ECLI:NL:RBNHO:2021:5016

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
HAA 20/2839
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verlening van ligplaatsvergunning in strijd met de Dienstenrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een ligplaatsvergunning. Eiser, die sinds 1998 een ligplaatsvergunning voor een rondvaartschip bezit, had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een nieuwe ligplaatsvergunning aan derde-partij. Eiser stelde dat hij al jaren op de wachtlijst stond en dat de vergunning ten onrechte was verleend zonder dat hij op de hoogte was gesteld van de beschikbaarheid van de ligplaats. De rechtbank oordeelde dat de vergunningverlening niet in overeenstemming was met de Dienstenrichtlijn, die vereist dat bij de verdeling van schaarse vergunningen gelijke kansen worden geboden aan alle gegadigden. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had voldaan aan het gelijkheidsbeginsel en dat de vergunning op onzorgvuldige wijze was verleend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor derde-partij geen vergunning meer had voor de ligplaats. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Wassink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: C. Witte).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij], te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een ligplaatsvergunning verleend aan [derde partij] (hierna: derde-partij).
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden middels een digitale verbinding via Skype op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser heeft sinds 1998 een ligplaatsvergunning voor een rondvaartschip genaamd “ [naam 1] ” in de haven van Oudeschild .
1.2
Eiser heeft op 10 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een extra ligplaatsvergunning voor een rondvaartschip in de haven van Oudeschild . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de maximaal beschikbare kaderuimte ten behoeve van rondvaartschepen was bereikt en er geen uitbreiding mogelijk was.
1.3
Eiser heeft op 6 maart 2013 opnieuw een aanvraag ingediend voor een extra ligplaatsvergunning voor een rondvaartschip. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat geen ‘vaste’ plek was vrijgekomen, de maximaal beschikbare kaderuimte ten behoeve van rondvaartschepen bereikt was en er geen uitbreiding mogelijk was. Eiser is op de wachtlijst geplaatst.
2 Derde-partij heeft op 1 februari 2018 een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor het rondvaartschip “ [naam 2] ” in de Oude Havens in de haven van Oudeschild . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het schip niet noodzakelijk bestemd is of gebruikt wordt voor excursietochten en dus in feite geen “rondvaartschip” is als bedoeld in de Havenverordening. Daarnaast was op dat moment ook geen kaderuimte beschikbaar om extra ligplaatsvergunningen te kunnen verlenen. Derde-partij is op de wachtlijst geplaatst.
Huidige procedure
3.1
Derde-partij heeft op 23 april 2019 een aanvraag ingediend voor het verlenen van ligplaatsvergunning met het rondvaartschip “ [naam 2a] ” en het plaatsen van een kiosk in de [locatie] van de Haven in Oudeschild .
3.2
Derde-partij is door verweerder de gevraagde vergunning verleend vanaf 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2021.
3.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het verstrekken van de ligplaatsvergunning aan derde-partij. Eiser meent dat hij in aanmerking komt voor deze ligplaatsvergunning, omdat hij al op 10 juli 2012 een ligplaatsvergunning heeft aangevraagd voor een tweede boot en inmiddels zeven jaar als nummer 1 op de wachtlijst staat. Verweerder is bij de vergunningverlening aan de wachtlijst voorbijgegaan door een vergunning te verlenen aan een partij die lager op de wachtlijst stond. De intenties van eiser waren duidelijk, dus verweerder had eiser moeten informeren wanneer er een ligplaats vrij zou komen, zodat hij daarbij kon meedingen.
3.4
De commissie Bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft geconstateerd dat minder ligplaatsen beschikbaar zijn dan gegadigden en dat een ligplaatsvergunning in de [locatie] van de Haven in Oudeschild een schaarse vergunning is op grond van de Dienstenrichtlijn. [1] Om die reden moet de uitgifte van ligplaatsen volgens bepaalde spelregels plaatsvinden, zodat gegadigden op gelijke wijze mee kunnen dingen naar beschikbare vergunningen. Om gelijke kansen te realiseren moet verweerder een passende mate van openbaarheid verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van een schaarse vergunning. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet is geïnformeerd over de vrijgekomen ligplaats en daarnaast is de vrijgekomen ligplaats niet (openbaar) gepubliceerd. Dit is niet ontkend door verweerder. De commissie is van mening dat zowel eiser als de andere gegadigden op de hoogte hadden gesteld moeten worden van de vrijgekomen ligplaats om op die wijze mee te kunnen dingen naar de vergunning voor deze ligplaats. De vergunning had verleend moeten worden op grond van en met inachtneming van een eenduidig verdelingsbeleid. Indien verweerder had besloten bij dit verdelingsbeleid af te wijken van de wachtlijst, had zij een deugdelijke belangenafweging dienen te maken ten opzichte van de andere gegadigden. Dat is in dit geval niet gebeurd en daarmee is de procedure niet op de juiste wijze gevoerd. De commissie adviseert om de juiste procedure alsnog te voeren en eerst op basis daarvan de vergunning voor de vrijkomende ligplaats te verlenen.
