bewijskracht hebben vanwege de samenloop van omstandigheden. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn betoog. Gelet hierop en ook op wat eiser op de zitting heeft gesteld omtrent de kwitanties, acht de rechtbank het geloofwaardig dat de betalingen zijn gedaan in december 2016.
22. De rechtbank concludeert dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de bedragen van € 750 en € 500 aan [D] zijn betaald. Naar het oordeel van de rechtbank zijn het aftrekbare giften. Het beroep van eiser slaagt in zoverre. Dit betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV dient te worden verminderd met € 1.250 (de som van € 750 en € 500). Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt dan € 43.202.
Belastingrente
23. Nu het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2016 wordt verminderd met de aftrekbare giften van € 750 en € 500, dient de bijbehorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Aanslag Zvw 2016
24. De vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 heeft geen gevolgen voor de aanslag Zvw 2016. Een persoonsgebonden aftrekpost (zoals een gift) behoort immers niet tot het bijdrage-inkomen waarover de inkomensafhankelijke bijdrage wordt geheven (artikel 43 van de Zvw). Dit betekent dat de aanslag Zvw 2016 in stand blijft.
Vergrijpboete
25. Aan eiser is op grond van artikel 67d Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een vergrijpboete van € 905 opgelegd. Verweerder heeft het bedrag overeenkomstig paragraaf 8(8), 25(3) en 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst berekend op 100% van het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de gift van € 2.000.
26. Volgens verweerder is primair sprake van opzet met strafverzwarende omstandigheden (listigheid) omdat eiser zich willens en wetens schuldig heeft gemaakt aan het doen van een onjuiste aangifte (boete van 100%). De strafverzwarende omstandigheid volgt uit de causaliteit tussen de overboeking van € 2.000 als zijnde lening, het in de aangifte opgeven van deze lening als zijnde gift en het vervolgens onherkenbaar weglakken van de omschrijving. Door het onherkenbaar maken van de omschrijving ontbreekt een cruciaal gedeelte van het bankafschrift. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet zonder strafverzwarende omstandigheden (boete van 50%). Eiser heeft dat alles betwist.
27. De rechtbank acht verweerder erin geslaagd te bewijzen dat sprake is van voorwaardelijk opzet. De overboeking met de omschrijving ‘lening’ gevolgd door het in de aangifte opgeven van een gift rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het aan voorwaardelijke opzet van eiser is te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan. De verklaring van eiser, dat hij ten tijde van het doen van de aangifte de intentie had om de lening om te zetten naar een gift, geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het opvoeren als gift terwijl bij het overmaken sprake was van een lening, op de koop toegenomen dat de aangifte onjuist zou zijn.
28. De rechtbank acht verweerder niet erin geslaagd te bewijzen dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden (listigheid). Verweerder kan weliswaar worden toegegeven dat eiser met het onherkenbaar maken van de omschrijving ‘lening’ informatie heeft achtergehouden, doch is dit op zichzelf onvoldoende om een boete van 100% te rechtvaardigen. Daar komt bij dat, hoewel het gehele bedrag op 28 juni 2017 door [D] is teruggestort, niet kan worden uitgesloten dat eiser bij het doen van de aangifte de intentie had om de lening om te zetten in een gift. Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet sprake van strafverzwarende omstandigheden.
29. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de op 27 december 2019 ingediende aangifte niet kan worden aangemerkt als een vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n AWR. Deze aangifte is ingediend na de definitieve aanslag IB/PVV en zelfs na het indienen van het bezwaarschrift.
30. De rechtbank acht gelet op dit alles een boete van € 452 passend en geboden.
Slotsom
31. Het beroep inzake de aanslag IB/PVV (HAA 20/3511) dient gegrond te worden verklaard. De aanslag IB/PVV, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking zullen worden verminderd als hiervoor geoordeeld. Het beroep inzake de aanslag Zvw (HAA 20/3512) zal ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de aanslag Zvw (HAA 20/3512) ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de aanslag IB/PVV (HAA 20/3511) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de aanslag IB/PVV, de belastingrente en de boetebeschikking;
- vermindert de aanslag IB/PVV tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.202;
- vermindert de bij de aanslag IB/PVV in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de boetebeschikking tot € 452;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, rechter, in aanwezigheid van M. van Doesburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.