ECLI:NL:HR:1999:AA2865

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34790
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • W. Beukenhorst
  • A. Monné
  • M. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van giften in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 september 1998, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De belanghebbende ontving een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 16.218,--, welke aanslag door de Inspecteur werd gehandhaafd na bezwaar. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, waarbij de vraag centraal staat of er sprake is van een gift in de zin van artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad stelt vast dat voor een gift een waardeverschuiving uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde moet plaatsvinden. In dit geval had de bloedbank het bloed van belanghebbende afgenomen, maar dit bloed maakte geen deel uit van zijn vermogen. Hierdoor was er geen waardeverschuiving en kon er geen aftrek voor giften worden verleend.

De Hoge Raad concludeert dat het Hof terecht geen aftrek ter zake van giften heeft verleend, en dat de klachten van belanghebbende falen. Tevens oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is op 22 september 1999 gedaan door vice-president Stoffer en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 september 1998 betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 16.218,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Wil er sprake zijn van een gift in de zin van artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 dan moet een waardeverschuiving plaatsvinden uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (vgl. HR 12 januari 1972, nr. 16695, BNB 1972/44).
3.2. Het door de onderhavige bloedbank uit het lichaam van belanghebbende afgenomen bloed behoorde niet tot belanghebbendes vermogen, zodat het afnemen daarvan op zichzelf geen waardeverschuiving uit zijn vermogen naar dat van de bloedbank heeft teweeggebracht. Voor zijn medewerking aan de bloedafname had belanghebbende op grond van artikel 23 van de destijds geldende Wet inzake bloedtransfusie geen recht op enige beloning en op grond van die bepaling kon hij evenmin enige vergoeding bedingen voor het afgestane bloed, zodat ook niet gezegd kan worden dat een waardeverschuiving als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden doordat belanghebbende van
een zodanige beloning heeft afgezien. Het Hof heeft mitsdien, wat er zij van de gebezigde gronden, terecht geen aftrek terzake van giften verleend, zodat de klachten falen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle en op die datum in het openbaar uitgesproken.