4.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de commissie niet gevolgd. Weliswaar heeft de vergunningverlening niet volgens de criteria van de Dienstenrichtlijn plaatsgevonden, maar dat is ook bij de andere ligplaatsvergunningen tot nu toe niet gebeurd, aldus verweerder. Het is nodig het vergunningstelsel op dat punt te wijzigen. Een voorstel voor het aanpassen van de Havenverordening Oudeschild 2016 (hierna: de Havenverordening) en de daarop gebaseerde uitvoerings-/beleidsregels is in voorbereiding. Alle ligplaatsvergunningen die nu zijn verleend zijn geldig tot eind 2021. Hierna moet een nieuw verdelingssysteem van ligplaatsvergunningen zijn ingevoerd, dat voldoet aan de eisen van de Dienstenrichtlijn. Verweerder hanteert nu een overgangsperiode en ten behoeve daarvan zijn de beleidsregels vergunningverlening Havenverordening Oudeschild 2019 (hierna: de beleidsregels) in werking getreden. Er geldt nu geen wachtlijst meer. De ligplaatsvergunning is verleend aan derde-partij, omdat deze aanvrager ook al geruime tijd in aanmerking wil komen voor een ligplaatsvergunning en een aanbod biedt dat de bestaande houders van een ligplaatsvergunning nog niet bieden. Dit past goed in de Havenvisie. Daarnaast speelt mee dat eiser al een ligplaatsvergunning heeft en voor een tweede ligplaatsvergunning destijds nog geen schip had. De beleidsregels geven ook geen grond om de ingediende aanvraag af te wijzen.
4.2
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder willens en wetens een vergunning heeft verleend in strijd met de Dienstenrichtlijn en tevens in strijd met de Afdelingsuitspraak van 2 november 2016. [2] De motivering van verweerder kan een dergelijke strijdigheid niet rechtvaardigen. De vergunning had niet verleend mogen worden. De enige juiste beslissing had kunnen zijn het niet verlenen van de vergunning in afwachting van het nieuwe vergunningenstelsel.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Niet in geschil is dat een ligplaatsvergunning in de [locatie] van de Haven in Oudeschild een schaarse vergunning is in de zin van de Dienstenrichtlijn. In de Afdelingsuitspraak van 2 november 2016 is erkend dat het gelijkheidsbeginsel - een nationale rechtsnorm - dient te worden gehanteerd bij de besluitvorming over schaarse vergunningen. Dit betekent dat bij de verdeling van schaarse vergunningen door het bestuursorgaan op enigerlei wijze aan potentiële gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning mee te dingen.
5.2
Evenmin in geschil is dat er sprake is van meerdere potentiële gegadigden. Verweerder heeft bij de verlening van de ligplaatsvergunning aan derde-partij de Havenverordening gehanteerd. In deze verordening staan geen voorschriften over hoe om te gaan met meerdere gegadigden voor dezelfde ligplaats. Daarom maakte verweerder gebruik van een wachtlijst. Op de wachtlijst werden rondvaartschepen, die daarom hebben verzocht, genoteerd die niet aan de criteria voldeden, maar wel in de toekomst voor een ligplaats in aanmerking willen komen. Zowel eiser als derde-partij en nog drie andere gegadigden stonden op deze wachtlijst. Deze gegadigden zijn bij de vergunningverlening voor onderhavige ligplaats niet door verweerder in de gelegenheid gesteld om aanspraak te maken op deze ligplaatsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit ten onrechte niet heeft gedaan. Verweerder moet om gelijke kansen te realiseren een passende mate van openbaarheid verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van een schaarse vergunning. Dit is hier niet gebeurd. Verweerder heeft de vrijgekomen ligplaats immers niet op een adequate wijze via een zodanig medium bekendgemaakt dat potentiële gegadigden daarvan kennis hebben kunnen nemen. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt.
5.3
Bij een schaarse vergunning is daarnaast van belang dat het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel in acht worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan het evenredigheidsbeginsel. De ligplaatsvergunning had alleen verleend kunnen worden op grond van en met inachtneming van een eenduidig verdelingsbeleid. Verweerder heeft echter tot nu toe nog geen juist verdelingsbeleid gevonden voor het verdelen van de ligplaatsvergunningen. Verweerder is van mening dat een wachtlijst niet functioneert, maar een vervangend verdelingssysteem is nog niet ontwikkeld. Weliswaar hanteert verweerder nu een overgangsperiode, maar het beleid dat verweerder daarvoor heeft gevormd kan de toets van de Dienstenrichtlijn niet doorstaan. Overigens blijkt uit het overgangsbeleid dat het vrijkomen van een vaste ligplaats bekend wordt gemaakt. Dat is hier niet gebeurd. In plaats daarvan is vrijwel willekeurig aan derde-partij de vergunning verleend – de rechtbank is in ieder geval niet duidelijk geworden op grond van welke objectieve omstandigheden derde-partij daarvoor in aanmerking kwam. De door verweerder in het bestreden besluit aangevoerde argumenten voor verlening van de ligplaatsvergunning aan derde-partij, doen niet af aan het feit dat deze verlening heeft plaatsgevonden zonder in achtneming van een eenduidig verdelingsbeleid. Ook de door verweerder ter zitting gegeven reden dat de vergunning tijdelijk is, doet daaraan niet af. Dat was bij verlening aan één van de andere gegadigden niet anders geweest. Gelet op het voorgaande is de vergunning onzorgvuldig en in strijd met de evenredigheid verleend. Ook deze beroepsgrond slaagt.
5.4
Daarnaast is een eerlijke verdeling, waarin alle belangen moeten worden afgewogen, noodzakelijk voor de rechtszekerheid. Verweerder heeft in het bestreden besluit vooral gekeken naar de belangen van derde-partij. Er is echter pas sprake van een zorgvuldige belangenafweging wanneer verweerder niet alleen kijkt naar de belangen van derde-partij maar ook naar de belangen van eiser en van de andere potentiële gegadigden die wensen mee te dingen naar een beschikbare ligplaatsvergunning. Dit is niet gebeurd. Sterker nog, verweerder heeft de wachtlijst terzijde geschoven. Hij is daardoor voorbijgegaan aan historische rechten – of in ieder geval verwachtingen – die de andere potentiële gegadigden hebben opgebouwd door soms jaren op de wachtlijst te staan. De rechtbank is van oordeel dat geen goede belangenafweging is gemaakt. Ook deze beroepsgrond slaagt.
5.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte eiser en de andere potentiële gegadigden niet op de hoogte heeft gesteld van de vrijgekomen ligplaats. Bovendien had de ligplaatsvergunning verleend moeten worden op grond van en met inachtneming van een eenduidig en eerlijk verdelingsbeleid, rekening houdend met alle betrokken belangen. Indien verweerder bij dit verdelingsbeleid had besloten af te wijken van de wachtlijst dan had verweerder ook dienaangaande een zorgvuldige belangenafweging moeten maken. Het verlenen van de vergunning aan derde-partij is om alle voornoemde redenen niet rechtmatig. Indien verweerder naar zijn mening nog niet beschikte over een eerlijk verdelingsbeleid, had het op zijn weg gelegen tot die tijd geen enkele vergunning te verlenen – in de plaats van het bevoordelen van één van de gegadigden door die dan maar tijdelijk een vergunning te verlenen.
6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Gelet op het voorgaande kunnen de geconstateerde fundamentele gebreken in het primaire besluit niet worden gerepareerd. Derde-partij kan een nieuwe aanvraag doen, waarbij verweerder de ligplaatsvergunning met handhaving van een eerlijk verdelingsstelsel zal moeten beoordelen. Daarbij moeten dan vooreerst de potentiële gegadigden en hun belangen in kaart worden gebracht.
6.2
Dat betekent dat per datum van deze uitspraak derde-partij niet meer over een vergunning beschikt voor de ligplaats voor de “ [naam 2a] ” en het plaatsen van een kiosk in de [locatie] van de Haven in Oudeschild . Die vergunning wordt namelijk door de rechtbank herroepen. Verweerder zij gewezen op de beginselplicht tot handhaving.
6.3
Derde-partij heeft ter zitting duidelijk gemaakt – en dat ligt ook voor de hand – dat zij kosten heeft gemaakt en inkomen zal derven wanneer de vergunning wordt herroepen. Hiervoor is echter overwogen dat de vergunning nooit had kúnnen worden verleend op de manier zoals door verweerder is gedaan. Het is niet ondenkbaar dat derde-partij daardoor schade heeft geleden. De vraag of dat zo is en of verweerder die moet vergoeden valt echter buiten de omvang van dit geding. Thans wordt kortgezegd alleen de geldigheid van de vergunning getoetst.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep en stelt deze op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 2.136,- (waarbij geldt 2 punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting en 2 punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.